Geologie en Zondvloed (I)
De geologie, de wetenschap die zich bezig houdt met het ontstaan en de ontwikkelingsgeschiedenis van de aarde, is de laatste honderd jaar met allerlei verschijnselen voor de dag gekomen, op grond waarvan men een theorie omtrent het ontstaan en de ontwikkeling van de aarde heeft opgesteld.
De verschijnselen zijn uit de aard der zaak niet te loochenen. Gewezen kan worden op het ontstaan van bergen en zeeën, van fossielen (in de aarde versteende planten en dieren), van steenkool en olielagen enz. De laatste zijn ontstaan uit verteerde bomen en planten. De theorie, die men er aan verbindt is in de meeste gevallen die van de evolutie, waarbij men aanneemt dat alles zich geleidelijk, van het lagere naar het hogere, ontwikkeld heeft.
De oudste periode zou de azoïsche zijn, waarin vooral de vulkanische gesteenten zijn gevormd en nog geen spoor van leven aanwezig was. Daarop is dan gevolgd de palaeozoïsche periode of die van de primaire formatie, waarin andere steensoorten en het eerste leven van plant en dier ontstaan. In het derde tijdvak, het mezozoïcum, heeft de krijtformatie plaats en ontwikkelen zich verder planten- en dieren. In het kaenozoïcum ontstaan de zoogdieren en tenslotte de mens.
Tegenover deze evolutietheorie, de theorie van de geleidelijke ontwikkeling, hebben anderen gewezen op de invloed van de grote catastrofes, die soms plotseling ontwikkelingen hebben afgebroken en alles met grote kracht hebben omgekeerd, waarom zij, die slechts van een geleidelijke ontwikkeling uitgaan, zich in hun theorie volkomen zouden vergissen. De evolutietheorie gaat er van uit, dat zich vroeger alles langs dezelfde wetten en in hetzelfde tempo en onder dezelfde omstandigheden heeft ontwikkeld waarin wij thans de dingen zich ontwikkelen zien, maar de katastrofentheorie houdt rekening met enorme rampen in de natuur, waardoor alles soms op één maal radicaal veranderd is.
Reeds in de vorige eeuw plaatste de Fransman Cuvier tegenover het evolutionisme de theorie dat de verschillende scherp gescheiden aardlagen, elk met hun eigen fossielen, in grote catastrofes, zoals vulkanische uitbarstingen en onvoorstelbare overstromingen, hun oorzaak hebben. Van bijbelse zijde dacht men graag aan de zondvloed als de belangrijkste oorzaak van de verschillende geologische verschijnselen. Met die gedachte was reeds in 1682 een zekere Thomas Burnet gekomen. Scherp werd door hem onderscheid gemaakt tussen de tijd vóór en na de zondvloed. Vóór de zondvloed heerste er slechts zacht lenteweer op de hele aarde en er was een bijzonder rijke planten weelde. Maar de zondvloed veranderde alles volkomen. Zij was zulk een geweldige catastrofe, dat ze heel de aardoppervlakte wijzigde. Oceanen en bergen werden gevormd, de jaargetijden ontstonden, waaronder ook de strenge winters, de plantengroei veranderde, diersoorten verdwenen en de meest ingrijpende verandering was wel dat de aardas, die voorheen parallel met de as van de aarde stond schuin op de aardbaan kwam. Fel werd toen reeds deze theorie door velen verworpen, maar ze duikt telkens weer op. Bavinck meende ook, dat de zondvloed veel verschijnselen, waarmee de geologie komt, kan verklaren. Hij acht het niet onmogelijk, dat wat de geologie het diluvium en de ijstijd noemt — de periode waarin b.v. zand en grint zouden zijn ontstaan — met de zondvloed samenvallen. Kuyper wees deze gedachte af. Evenals Aalders was ook hij van mening, dat op grond van het bijbels zondvloedverhaal niet kan worden gezegd, dat de zondvloed de hele wereld heeft bedekt. „Heel de aarde" en „alle hoge bergen" (Gen. 7:3, 19) behoeft nog niet te betekenen het hele aardoppervlak en elke berg zonder uitzondering. Aalders wijst op Joz. 4:24, waar gezegd wordt dat God het water van de Jordaan heeft doen opdrogen „opdat alle volken der aarde de hand des HEREN zouden kennen." Bedoeld worden de Israël omringende volkeren. Of 1 Kon. 4:34 waar vermeld wordt dat „alle koningen der aarde" en van „alle volken" kwamen om de wijsheid van Salomo te horen. Jeremia noemt Nebukadnezar, de koning van Babel, heerser van „alle koninkrijken der aarde" (Jer. 34:1). Heel sterk is 1 Sam. 17:46, waar David van zijn te verwachten overwinning op Goliath zegt, dat „de gehele aarde" zal weten dat Israël een God heeft. Men bedoelde met „de hele aarde" de toenmaals bekende aarde. Keizer Augustus gaf ook een bevel, dat de gehele wereld moest worden ingeschreven (Luk. 2:1) en dan wordt ook bedoeld de wereld voorzover die toen bekend was of eigenlijk slechts de wereld zoals die behoorde tot het Romeinse keizerrijk.
In Amerika zijn in de laatste tijd boeken verschenen, waarin verschillende geografische verschijnselen opnieuw op rekening van de zondvloed geschreven worden. En dat gebeurt daar zelfs met zoveel bijbelse overtuiging, dat het haast lijkt, dat degene die deze gedachte niet aanvaardt met de bijbel zelf in strijd komt. Ik zou me kunnen voorstellen, dat er lezers zozeer van deze boeken onder de indruk komen, dat ze denken dat hier het enig aanvaardbare standpunt ten aanzien van de bijbel gegeven wordt.
Het evolutiestandpunt wordt in deze boeken verworpen en daarop worden vanuit de catastrofe felle aanvallen gedaan. Persoonlijk acht ik inzake de evolutietheorie het aktualiteitsbeginsel, dat inhoudt dat de processen, welke momenteel zich op de aarde voltrekken en op de aardkorst inwerken, vroeger net zo gewerkt hebben, een van de zwakke punten. Zou inderdaad niet meer met enorme catastrofes in het verleden moeten worden rekening gehouden? Maar kan men deze catastrofes zonder meer met de zondvloed identificeren?
Bedoelde amerikaanse boeken verschijnen thans ook in vertaling Nederland en worden daar door sommigen met groot enthousiasme ontvangen. Deze boeken zouden het gewenste dynamiet leggen onder de evolutietheorie en tegenover de beweringen van de moderne wetenschap het eerherstel van de bijbel betekenen.
Een van de boeken verscheen in nederlandse vertaling zelfs onder de triomfante titel: „De evolutieleer een theorie op haar retour". Het is een vertaling van het boek van H.M. Morris: The twilight of Evolution. Maar zo goedkoop als het in dit boek gebeurt maakt men zich van de evolutieleer niet af. Er wordt in dit boek heel wat gespeculeerd en er worden veel dingen in gezegd, die geen hout snijden en bovendien wordt met de Schrift soms zo vreemd omgesprongen, dat de vrijgemaakte hoogleraar Kamphuis er indertijd van schreef, dat speculatie een stomp wapen tegen het ongeloof en tegen het evolutionisme is.
Thans verscheen bij uitgeverij Buijten en Schipperheijn te Amsterdam in samenwerking met de Stichting Uitgave Reformatorische Boeken een nederlandse vertaling van het boek „The Flood" van A.M. Rehwinkel. De nederlandse titel is „De Zondvloed". Het boek is keurig uitgegeven, telt 264 bladzijden en kost ƒ 19,50.
Dr. Rehwinkel is professor in de theologie aan Concordia Seminary Saint Louis, Missouri, Verenigde Staten. Behalve theologie studeerde hij ook geologie en was daarom de aangewezen figuur om een boek als dit te schrijven. Het is een interessant en leerzaam boek. Of het geheel aanvaardbaar is?
In een volgend artikel hoop ik er nader op terug te komen.
Oosterhoff
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1970
De Wekker | 8 Pagina's