Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Als de avond daalt (8)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Als de avond daalt (8)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Schaduw die het uitzicht kan benemen.
De avond is de tijd van de levensdag, die over liet algemeen gekenmerkt wordt door terugzien op wat het leven bracht en nam, en het vooruitzien op wat komen gaat.
En in het avondlicht worden juist de schaduwen langer!
Wat komen gaat is voor velen de verborgen angst, die woelt in de gedachten, die het hart onrustig maakt en de vrede van de levensavond rooft.
Wat gaat dan komen?

In elke levensperiode kun je dat drukkende en je soms plotseling overvallende gevoel ervaren van de kortheid van het leven en de zekerheid van het sterven. Bijzonder in de ouderdom, als velen met wie we de reis begonnen zijn, met wie we opgegroeid zijn, school gegaan hebben, tegelijk belijdenis gedaan hebben, samen gestudeerd misschien of jarenlang samen gewerkt, ons al lang zijn voorgegaan en soms plotseling, soms na lang lijden ons zijn ontvallen, gaat het ons aanspreken. De foto's worden nog eens voor de dag gehaald, herinneringen opgehaald, weet je nog van die en die, — ja, hij of zij is er ook al niet meer.
En wij?
Je kunt het nog wel eens horen uit de mond van de ouden: jongeren kunnen sterven, maar ouderen moeten sterven.
En dan?
Hoevelen hebben het er moeilijk mee, om zich geestelijk erop in te stellen en klaar te komen met de gedachte van het naderend einde.
Nu moeten we maar duidelijk stellen, dat een mens, door God geschapen om te leven, nooit helemaal klaar komt met die laatste vijand, de dood.
Het blijft een koning der verschrikking, en het kan ook Gods beste kinderen doen huiveren, als ze weten straks zo heel alleen door die laatste poort te moeten gaan, die dit tijdelijk bestaan scheidt van Gods eeuwigheid.
De vrees voor de dood, voor het vreemde, het huiveringwekkend onnatuurlijke, dat geest en lichaam gescheiden moeten worden, is een echt menselijke natuurlijke zaak.
En als die huivering door de ziel vaart, is dat op zichzelf helemaal geen reden om de duivel (of de zo hard en logisch redenerende mens) gelijk te geven die u komt vertellen, als je werkelijk geloof had, een kind van God was, dan zou je helemaal niet bang zijn en die vrees niet kennen.
Leest u de Bijbel maar na, gaat de kruisweg niet door Gethsemane?
Het is ook een dermate ernstige zaak voor een ieder die gelooft, dat het de mens gezet is éénmaal te sterven en daarna het oordeel, dat luchthartige en schijnbaar zo zelfverzekerde, soms half spottend aandoende opmerkingen als: het helemaal niet erg te vinden om uit te stappen, meer getuigen van geesteloosheid, dan van een innerlijk verworven vrede, daar God de vrees voor de dood heeft weggenomen.
Hoe menigmaal zie je, als je zieken pastoraal hebt te begeleiden op die laatste stukken van de levensweg naar de poort van de dood, dat er met heel veel verschil toch twee zaken zijn, waar men het nog zo moeilijk mee kan hebben.
Voor velen is het eerst het los moeten laten van alle aardse banden, die wel is waar bij vereenzaming in de hoge ouderdom dikwijls niet zo veelvuldig en sterk meer zijn, maar toch trekken. Maar dan zit daaronder, dan komt daarbij dat tweede, de vraag of de band aan de Here werkelijk vastligt en deugdelijk is!
Komt die eerste moeite vaak eerst dan als we de ogen niet meer kunnen sluiten — zo lang mogelijk hebben we ons aan het leven vastgeklemd! — voor de werkelijkheid van het naderend eind. dat tweede kan in de avond van het leven voor vele oprechte harten een soms beangstigende vraag zijn.
Wist ik het nu maar eens zeker, durfde ik het nu maar eens te geloven. . . . Men mag niet ontkennen de Here ontmoet te hebben in zijn leven, Zijn Woord van veroordeling en bevrijding verstaan te hebben, in uren van verootmoediging schuldverslagen op Zijn genade alleen een beroep gedaan te hebben, soms goede troostrijke tijden doorleefd te hebben, de Here toch lief te hebben, maar. . . . Moeten we niet, terugziende, erkennen, dat we Gods genade niet verdiend hebben en Zijn liefde meermalen ernstig bedroefd?
Zaten we niet zo vol zekerheden en eigenliefde in onszelf, dat we zo ver van Here geleefd hebben?
Hebben we Hem niet dikwijls gewantrouwd in ons leven en soms tegen beter weten in Zijn waarschuwingen veracht en eigen wegen gegaan?
Waren er niet van die bange uren waarin de opstandigheid de kop op stak in ons hart en we geneigd waren de Here van onrecht te beschuldigen?
Mogelijk liggen er tussen de Here en ons ten diepste nog vragen over de onbegrepen leidingen van Hem in ons leven, waar we het diep in ons hart de Here nog nooit gewonnen in hebben gegeven.
En nu, nu we oud geworden zijn, wat zijn we nu, wat hebben we nu, waar is nu ons geloof, dat nu toch zeker wel leven moet uit de enige troost in leven en in sterven?
Heeft de duivel geen redenen genoeg om u te beangstigen, als hij met u in uw levensboek bladerend (en hij is er goed in thuis!) zulke donkere bladzijden voor uw geestes-oog kan opslaan?
Heeft het eigen hart geen redenen genoeg om te erkennen: zo Gij in 't recht wilt treden, o Heer, en gadeslaan mijn ongerechtigheden, ach wie zal dan bestaan?
En als nu dit alles en misschien nog veel meer, u zo twijfelmoedig kan maken, wat zegt dan uw hart als u onder vier ogen met de Here Hem uw nood klaagt?
Kunt u de Here dan missen? Kunt u dan door alles wat er in uw leven van Hem was door de toch ook oprecht gemeende belijdenis van uw liefde voor Hem, een streep halen?
Of hoort de Here dan: maar bij U is toch vergeving, opdat Gij gevreesd wordt?
Is het dan uw vragen en verlangen: nu de ouderdom en de grijsheid daar is. Here, begeef en verlaat mij niet en gedenk toch aan 't Woord gesproken tot uw knecht waarop gij hem verwachting hebt gegeven?
Als het in de avond zich al duidelijker voor u gaat aftekenen: „ik", mijn ik, wat ik ben en deed, het kan niet bestaan, het is allemaal oorzaak van de dood door mijn zonde, maar Hij is er toch, die Zijn „IK" vóór alles zet en zegt: Ik ben het leven!
Leven van genade, geloven in Hem en zich geheel op Hem verlaten is niet, bij alles wat wij waren, Zijn aanvullende verdienste verkrijgen!
Leven uit genade is; ik niets, maar Gij mijn alles!
Het is een klimmende verwondering over enkel genade en trouw om niet, in die volkomen Borg Wiens bloed reinigt van alle zonden.
En hoe meer we sterven leren aan onszelf, hoe meer ons leven Christus mag worden en we de eeuwige vastheden en zekerheden leren vinden buiten ons in Hem, in Wien al Gods beloften waarachtig zijn, in Wien ook alleen als alles ons ontvalt onze hoop mag staan!
In Hem gaat die donkere poort aan het eind van de weg lichtend open. Zijn trouw. Zijn liefde staat er borg voor!
In Hem gaat de toekomst wenken van onverdiende zalighêen!
En Hij die eens het goede werk in u begonnen is zal het voleinden!
Hij gaat mee, ook als het al meer donker wordt; Hij wijkt niet ook als we al eenzamer gaan naar het eind van de baan, zelfs niet al moet ik gaan door een dal van de schaduw des doods.

de B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 februari 1971

De Wekker | 8 Pagina's

Als de avond daalt (8)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 februari 1971

De Wekker | 8 Pagina's