Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geologie en Zondvloed (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geologie en Zondvloed (II)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doel van het in het vorig artikel genoemde boek van Rehwinkel is de bijbel te handhaven tegenover de resultaten van de geologie. Hij doet dat niet door de resultaten van die wetenschap te loochenen, maar door ze op rekening te schrijven van de zondvloed. Hij meent, dat „een zorgvuldige studie van het Bijbelse verslag van de zondvloed zal aantonen, dat deze vreselijke wereld-katastrofe de redelijkste oplossing biedt voor de meeste, zo niet voor alle moeilijkheden waarvoor een student in de historische geologie zich geplaatst ziet en die zijn geloof in de waarheid en betrouwbaarheid van de Bijbel dreigen te niet te doen" (pag. 12v.).
Doel van het boek van Rehwinkel is dus een pastorale. En dat is op zichzelf te eerbiedigen. Hij heeft zoveel jongeren doordat ze wat de geologie leerde niet in overeenstemming konden brengen met de bijbel hun geloof zien verliezen. En daar wil Rehwinkel iets aan doen. Deze bewogenheid is toe te juichen. Maar de manier waarop Rehwinkel deze jongeren in hun geloof wil sterken of bij het geloof wil behouden is, ondanks de beste bedoeling, toch een onjuiste en zelfs gevaarlijke. Soms lijkt het er op, dat de bijbel de resultaten van de wetenschap moet ondersteunen. En daar is de bijbel natuurlijk helemaal niet voor. Maar afgezien daarvan trekt Rehwinkel de bijbel neer in de problematiek van een menselijke wetenschap. En als nu eens de oplossing, die Rehwinkel biedt, niet het antwoord kan geven op alle vragen van de geologie en men alle verschijnselen van de geologie niet kan schrijven op rekening van de zondvloed, blijkt dan de bijbel onjuist te zijn? Ik zou me kunnen voorstellen, dat jongeren, die met Rehwinkel in de zondvloed niet het antwoord op alle vragen kunnen zien, nu helemaal met de bijbel breken. Men moet de bijbel niet betrekken in allerlei wetenschappelijke problematieken, want de bijbel gaat daar ver boven uit en de bijbel heeft een boodschap en een betekenis die niet afhankelijk is van de mate waarin wij de bijbel in onze problematiek kunnen plaatsen. Sommigen vinden het misschien vreemd gezegd, maar daarom vind ik het boek van Rehwinkel ondanks zijn goede bedoeling toch gevaarlijk. Want het is alsof de bijbel staat en valt met zijn opvatting.
Rehwinkel had beter gedaan zich te houden aan de verklaring die, zoals hij zelf meedeelt, in 1865 op een vergadering van de Britse Vereniging van Natuurgeleerden werd opgesteld en waarin o.m. gezegd wordt, dat het de plicht is van iedere beoefenaar van de natuurwetenschap de natuur te onderzoeken, eenvoudig met het doel opheldering te verschaffen en dat, indien hij vindt, dat sommige van zijn resultaten in tegenspraak lijken te zijn met het geschreven Woord — of liever met de eigen uitlegging ervan, die verkeerd kan zijn — hij niet aanmatigend moet verzekeren, dat zijn eigen conclusies juist moeten zijn en de beweringen van de Schrift onjuist. Liever late men die .twee naast elkaar staan tot het God behage ons te laten zien hoe ze verzoend kunnen worden". En misschien raken ze nooit verzoend, niet omdat de resultaten van de natuurwetenschap fout zijn of omdat de bijbel niet waar is, maar omdat bijbel en natuurwetenschap niet op hetzelfde plan staan en ze langs elkaar heen spreken, omdat ze het niet over hetzelfde hebben. De boodschap van de bijbel gaat ver, onmetelijk ver uit boven wat de natuurwetenschap zegt en ook maar zeggen kan.
Ik schreef de vorige maal, dat Rehwinkel een interessant en leerzaam boek geschreven heeft. En dat is ook zo. Men kan er veel uit leren. Hij deelt allerlei geologische bijzonderheden mee. Hij reist heel de wereld door. Interessante dingen verhaalt hij over de ark van Noach. Uitvoerig geeft hij aandacht aan allerlei zondvloedverhalen, die er op de wereld zijn en in de loop der eeuwen zijn overgeleverd.
Maar de opzet van zijn boek acht ik mislukt. Kan men werkelijk de vele geologische verschijnselen schrijven op rekening van de zondvloed? Reeds de vorige maal wees ik er op, dat het helemaal niet zeker is of de bijbelse zondvloed de hele wereld heeft bedekt. Rehwinkel maakt dit op uit het feit, dat over de hele wereld fossielen zijn gevonden. Hij acht dit een overtuigend bewijs, dat de zondvloed op de hele aarde is geweest. Maar onbewezen blijft, dat de fossielen op aarde werkelijk in de tijd van de zondvloed zijn ontstaan. Een vreemd verschijnsel is het dan waarom er wel vele fossielen van planten en dieren zijn gevonden, maar geen of slechts weinig fossielen van mensen. Er zijn in de zondvloed vele dieren omgekomen, maar ook vele mensen. En volgens Rehwinkel was de wereld vóór de zondvloed al heel dicht bevolkt. Hij acht het redelijk aan te nemen, dat de bevolking toen minstens gelijk was aan de bevolking van de wereld van vandaag. Waarom zijn er dan wel ontelbare versteende resten van planten en dieren gevonden, maar niet van mensen? Rehwinkel erkent eerlijk, dat dit inderdaad vreemd is. „Er is slechts zeer gering fossiel bewijsmateriaal inzake de geografische spreiding van het menselijk geslacht in de antediluviaanse wereld (de wereld vóór de zondvloed O.) en in menig geval wordt de interpretatie van het aanwezig materiaal door bevoegde autoriteiten betwijfeld". Maar Rehwinkel weet er wel een antwoord op. Hij zegt; „zonder twijfel zullen met het voortgaan van de tijd verdere resten van de antediluviaanse mens en zijn beschaving worden gevonden" (pag. 39). Maar daar weet Rehwinkel natuurlijk niets van. Dat is ook maar hypothese. En als dat niet het geval is, dan is Rehwinkel nog niet voor één gat gevangen, want dan zou het kunnen zijn, dat het Gods weloverwogen plan is geweest niet alleen het goddeloze geslacht vóór de zondvloed uit te roeien, maar ook de herinnering daaraan uit te wissen. Van een evolutionist zou men zulk een redenering nooit aanvaarden. Men zou zeggen, dat hij er uit haalt, wat hij er eerst heeft ingestopt.
Het hele boek van Rehwinkel is erg speculatief. De oude theorie van Burnet over het zachte lente klimaat vóór de zondvloed over heel de wereld, komt bij Rehwinkel weer met nieuwe overtuiging terug. Er zou over heel de wereld een gelijkmatig, zacht klimaat op hogere en lagere breedte hebben geheerst, zowel van het noordelijk als van het zuidelijk halfrond. Er was een gelijkmatig zacht en lente- achtig klimaat overal op de aarde. Dat later de temperatuur op aarde radicaal veranderde, is omdat ten tijde van de zondvloed de aardas schuin kwam te staan op het vlak van zijn baan, waardoor een verandering in de stand van de aarde ten opzichte van de zon intrad, wat leidde tot het ontstaan van de klimaatzones, zoals die nu bestaan.
Het is mogelijk, dat er een tijd is geweest, dat de klimaten op aarde anders waren dan thans. Maar wie bewijst, dat bij de zondvloed de veranderingen gekomen zijn? En betekent het woord van God in Gen. 8:22, dat voortaan zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht niet zullen ophouden, dat de seizoenen toen pas zijn ontstaan? Zaaiing en oogst en dag en nacht ontstonden toch ook niet pas bij de zondvloed.
Er staan vele speculaties in het boek van Rehwinkel. Feiten worden door hem niet geloochend, maar de interpretatie, die hij er aan verbindt, is zeker niet minder hypothetisch dan de evolutieleer. Op deze wijze doet men de evolutieleer beslist niet op haar fundamenten wankelen en men brengt de bijbel in diskrediet, ondanks de beste bedoelingen.
Rehwinkel erkent bovendien zelf, dat lang niet alle vragen, waarvoor de geologie ons plaatst, door de zondvloed kunnen worden opgelost. Men ontmoet bij Rehwinkel een typische krampachtigheid om de bijbel te bewaren tegenover de geologie. En het is net alsof wanneer Rehwinkel dit niet lukt het met de bijbel is gedaan. Hij zegt, dat er geen grotere uitdaging is voor het geloof in het scheppingsbericht van Genesis dan de geologie.
Ik ben geneigd te zeggen: Och, kom! Wij hoeven de bijbel niet te handhaven. Dat doet die bijbel zelf of liever de God van die bijbel. De bijbel staat en valt niet met onze verdedigingen of aanvallen en met onze theorieën, hetzij bijbelvijandig hetzij bijbelgelovig bedoeld. Die bijbel heeft een boodschap over alle vragen van de wetenschap heen en daarom zijn er ook altijd bijbelgelovige natuurwetenschapsbeoefenaren geweest. Waar wij wel altijd kritisch tegenover moeten staan, dat zijn onze verklaringen. Dat geldt van de natuurwetenschap. Niet alle theorieën en hypothesen zijn zonder meer realiteiten. Een echt wetenschappelijk mens zal dat ook nooit beweren. En ten opzichte van de bijbel geldt, dat niet al onze opvattingen inzake de bijbel of in betrekking tot wat de bijbel zegt met de bijbel zelf zo maar mogen worden gelijkgesteld. Laten de natuurwetenschapsmensen met hun onderzoekingen doorgaan en het is te hopen, dat ze het gelovig mogen doen. En laten we allen mogen vragen: Here, doe ons ook Uw Woord recht verstaan en laten we Uw stem dwars door alle vragen heen diep in ons hart mogen horen. Daar ligt de oplossing voor het vraagstuk van geloof en wetenschap, van bijbel en geologie.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 november 1970

De Wekker | 8 Pagina's

Geologie en Zondvloed (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 november 1970

De Wekker | 8 Pagina's