Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Kerk in de kamer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Kerk in de kamer

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

We onderbreken ook deze week de serie: „Is kerkelijke eenheid mogelijk?" om aandacht te geven aan een belangrijke bespreking over de verhouding Kerk en Staat in de Tweede Kamer op 2 en 3 februari j.l. We wilden de verschijning van de Handelingen van de Tweede Kamer op deze dagen afwachten om dit onderwerp aan de orde te stellen. Nu deze verschenen zijn, willen we ook direct iets over deze kwestie in deze rubriek schrijven.

De zaak
De zaak waarover de Tweede Kamer sprak was formeel een voorstel tot verandering van de Grondwet, strekkende tot het doen vervallen van art. 185 van de grondwet. Dit artikel luidt:
1. „De traktementen, pensioenen en andere inkomsten, van welke aard ook, thans door de onderscheidende godsdienstige gezindheden of derzelver leraars genoten wordende, blijven aan dezelve gezindheden verzekerd.
2. Aan de leraars, welke tot nog toe uit 's Lands kas geen, of een niet toereikend traktement genieten, kan een traktement toegelegd, of het bestaande vermeerderd worden".
Het is een ondoenlijke zaak de historische achtergrond van dit artikel hier breed te belichten. Slechts dit: de losmaking van de banden tussen Kerk en Overheid in 1795 moest wel leiden tot een boedelscheiding.
Enkele eeuwen lang was de Hervormde Kerk als staatskerk door de Overheid geldelijk gesteund. Na de Franse Revolutie werd haar de verplichting opgelegd zelf voor het onderhoud van haar eredienst te zorgen. Maar een overgangsmaatregel was nodig. Het was toen nog te vroeg de Hervormde Kerk reeds op eigen benen te laten staan. Dat deze steun zich ook diende uit te strekken tot de andere, toen bestaande kerkgenootschappen, was geen onredelijke gedachte (Verplanke, Subsidiëring van de kerkenbouw, pag. 7).
Maar was art. 185 in 1815 een te verdedigen artikel, ruim 150 jaar later is dit artikel onbillijk: kerken, die na 1815 zijn geïnstitueerd vallen buiten de werking van art. 185.
Dit wordt algemeen erkend, blijkens het feit dat in mei 1946 — bijna 25 jaar geleden — een staatscommissie werd ingesteld met de opdracht te onderzoeken of de fin. verhouding van de Staat tot de Kerk bestendiging dan wel herziening behoeft. Die commissie, naar haar voorzitter commissie Van Walsum genoemd, heeft geen gemakkelijke taak gehad blijkens het feit dat eerst in 1969 een rapport van haar hand is gepubliceerd nadat zij 38 maal vergaderd had.
Deze commissie kwam met het voorstel art. 185 van de Grondwet te laten vervallen en in plaats daarvan een „additioneel" artikel op te nemen. Jaarlijks zouden de kerken een algemene uitkering ontvangen van 50 miljoen gulden. De verdeling van dit bedrag van de uitkering dient te geschieden op de grondslag van het ledental volgens de laatste volkstelling met dien verstande dat die kerk minstens 10000 leden moet tellen en uiteindelijk de Ministers van Financiën en Justitie beslissen of een zich noemende kerk als kerk kan worden aangemerkt.
De Regering was echter van mening dat deze voorstellen niet dienen te worden overgenomen. Als enige aanvaardbare oplossing ziet de Regering een regeling tot afkoop van de huidige uitkeringen.
Over deze zaak sprak de Tweede Kamer zich in de vergaderingen van 2 en 3 februari uit.

Karakter van de kerk
Bij de behandeling van deze zaak zijn verschillende interessante en goede redevoeringen gehouden, waarvan we met dankbaarheid kennis namen. Het karakter van de kerk is duidelijk aan de orde gesteld. Het bleek dat de Kamer verdeeld was over de manier waarop art. 185 moet worden „opgevangen": jaarlijkse subsidie of afkoop.
Het eerste standpunt werd verdedigd door de ch-er Scholten; het laatste door de a.r. afgevaardigde Boertien, lid van onze kerken.
De laatste is uitvoerig ingegaan op de argumenten van de Staatscommissie en de Regering.
De commissie-Van Walsum heeft drie argumenten: 1) Een afkoopregeling is uiterst moeilijk. 2) Het valt niet te verwachten dat, dat leden van de kerken in vergelijkbare omvang de gelden voor het kerkewerk blijven opbrengen. 3) De staat subsidieert in toenemende mate het geestelijk leven, de wetenschap, het onderwijs, de volksopvoeding en de kunst. Waarom moet dan voor het godsdienstig leven een uitzondering worden gemaakt? Dit godsdienstig leven is voor brede lagen van de bevolking van grote waarde en het komt de volkskracht ten goede.
De Regering stelde daar drie argumenten tegenover: 1) Ongemerkt en zonder nadere motivering stapt de commissieVan Walsum over van de subsidiëring van maatschappelijke en culturele voorzieningen naar de subsidiëring ten behoeve van de verzorging van het godsdienstige leven zelf. 2) Geloofsovertuiging en geloofsbeleving liggen bij uitstek in het persoonlijke vlak. 3) De overheid moet de schijn zelfs vermijden alsof zij door permanente subsidiëring van de kerken invloed zou willen uitoefenen in de eigen sfeer van de kerken.
Het is niet de bedoeling om alle argumenten pro en contra in dit artikel te bespreken.
Terecht heeft de heer Boertien gezegd dat niet alle argumenten pro en contra even sterk zijn. Maar met zijn opvatting dat het voorstel van de Regering verreweg de voorkeur verdient ga ik hartelijk accoord.
De commissie-Van Walsum heeft gesproken over de grote waarde van het godsdienstige leven, dat de volkskracht ten goede zal komen. Boertien merkte daartegen op: „Hierin wordt naar mijn indruk te weinig in rekening gebracht het geheel eigen karakter van de kerk en wordt naar mijn mening de volkskracht te veel met financiën verbonden. Is de volkskracht wel zo groot, als de leden gaan aanleunen tegen de staat, omdat zij niet meer in staat zijn het kerkelijke leven geheel zelf te betalen?"
We onderschrijven ook de andere opmerking: „De norm voor de uitkering wordt in het rapport-Van Walsum gezocht in de volkstelling. Is dat nu wel een eerlijke norm? Hoeveel mensen, die feitelijk de band met een kerk hebben verloren, zullen bij zo'n volkstelling opgeven, dat zij óf katholiek óf protestant zijn? Zij worden dan al gauw meegeteld bij een van de grote kerken. Zo'n criterium lijkt mij niet juist".
De conclusie van de a.r. afgevaardigde was: „De eigen aard en het unieke karakter van de kerk dienen door de overheid te worden geëerbiedigd". Daarom gaf hij de voorkeur aan een afkoopregeling.
We zijn dankbaar dat dit geluid in de Tweede Kamer werd gehoord.

Andere standpunten
Het zou interessant zijn om nog meer uit dit kamerdebat te citeren, waarin inderdaad belangrijke dingen aan de orde zijn geweest. Ik noem nog het debatje tussen de heren Scholten en Boertien over het horizontalisme.
In de Kamer was gezegd: omdat de kerk horizontaal werkzaam is, moet ze gesubsidieerd worden. Daardoor ontstond een woordenwisseling over dit begrip. Boertien zei: „Een christendom dat alleen maar verticaal is, is net zo min iets als een christendom dat alleen maar horizontaal is". De heer Scholten antwoordde hierop: Men kan deze begrippen niet scheiden, wel onderscheiden. Waarop terecht door Boertien werd geantwoord: dat is een oud sofisme.
Maar omdat de kerk een uniek karakter heeft moet de kerk niet gelijkgeschakeld worden met welke culturele aktiviteit ook en dient ze niet gesubsidieerd te worden.
Bij de bespreking van deze kwestie kwam ook het standpunt van de S.G.P. over art. 36 aan de orde: de Overheid dient de kerk wel te subsidiëren krachtens het beginsel dat de Overheid de ware religie heeft te bevorderen. Maar in de toepassing zou dit toch wel grote moeilijkheden geven, waar de G.P.V.-er Jongeling terecht op heeft gewezen: Welke kerken moeten de uitkeringen krijgen? Niet de R.K. Kerk, zal ds. Abma zeggen. En in zijn eigen kerken is toch ook allerlei wind van leer naar zijn eigen overtuiging. Dan toch aan allen een uitkering? Of als er twee predikanten van verschillende richting zijn een halve uitkering? Hiermee loopt men vast, Het is ook niet het ambt van de overheid om als kerkelijke keurmeester op te treden. Een juiste opmerking.
Ook over de premie kerkenbouw is gesproken, waarbij de heren Boertien en Jongeling het met elkaar aan de stok kregen over het feit dat vele vrijgemaakte kerken subsidie voor kerkenbouw hebben aangevraagd terwijl de heer Jongeling hier tegen was.
We stoppen met dit onderwerp.
We vestigden deze keer de aandacht op dit belangrijke onderwerp, dat in de Tweede Kamer aan de orde was.
Art. 185 zal uit de grondwet verdwijnen. Hoe het verder zal gaan is nog niet precies bekend.
Maar we zijn dankbaar dat een helder geluid is gehoord en dat subsidie voor de kerk door de A.R. fractie alsook door de heer Jongeling is afgewezen; de C.H. en de S.G.P. waren voor.
Niet minder zijn we erkentelijk dat een lid van onze kerken in 's lands vergaderzaal het unieke karakter van de kerk duidelijk belicht en onderstreept heeft.

J.H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 februari 1971

De Wekker | 8 Pagina's

De Kerk in de kamer

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 februari 1971

De Wekker | 8 Pagina's