Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De overgang naar de practijk (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De overgang naar de practijk (3)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wenselijkheden en mogelijkheden (?)
Wat zou nu de meest ideale oplossing zijn?
Om daar een antwoord op te krijgen bezien we achtereenvolgens de opleiding, de stage en de „in-service"-begeleiding met inschakeling van mentoren.

Wat de opleiding betreft: de instrumentatie, de bewerktuiging moet zo goed mogelijk zijn t.a.v. het probleem dat ons bezig houdt. Dat betekent dat het nodig is de studenten in te leiden in de pastorale psychologie, sociologie en psychiatrie en ze een agogische vorming te geven.
Dat laatste wil zeggen, dat ze moeten leren leiding te geven aan groepen (sociale agogie), aan kinderen (pedagogie), aan volwassenen (andragogie) en aan bejaarden (gerontagogie). Verder gaan dan een inleiding daartoe geven kan men niet, maar enkele didaktische en agogische werkvormen moeten de studenten toch leren beheersen. Bijvoorbeeld met het oog op het geven van catechisaties (ook leermiddelen leren gebruiken!), het leiden van vergaderingen, van discussies en gesprekken.
Wat betreft de practijkervaringen in de stage: deze moeten door de school gericht georganiseerd worden ter wille van een goede oriëntatie.
Er valt te denken aan stagemogelijkheden als: catechisaties, kerkeraadsvergaderingen, vergaderingen van classes, van P.S. en G.S., preekvoorbereidingen, huwelijksdienst, begrafenis, meemaken van het ambtelijk werk. Stages zijn te organiseren als incidentele stages of als blokstages. Incidentele stages zijn kort durend per oefenterrein voor een eerste kennismaking. Blokstages beslaan een langere aaneengesloten periode van enkele weken tot enkele maanden en bedoelen de totaliteit van het werkveld te verkennen. Voor beide vormen moet de school gerichte opdrachten meegeven en verslag eisen.
Ten derde: de begeleiding van het begin van de practijk door mentoren in verband met een goede integratie.
Niemand zal er dunkt me voor voelen een of andere predikant in een ressort zo maar aan te wijzen, of te vragen als mentor op te treden. Welnu, als het dan niet zomaar kan gaan, op grond waarvan dan wel? Is men er klaar mee, om te zien naar iemand die „het goed doet"? Men zal dan toch minstens zich af moeten vragen hoe en waardoor dat komt. En... of die factoren — stel al dat men ze weet te achterhalen — ook gelden voor de omstandigheden waaronder de pas beginnende predikant moet werken. Hieruit blijkt al, dat er meer gelet moet worden op persoonlijke kwaliteiten van een mentor-inspé dan op situatieve factoren. M.a.w. het draait om de vraag: wie is in staat raadsman, begeleider te zijn op grond van persoonlijke gaven, ervaring, kennis en kunde? Wat dat inhoudt aan Geestesgaven, talenten, persoonlijkheid, karakter, levenswijsheid, het voert te ver om er in dit kader dieper op in te gaan. Een enkele opmerking slechts over de genoemde kermis en kunde. Naar mijn mening moet degene die als mentor gaat optreden op de hoogte zijn, van wat er in de opleiding geleerd wordt inzake wat boven genoemd werd een zo goed mogelijke bewerktuiging. Alleen dan kan hij er bij aansluiten als de pas beginnende advies nodig heeft. Bovendien moet de mentor agogisch kunnen optreden. Of liever: een mentor treedt door te begeleiden in feite agogisch op, maar moet het dan ook kunnen. Want wat is begeleiden? En wat komt er zoal bij kijken?
Begeleiden is het bewerkstelligen van veranderingen, namelijk: mensen en omstandigheden tot het best mogelijke niveau van functioneren brengen in een gegeven situatie en naar een gegeven doel; daarbij ook beneden-normaal functioneren trachten te voorkomen.
Met dit te beseffen is een mentor niet klaar. Hij moet bovendien nog: beschikken over voldoende informatie; doorzien dat zijn taak gecompliceerd van aard is, al naar gelang de problemen liggen, namelijk: incidenteel — persoonlijk, dan wel dat ze vooral te maken hebben met de inbedding, de „setting", waarin gewerkt moet worden, waarin dan weer onderscheiden moeten worden: de structuren, de mentaliteit en de verhouding tussen beide.
De mentor moet ook naar de aard van de taak geëigende strategieën hanteren; een duidelijk zicht hebben op de normen en waarden waar het om gaat als gesproken wordt van het „best" mogelijke niveau.
Samenvattend: een zekere mate van professionalisering van het mentorschap is gewenst, bijvoorbeeld door het volgen van een cursus.
Wat betreft de practische mogelijkheid een en ander te organiseren rijzen er vragen als:
— zijn de afstanden soms niet erg groot tussen de plaatsen?
— is er juist in een ressort met veel jonge predikanten wel iemand beschikbaar om als mentor op te treden?
— wie betaalt de onkosten, om van een vergoeding maar te zwijgen?
— hoe lang moet een pas beginnende predikant die in-service begeleiding kunnen krijgen? Een jaar bijvoorbeeld?
— moet dit vrijwillig of gereglementeerd gebeuren?
Genoeg van deze vragen. Ze worden niet gesteld om te suggereren dat maar liever niet aan begeleiding door mentoren begonnen moet worden, maar om duidelijk te maken dat deze kwestie goed doordacht moet worden en als men er toe over gaat, deze begeleiding beperkt moet worden opgezet.
Een eerste mogelijkheid om hierin te kunnen beperken is gelegen in wat de school in de opleidingstijd zou kunnen doen. Het is namelijk te verwachten dat de noodzaak te begeleiden beperkt zal blijven als de opleiding voldoende doet aan instrumentatie en oriëntatie voor de practijk en daarin ook bij de maatschappelijke ontwikkeling „bij" blijft.
Een tweede mogelijkheid om te beperken is gelegen in het incidenteel slechts bieden van begeleiding, namelijk alleen op die punten die door de beginnende predikant — en dan graag in overleg met zijn kerkeraad! — als moeilijk worden aangemeld.
Enkele punten wil ik tenslotte nog eens noemen, ze nader preciseren en a.h.w. onderstrepen:
— mentoren moeten met zorg worden aangewezen. Wie doet het? Een deputaatschap „Begeleiding"?
— een zekere mate van professionalisering is gewenst. (Korte cursus)
— onkosten moeten worden vergoed. Door wie?
— een vergoeding voor de gegeven begeleiding moet overwogen worden.
— een -werk-instructie met verslag-eis moet worden opgesteld. Door wie?
— er moet incidentele begeleiding worden geboden waar dat gewenst wordt.
— deelname door de pas beginnende predikant is vrijwillig, maar de kerkeraad heeft ook hierin opzicht en kan adviseren en stimuleren.
— de mogelijkheid om begeleiding te ontvangen moet van beperkte tijdsduur zijn. Eén jaar?

Dit alles mits . . . de instrumentatie, de oriëntatie en de aanzet tot integratie in de opleidingstijd in orde zijn!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1971

De Wekker | 8 Pagina's

De overgang naar de practijk (3)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1971

De Wekker | 8 Pagina's