Toelichting op de Kerkorde (374)
Censura morum (1)
Tot de artikelen die over de censuur over ambtsdragers handelen behoort ook artikel 81 van de Kerkorde. Dit artikel luidt: De dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen zullen onder elkander censura morum houden en elkander met betrekking tot hun ambtsbediening in liefde vermanen.
Wij hebben hier te doen met een in wezen zeer belangrijk artikel van onze Kerkorde, maar we moeten, helaas, meteen constateren dat er van deze belangrijkheid in de praktijk weinig of niets is overgebleven. Ja, niet alleen weten de meeste gewone leden der gemeente niet wat met censura morum bedoeld wordt, maar ik vrees dat vele zo niet de meeste ambtsdragers het ook niet weten.
Velen menen, vermoed ik, dat de censura morum eigenlijk neerkomt op de vraag of er onder de broeders bezwaren gevonden worden om met de mede-broeders Avondmaal te vieren. Als de voorzitter van de kerkeraad deze vraag stelt en zij wordt door de broeders hoofd voor hoofd ontkennend beantwoord, dan wordt de zaak als afgedaan beschouwd en dan kan aan de gemeente mededeling worden gedaan dat op de volgende zondag voorbereiding voor het Avondmaal zal worden gehouden. Zo is in vele gevallen de censura morum tot een blote formaliteit verlaagd, die men plichts- en gewoonte-getrouw in stand houdt. Soms neemt men de gelegenheid van de censura morum te baat om te komen tot een onderling stichtelijk gesprek over geestelijke zaken, die dan soms, maar niet eens altijd in verband met het Avondmaal worden gebracht.
Op deze manier wordt echter de bedoeling van artikel 81 van de Kerkorde grondig misverstaan. Natuurlijk heeft de onderlinge verhouding tussen de ambtsdragers en natuurlijk heeft de geestelijke gesteldheid van elke ambtsdrager er wel wat, ja dikwijls zelfs heel veel, mee te maken, maar het gaat hier in artikel 81 primair om wat anders, zoals het artikel zelf ook uitdrukkelijk zegt. Het gaat namelijk om iemands ambtsbediening. Daar gaat het om. Uiteraard staat deze ambtsbediening nauw in verband met iemands persoonlijke verhouding tot de Here en tot zijn mede-ambtsdragers, maar niet deze verhoudingen ontvangen hier het accent doch de bediening van het ambt. De ambtsdragers hebben namelijk niet alleen opzicht over de gemeente, die aan hun zorgen is toevertrouwd door de Koning der kerk, maar zij hebben ook opzicht over elkander juist met betrekking tot de ambtsbediening. Zij zijn door Christus belast met het opzicht over de kudde des Heren, om de gemeente Gods te weiden. Hand. 20:28, 1 Petr. 5:2, maar zij moeten ook op elkander toezien of zij dit werk volbrengen overeenkomstig de wil en de inzettingen van Christus, die immers hen juist gegeven heeft aan Zijn gemeente tot volmaking van Zijn heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouw van Zijn lichaam, Ef. 4:12. De Heilige Schrift geeft ons voorbeelden van dit onderlinge toezicht.
Het sprekendst is misschien wel wat wel lezen van de bestraffing die de apostel Paulus zijn collega-apostel Petrus toediende volgens Gal. 2:11-14, waar we lezen ) (St. V.): En toen Petrus te Antiochië gekomen was, wederstond ik hem in het aangezicht omdat hij te bestraffen was; want eer sommigen van Jakobus gekomen waren, at hij mede met de heidenen, maar toen zij gekomen waren, onttrok hij zich en scheidde zichzelven af, vrezende degenen, die uit de besnijdenis waren; en ook de andere Joden veinsden met hem, alzo dat ook Barnabas mede afgetrokken werd door hun veinzing. Maar als ik zag dat zij niet recht wandelden naar de waarheid van het Evangelie, zeide ik tot Petrus in aller tegenwoordigheid: Indien gij die een Jood zijt naar heidense wijze leeft, en niet naar Joodse wijze, waarom noodzaakt gij de heidenen naar de Joodse wijze te leven?
Verder kunnen we hier wijzen op 1 Petr. 5:1, waar Petrus nu op zijn beurt zijn mede-ouderlingen vermaant.
Zo zouden nog meer Schriftgegevens genoemd kunnen worden, maar genoeg. De ambtsdragers in. Christus' kerk zijn zondige en onvolmaakte mensen; zij struikelen op velerlei manier, denk aan Petrus, maar juist hùn zonden en tekortkomingen, hùn gebreken en dwalingen, hùn slapheden en nalatigheden in de bediening van hun ambt zijn zo erg omdat de naam Gods er des te meer door ontheiligd kan worden en de gemeente van Christus er zo grote schade door kan lijden, terwijl daarentegen een goede en getrouwe ambtsbediening, voorzover dat bij en door zondige mensen mogelijk is, dient tot de ere Gods en tot opbouwing van het lichaam van Christus, Ef. 4:12.
Nu is in artikel 81 van de Kerkorde sprake van een onderlinge censuur der ambtsdragers, of anders gezegd, artikel 81 zegt ons dat de ambtsdragers onder elkanders correctie staan, niet slechts als broeders der gemeente, zoals alle leden der gemeente onder elkanders correctie staan, Hebr. 10:24, maar speciaal ten opzichte van de bediening van het ambt, hun door Christus toevertrouwd.
En dit is iets wat eigenlijk alleen de gereformeerde kerkregering kent, zoals wij een volgende keer hopen te zien.
A. [Apeldoorn] H.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1971
De Wekker | 8 Pagina's