Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toelichting op de Kerkorde (362)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toelichting op de Kerkorde (362)

Wederopneming (2)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Is de eerste voorwaarde bij de wederopneming van een afgesneden lid dat de begeerte daartoe van de geëxcommuniceerde moet uitgaan, en is de tweede voorwaarde, die feitelijk beslissend is, dat er ware boetvaardigheid bij hem gevonden wordt, de derde voorwaarde is dat de gemeente er in gekend wordt. De medewerking der gemeente was nodig voor zijn excommunicatie, zij is ook nodig bij zijn wederopneming. Hot is dus niet een zaak die alleen een predikant aangaat, of die alleen de kerkeraad regardeert, maar het is een aangelegenheid waarbij heel de gemeente betrokken is. De bekendmaking aan de gemeente is dus maar niet een blote mededeling zonder meer, neen, het is het inroepen van het oordeel der gemeente. De gemeente heeft dan gelegenheid bezwaren tegen de wederopneming in te dienen, welke bezwaren de kerkeraad dan ernstig heeft te toetsen. Blijken de bezwaren ongegrond te zijn, dan kan de wederopneming voortgang vinden, blijken ze gegrond dan moet de wederopneming op z'n minst opgeschort worden. Worden er geen bezwaren of althans geen wettige bezwaren ingebracht, dan kan de wederopneming met stilzwijgende approbatie, goedkeuring, der gemeente geschieden.

Nu doet zich hier soms een moeilijkheid voor. In vele gevallen zal de wederopneming geschieden ter plaatse waar de excommunicatie plaats vond om de eenvoudige reden dat de afgesnedene daar is blijven wonen. Van deze gedachte gaat artikel 78 uit en deze zelfde gedachte ligt ten grondslag aan de formuleringen van het Formulier van de wederopneming.
Maar hoe moet het als de geëxcommuniceerde intussen verhuisd is naar een andere plaats? Reeds in de oude christelijke kerk heeft men hiervoor regels gesteld. Het concilie van Elvira, 306, bepaalde in canon 53, dat wie door een bisschop geëxcommuniceerd was geworden, slechts door deze bisschop weer kon worden aangenomen. Werd hij door een andere bisschop aangenomen, zonder dat de eerste het ook deed, of er in toestemde, zo moest die andere bisschop zich daarover voor zijn broeders (wij zouden zeggen voor de provinciale synode) verantwoorden en liep hij gevaar afgezet te worden. Ook het eerste oecumenische concilie te Nicea in 325 gehouden nam een soortgelijk besluit, canon 5. Ik noem alleen nog canon 16 van het concilie van Arles, 314. Deze synode sprak uit; die om enige misdaad zijn geëxcommuniceerd moeten in dezelfde kerk weer worden aangenomen, ook al is het dat zij in een andere plaats wonen. Ook thans geldt deze regel nog. De wederopneming moet zoveel mogelijk plaats vinden in dezelfde gemeente waarin de excommunicatie plaats vond. Dit geldt vooral indien de excommunicatie nog niet zo lang geleden geschiedde. Wel heeft de kerkeraad van deze gemeente, die hem afsneed en nu weer wil opnemen, de getuigenissen nodig betreffende belijdenis en wandel van de gemeente, waaronder hij sinds zijn verhuizing ressorteert. Nu kan het echter gebeuren dat de afsnijding reeds lang geleden plaats vond, zodat niemand of bijna niemand in de vroegere gemeente er meer herinnering aan heeft, en de afgesnedene reeds vele jaren in de gemeente, waar hij na zijn verhuizing woonachtig is, gunstig bekend staat, en nu toelating tot deze gemeente vraagt. Moet de wederopneming dan ook in zijn vroegere gemeente plaats vinden? De schrijvers over gereformeerd kerkrecht zijn van mening dat de wederopneming dan kan gebeuren in de gemeente waar hij nu woont, maar dan in elk geval niet zonder overleg met en goedvinden van de kerkeraad die hem excommuniceerde en voorts met gebruikmaking van het Formulier van de wederopneming, ook „om de gemeente steeds een diepe indruk van de ontzaglijke ernst der excommunicatie te geven", Joh. Jansen, Korte verkl. v.d. Kerkorde, 3e druk, blz. 335. Jansen voegt er aan toe, en dat o.i. terecht: „Alleen ingevallen, bijv. wanneer door het gebruik van het Formulier een lang vergeten zonde weer zou opgehaald worden, kan het beter zijn, dat met een schuldbelijdenis voor de kerkeraad, en al of niet mededeling daarvan aan de gemeente, volstaan worde". Men vergelijke ook wat prof. dr. F.L. Rutgers over deze gevallen schrijft in zijn Kerkelijke Adviezen II, blz. 313 v.
Artikel 78 brengt de wederopneming in direct verband met het avondmaal. Dit ligt ook in de aard der zaak, omdat dit sacrament de hoogste uiting van kerkelijke en geestelijke gemeenschap is. De excommunicatie begon met de uitsluiting van het avondmaal en daarna van de gemeente. De wederopneming herstelt de gemeenschap met beide, met de gemeente en dus ook met de hoogste uiting van het gemeente-leven, het avondmaal. Daarom zegt artikel 78 dat de wederopneming geschieden moet bij het eerstvolgend heilig avondmaal, waaraan de opgenomene dan weer kan deelnemen waardoor zijn volledige opneming voor iedereen zichtbaar is en hij de tekenen en zegelen van Gods verbond en vergevende liefde mag ontvangen.
Een en ander geschiedt met het Formulier van wederopneming. Het eerste gedeelte bevat de bekendmaking aan de gemeente, die dan gelegenheid ontvangt eventuele bezwaren in te brengen. Komen er geen bezwaren, dan kan bijv. na twee zondagen de wederopneming plaats vinden, waarbij dan het verdere gedeelte van het Formulier moet worden gebruikt. Wij zullen niet verder op de inhoud van het formulier ingaan, omdat dit te veel plaats zou vragen. Alleen willen we opmerken, dat het formulier diep ernstig maar ook echt ruim en evangelisch is.
Wij besluiten deze artikelen over de tucht ten aanzien van kerkleden met de opmerking dat zowel afsnijding als wederopneming van geëxcommuniceerde leden in onze tijd tot de zeldzaamheden gaat behoren. De oorzaken hiervan zijn, helaas, niet te zoeken in een hoge geestelijke welstand van de kerk, maar enerzijds in een veel voorkomende verwaarlozing van de tucht, en anderzijds in een verminderd kerkbesef en in een veranderde kerkbeschouwing. Maar hierbij willen wij het laten.

A.[Apeldoorn], H.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1970

De Wekker | 8 Pagina's

Toelichting op de Kerkorde (362)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1970

De Wekker | 8 Pagina's