Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Generale synode van Rotterdam (8)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Generale synode van Rotterdam (8)

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ambtelijke bearbeiding van schippers
Van het buitenland begaven we ons op dinsdagmorgen 21 september naar de binnenwateren om te spreken over het rapport van deputaten voor de ambtelijke bearbeiding van de schippers. Deputaten rapporteerden o.a. dat zij tijdens deze verslagperiode drie maal getracht hebben een predikant voor dit werk aan te trekken, echter zonder resultaat. Zij achten het noodzakelijk een predikant voor deze speciale taak te beroepen.
Commissie IV was het met dit voorstel niet eens. Zij merkte in haar rapport op:
„Wat nu „de voorkeur van deputaten" betreft, n.l. om een predikant te beroepen met een vaste standplaats, voor de ambtelijke bearbeiding van schippers, hierover wil uw kommissie opmerken dat, hoewel deze mogelijkheid in de instructie aan deputaten gegeven nog altijd open staat, het in het licht van de uitspraken van de G.S. 1968/69 uw kommissie enigszins bevreemdt, dat deputaten tot drie maal toe een poging hebben gedaan om een predikant te beroepen.
Immers de vorige G.S. sprak uit dat deputaten zouden streven in de richting van meer schippers- ouderlingen, om in die weg het kontakt met de schippers te onderhouden.
Het is uw kommissie niet gebleken uit het rapport, dat er in de situatie zoals die in '68/'69 was enige verandering ten goede is gekomen. Uw kommissie acht het om al deze redenen niet verantwoord om nu de G.S. voor te stellen op de vraag van deputaten positief in te gaan. Daarbij komt nog dat het uw kommissie niet blijkt dat de schippers zelf zo enthousiast zijn ten deze (zie o.a. reactie op voorstel van Dordrecht-Zuid). De Kommissie is met deputaten overtuigd van de haast onmogelijke taak die deputaten opgedragen kregen, maar gelet op de kleine kracht moet zij wel tot de conclusie komen als hiervoor uiteen gezet is." Het was begrijpelijk dat deze zaak enige bespreking kreeg in de synode. Gevraagd werd o.a. door oud. Geleijnse: om hoeveel mensen gaat het? Het gaat om ongeveer 450 leden, 150 varenden.
Ds. Buijs, schippersdeputaat, beklemtoonde de noodzaak van een schipperspredikant. De synode besloot de instructie van deputaten niet te wijzigen. Wel ziet de synode bezwaren in de uitvoering van de instructie, maar de synode wilde daar verder niet over beslissen, maar liet de zaak over aan het beleid van deputaten. De plaatselijke kerkeraden dienen alle aandacht te schenken aan contacten met schippersgezinnen en de schippers dienen van deze contacten gebruik te maken, aldus de praeses aan het eind van de bespreking over deze materie.

Steunverlening kerken in de polders
Deputaten rapporteerden in een kort rapport over de verschillende werkterreinen: Dronten (met Biddinghuizen en Swifterbant); Lelystad en Zuid-Flevoland. Aan dep. werd door Dronten fin. hulp gevraagd om te komen tot het beroepen van een predikant, die zich inzet voor de gemeenteopbouw en tevens leiding kan geven aan het evangelisatiewerk. Br. G. Visser verhuisde van Dronten naar Lelystad.
Het rapport van commissie II bewoog zich in de fin. sfeer. Ook bij de bespreking werden allerlei inlichtingen gevraagd op het fin. vlak. De aanwezige deputaten konden wel enige, maar toch niet voldoende helderheid geven, zodat besloten werd de penningmeester op te roepen om in de loop van deze vergaderweek de nodige inlichtingen te verschaffen. De volgende dag werden alle vragen tot volle tevredenheid beantwoord door voorzitter en penningmeester.

Bijzondere arbeid predikanten
Het laatste gedeelte van het vorige punt werd aan het begin van de middagvergadering besproken. De synode hield zich daarna bezig met de behandeling van het rapport van deputaten voor bestudering van de bijzondere arbeid van predikanten. Dit deputaatschap was door de vorige generale synode ingesteld.
Het rapport had een brede bespreking gekregen in commissie I, die verschillende kanttekeningen maakte bij het rapport. In beide rapporten werd sterk onderstreept dat deputaatschappen, die bij het beroepen van een predikant voor bijzondere arbeid betrokken zijn, een belangrijke taak hebben.
In de bespreking vroeg ds. J. de Jong: is er ook beroeping tot bijzondere arbeid mogelijk, als er voor die arbeid geen deputaatschap bestaat? En hoe staat het met de positie van die broeders, die reeds bijzondere arbeid verrichten en die niet onder een deputaatschap vallen?
Oud. Van Ledden drong er op aan gezien de vele vacante kerken niet te veel predikanten af te staan voor bijzondere arbeid.
De rapporteur, ds. op den Velde, merkte op dat het de bedoeling is wat bij te sturen en de bestaande praktijk niet voort te laten gaan.
Ds. D. Biesma jr., voorzitter van deputaten, merkte op dat de zaak niet gemakkelijk was. In de vergaderingen van het deputaatschap zijn sterk uiteenlopende diskussies gevoerd. Na moeizame besprekingen meende men de kerken met dit rapport uit de moeilijkheden te kunnen helpen.
Prof. dr. J. van Genderen, adviseur van de commissie, lichtte toe waarom over de functie van deputaten wordt gesproken. Een predikant wordt voor bijzondere arbeid niet alleen afgestaan door de plaatselijke kerk, maar ook door het kerkverband. Een predikant kan een bepaalde arbeid als roeping van Godswege zien. Bij eventuele twijfel is het belangrijk dat een deputaatschap deze roeping beoordeelt. In bepaalde gevallen ontbreekt de functie van het deputaatschap. Het gaat er om dat in alle bijzondere arbeid de predikant geen ambtenaar wordt, maar dat hij zijn werk verricht als dienstknecht van Jezus Christus en daar komt met het Woord van God.
In de tweede ronde namen verschillende broeders aan de bespreking deel: de di. Boersma, de Jong en Brienen. Vooral de uitdrukking dat de arbeid in overwegende mate het karakter moet dragen van verkondiging van het Woord Gods riep vragen op. Hoe ver gaat het? Wat valt nog onder „in overwegende mate"?
Ds. op den Velde antwoordde: we hebben geen concrete gevallen op het oog. Hij drong er op aan dat gehandhaafd zou worden wat in het voorstel staat: dat deze arbeid uitsluitend kan worden verricht in opdracht van een deputaatschap. Het pastorale werk van de predikant is niet weggelaten om bepaalde redenen. Het gaat om het karakteristieke van het ambt. Bijzondere arbeid is misschien mogelijk zonder bijzondere zielszorg uit te oefenen. Uiteraard moet geval voor geval bekeken worden. Er zijn grenssituaties.
Ds. D. Biesma jr. zei: u schept moeilijkheden waar ze niet zijn in het licht van art. 6 K.O. De praeses bracht hierna de voorstellen van de commissie in stemming. Vooral het derde voorstel ontmoette bezwaren omdat dit kan ingrijpen op de reeds gegroeide praktijk. Dit punt zal nog nader door de commissie worden bekeken. Maar later in de week deelde de commissie mee bij haar voorstel te blijven. De synode ging hiermede accoord.
De volgende besluiten worden genomen die betrekking hebben op het aanvaarden van bijzondere arbeid in de toekomst; op het verrichten van werkzaamheden naast de gemeentelijke arbeid en op de arbeid, die reeds verricht wordt volgens art. 6 K.O.:
1. De Generale Synode besluit dat bij het aanvaarden van bijzondere arbeid als bedoeld in art. 6 van de kerkorde dient te worden vastgesteld:
a. dat deze arbeid in overwegende mate het karakter draagt van verkondiging van het Woord van God;
b. dat deze arbeid uitsluitend kan worden verricht in opdracht en onder verantwoordelijkheid van één of meer kerken, zulks te regelen in overleg met het deputaatschap waaronder deze arbeid ressorteert en na goedkeuring van de classis;
c. dat de dienaar des Woords verplicht is aan zijn kerkeraad en aan deputaten genoemd onder b op geregelde tijden verantwoording af te leggen van zijn werk;
d. dat de kerkeraad zijn predikant alleen met bewilliging van classis en deputaten kan terugroepen in de gemeentelijke arbeid;
e. dat de deputaten de Generale Synode verslag doen van de inhoud en de voortgang van deze bijzondere arbeid;
f. dat indien aan het sub a. b. c. genoemde niet wordt voldaan, de dienaar des Woords bij aanvaarding van bijzondere arbeid overgaat tot een andere staat des levens in de zin van art. 12 van de kerkorde.

2. De Generale Synode dringt bij alle predikanten, die naast hun gemeentelijke arbeid werkzaamheden hebben, die niet in opdracht van de kerken worden verricht, en bij hun kerkeraden, er op aan zich te houden aan de volgende richtlijnen:
a. het aanvaarden van een taak naast de zorg voor de gemeente zal niet anders dan met medeweten en bewilliging van de kerkeraad geschieden;
b. deze werkzaamheden zullen niet zo omvattend zijn dat het ambtelijk werk in de gemeente en in breder kerkelijk verband er schade onder lijdt;
c. bij aanvaarding van deze werkzaamheden worde van geval tot geval overwogen de daarmee gemoeide tijd enerzijds en de omvang van de verplichtingen in eigen gemeente en in breder kerkelijk verband anderzijds;
d. indien het werk in de gemeente of in breder kerkelijk verband door bedoelde werkzaamheden beperkt moet worden, heeft de predikant de toestemming van de kerkeraad of de classis nodig;
e. bij het verlenen van deze toestemming worde overwogen de noodzaak van die werkzaamheden en hun relatie tot de verkondiging van het evangelie.

3. De Generale Synode verzoekt de deputaatschappen, die betrokken zijn bij het werk van predikanten als bedoeld in art. 6 K.O. de consequenties voor hun arbeid van het sub 1 beslotene te bestuderen, zo nodig regelingen te ontwerpen, die voor het goed functioneren daarvan wenselijk zijn, en daarover aan de volgende Generale Synode te rapporteren.

Regeling grote-stads-kerken
Een instructie van de part. synode van het Noorden kwam hierna in behandeling. De instructie luidde:
„De Generale Synode geve opdracht ten behoeve van de grote-stads-kerken, die vanwege de omvangrijkheid van gemeente en kerkeraad, binnen het raam van de vigerende kerkorde niet behoorlijk bestuurd kunnen worden, doch die niet of nog niet tot kerksplitsing kunnen of willen overgaan, een regeling te ontwerpen, waardoor decentralisatie van de werkzaamheden en bevoegdheden van de kerkeraad en verdeling van deze werkzaamheden en bevoegdheden over meerdere colleges, elk met een eigen verantwoordelijkheid, kerkordelijk mogelijk wordt gemaakt."
Een instructie die duidelijk uit de praktijk is geboren. Grotere kerken, die verschillende, wijken hebben, die elkaar niet kennen, zitten met dit probleem.
Commissie II meende dan ook dat dit probleem terecht aan de orde is gesteld. Zij stelde voor aan de intentie van de instructie te voldoen. Maar zij meende dat een commissie zou moeten worden benoemd die aandacht zou moeten geven o.a.:
1. de vraag of art. 22 K.O. („medewerking van de gemeente") ruimte biedt dat onder „gemeente" ook kan worden verstaan: „een wijk van de gemeente";
2. de verdeling van werkzaamheden en bevoegdheden tussen de wijkkerkeraden onderling, waarbij stellig o.m. gedacht moet worden over de regeling van zaken, die opzicht en tucht betreffen;
3. hun gezamenlijke verhouding tot de bredere vergaderingen (o.a. de afvaardiging).

Ds. D. Biesma jr. vroeg: moeten we deze zaak nu weer van bovenaf regelen? Kan men het in Groningen zelf niet oplossen?
Ds. J.H. Velema vond de instructie ad rem. Waarom wordt gesproken over grote-stadskerken en ook niet over kerken in grote dorpen (Apeldoorn). Jammer dat het nog drie jaar moet duren voor er iets uit de bus komt. De verkiezing van ambtsdragers door leden uit verschillende wijken, die in verschillende gebouwen kerken, is een lachertje. Hier moet een oplossing komen.
Dr. W. van 't Spijker meende dat een regeling in overleg met de classis mogelijk zou zijn.
De rapporteur ds. H. Biesma verdedigde het voorstel van de commissie, welke bereid is hier over te rapporteren.
De synode besloot in de januari-zitting over deze zaak verder te spreken. De commissie kan dan een voorstel doen na bestudering van de door haar genoemde punten.

Geestelijke Verzorging Militairen
De praeses stelde hierna het rapport over de geestelijke verzorging van de militairen aan de orde. Het rapport meldde dat er thans vier predikanten in vaste dienst, respect, in lang verband zijn: drie legerpredikanten en één vlootpredikant.
Deputaten attendeerden op het rapport G.V. (geestelijke verzorging) Model 1980. In dit rapport wordt aangedrongen op een geheel nieuwe opzet, opdat door een efficiënter aanpak de rechtsgeldige plaats van de G.V. in de krijgsmacht behouden blijve, en daardoor de mogelijkheid, dat de stem van het evangelie blijve doorklinken. „Het rapport getuigt van grondige studie, nuchtere realiteitszin en is bedoeld als een studie- en werkschema. In onderling overleg hoopt men tot een nieuwe vormgeving te komen. Deputaten hebben zich met deze zaak in hun vergaderingen intensief bezig gehouden.
In een slotbeschouwing gaven deputaten een indruk van de huidige situatie. We citeren dit gedeelte:
„Overzien wij de gang van zaken over de laatste jaren, dan kunnen wij ons niet onttrekken aan de indruk, dat de situatie in de G.V. grondig veranderd is en verandert. De oorzaken daarvan menen wij te moeten zoeken in o.a. de volgende factoren en verschijnselen, welke wij summier aanduiden:
a. de algemene ontkerstening van ons volk, welke zijn weerslag vindt in dat deel van onze jeugd, dat in de krijgsmacht aanwezig is; de belangstelling voor de bijbelse boodschap is miniem geworden;
b. de opkomst van de zgn. Humanistische geestelijke verzorging; momenteel zijn er reeds een 14-16 humanistische raadgevers bij de krijgsmacht aangesteld. Zij zijn zeer actief en maken aanspraak op een nog veel grotere plaats in het geheel van de G.V.
c. de nieuwe ontwikkeling in de R.K. Kerk, welke een algemene vervaging teweeg brengt in het kerkelijk-godsdienstig karakter van de G.V.. Sommige aalmoezeniers schijnen geen eigen godsdienstige overtuiging meer te hebben;
d. de steeds groeiende toenadering tussen R.K. en Prot. geestelijke verzorgers (de zgn. geruisloze integratie);
e. het feit, dat 's zondags een minimum aantal militairen in de kazerne's aanwezig is.
Commissie IV merkte n.a.v. het rapport G.V. Model 1980 op dat volgens verkregen inlichtingen dit rapport bepaald niet de betekenis heeft van een vastgestelde toekomstige structuur van de geestelijke verzorging.
Dit punt kreeg veel bespreking.
Ds. J.H. Velema vroeg: welke lijn denken we in de toekomst te volgen? Gaan we in de geestelijke verzorging niet de oecumenistische kant op? Zijn er in het rapport van deputaten geen twee lijnen? Uit hun slotbeschouwing blijkt dat zij de gevaren zien; maar in hun rapportering over het rapport G.V. Model 1980 wordt over die gevaren niet gesproken.
Ds. H. Biesma informeerde naar het regelmatig contact met legerpredikanten. Is er op grond van het rapport G.V. reeds een lijn uit te stippelen? Is er een geruisloze integratie van R.K. en Prot. Geest. Verzorging? Hoe lang denken deputaten zich te bezinnen op hun opdracht van de vorige gen. synode studie te maken van het onderwerp „Oorlog en Vrede"?
Oud. J. van Ledden informeerde naar de mogelijkheden zich te verzetten tegen de ontwikkeling op het terrein van de geestelijke verzorging. Moet de situatie niet tot bijzondere waakzaamheid nopen?
Oud. D. Koole vroeg: kunnen we onze eigen identiteit bewaren? In dienst is alles anders. Hij herinnerde aan de bespreking en beslissing van de vrijgemaakte synode. Daar is men bijzonder diep in de stof ingedoken. De conclusie was: er is een steeds moderner, aangepaster opzet.
Oud. C. Drieënhuizen, rapporteur van de commissie, vertelde dat de secretaris van deputaten niet ongerust was over het rapport G.V. De synode kan gerust zijn: er kunnen geen veranderingen plaats vinden zonder overleg met deputaten.
Ds. M.W. Nieuwenhuijze, voorzitter van deputaten, zei dat hij de ongerustheid wel kon begrijpen. Er is over dit rapport vergaderd met geref. deputaten. Ook zij hebben vele bezwaren. Wij hebben onze bezwaren geuit. Er is ook gezegd: er komt van dit rapport in de praktijk niets terecht. Alles blijft zoals het was. Wij zijn als deputaten waakzaam gebleven. Het zal voor de legerpredikanten wel steeds moeilijker worden om positief werk te verrichten.
Prof. dr. W.H. Velema merkte op dat de zaak allerminst duidelijk is. De zakelijke gronden ontbreken in dit rapport. Wat betekent dit alles voor de toekomst? We hebben geen reden om optimistisch te zijn. Er moet heel wat gebeuren wil een commissierapport van de tafel genomen worden. Hij adviseerde deputaten te vragen naar een analyse van dit rapport.
Dr. Van 't Spijker zag het rapport niet anders dan als een prognose van de te verwachten structurele ontwikkeling, samenhangend met anti-militairistische trekken in het volksleven. Dit vraagt bezinning op de geestelijke verzorging. Het is voor de legerpredikanten beter dat ze voor een gemengde groep alleen les geven dan dat ze gedwongen worden samen met de aalmoezenier les te geven.
Ds. J.H. Velema merkte daartegen op: m'n ongerustheid is toegenomen. Het gaat toch niet om de legerpredikanten? Het gaat toch om onze jongens. Het begrip schaalvergroting komen we overal tegen; intussen worden principiële lijnen uitgewist.
In de diskussie bleek verschil van mening over de waarde van het rapport G.V. model 1980. Door sommigen werd het een vertrouwelijk stuk genoemd. Anderen wezen er op dat er in de dagbladen over geschreven is. Het rapport is onder ogen van deputaten gekomen. Besloten werd ds. Sobering, secretaris van deputaten, die ook lid is van C.I.O.M. te verzoeken ter vergadering te komen.
Na een kwartier was ds. Sobering, die in de buurt van de Rehobothkerk woont, ter synode. Hij bevestigde wat ook reeds door hem in de commissie is gezegd: er is geen reden om bezorgd te zijn. Dit rapport is maar zeer voorlopig. Alles moet C.I.O.M. passeren; er zijn allerlei bezwaren aan verbonden. Maar de synode kan er van verzekerd zijn dat deputaten diligent zijn.
Opnieuw vroegen verschillende broeders het woord. Ds. J. de Jong meende dat we ons onnodig ongerust maken. Wij zien wat u niet ziet - daar gaat het op lijken.
Ds. J. Kruis merkte op dat er altijd oecumenische samenwerking is geweest bij de geestelijke verzorging. De geestelijke verzorging bewijst pas z'n waarde als het leger z'n waarde bewijst.
Ds. Sobering onderstreepte dat het rapport een visie is op de toekomst. Wie niet oecumenisch wil samenwerken, kan hier niet dienen. Deputaten zijn principieel op integratie met de R. Katholieken tegen, maar die integratie is er al. Vanuit het feit van die integratie klemt de vraag: welke mogelijkheid is er om het Evangelie nog te prediken? De moeilijkheden zijn groot. Maar er is op den duur geen andere oplossing dan één geestelijke verzorger. Twee geestelijke verzorgers kan niet. De nadruk moet vallen op de voorlichting. Daar ligt het zwaartepunt. We moeten de jongens duidelijk maken wat er aan. de hand is. Als we niet willen samenwerken kunnen we wel uit C.I.O.M. stappen. Het is duidelijk dat wij als kleine kerk niet kunnen zeggen hoe het moet; wij kunnen geen leiding geven.
Tenslotte komen verschillende voorstellen aan de orde.
Een voorstel van de adviseur prof. dr. W.H. Velema, overgenomen door verschillende synodeleden om deputaten te vragen in de januari- vergadering te komen met een analyse van het bedoelde rapport werd verworpen met 14 stemmen voor.
Een voorstel van ds. J.H. Velema om onze verontrusting uit te spreken over de oecumenistische tendenzen in de geestelijke verzorging en deputaten op te dragen er bij C.I.O.M. op aan te dringen geen principiële wijziging aan te brengen in de geestelijke verzorging werd eveneens verworpen, met 19 stemmen voor.
Een voorstel van ds. H. Biesma om deputaten op te dragen de kerken desgewenst van voorlichting te dienen inzake de problemen rond het vraagstuk Oorlog en Vrede m.n. toegespitst op de past. begeleiding van hen, die gewetensbezwaren hebben, werd verworpen met 9 stemmen voor.
De handelingen van deputaten werden goedgekeurd en voor hun arbeid werd hen dank gebracht.
De middagzitting werd gesloten. Prof. Oosterhoff dankte op verzoek van de praeses.

Evangelisatie
Op dinsdagavond 21 september werd de behandeling van het rapport van Evangelisatiedeputaten voortgezet, waarmee de synode donderdag d.a.v. was begonnen. Toen waren er diverse vragen gesteld. Ze werden nu beantwoord. Een korte samenvatting volgt hier. De rapporteur ds. G.J. Buijs kreeg het eerst het woord. Hij ging allereerst in op de vragen rond de fin. moeilijkheden, die acuut werden toen voorzien moest worden in de huisvesting van een predikant, die met steun van deputaten was beroepen. De kerken blijven in gebreke het streefbedrag te voldoen. Er leven bij de kerken bepaalde bezwaren tegen het evangelisatiewerk en sommige werkers hebben er aan meegewerkt, aldus de rapporteur, om deze bezwaren voet te geven. Bepaalde uitlatingen in brochure en artikel doen geen goed.
Het rapport van deputaten moge niet opwekkend zijn, maar wat hebben we aan een rapport, dat een vertekend beeld geeft? De belofte blijft gelukkig van kracht: wie met tranen zaaien zullen met gejuich maaien.
Ds. B. van Smeden, voorzitter van deputaten, is bijzonder dankbaar voor de wijze, waarop de synode de besluiten van deputaten heeft opgevangen met betrekking tot het fin. beleid. Gebrek aan geld was een handicap voor deputaten.
De situatie is benauwend als we geen steun kunnen bieden. Jonge mensen bieden zich aan om te gaan werken in de evangelisatie, maar wij kunnen hun geen plaats geven, omdat wij geen geld hebben.
De accentsverschuiving van de tweede naar de eerste taak ligt in de gang van zaken besloten. Het verband van evangelisatiecommissies is opgeheven; de deputaten dienen nu ook conferenties te beleggen. Deputaten zijn er om kerken te steunen die hun taak niet aan kunnen, maar dat mag niet de eerste en voornaamste taak van deputaten worden.
De naamsverandering van evangelisatiepredikant en industriepredikant voor Rozenburg is geen verandering in taak, maar een weergave van de feitelijke situatie: de predikant richt zich op de industrie.
Het zal zaak zijn dat instructie en voorlichting goed gaan functioneren opdat deze zaak in de kerken gaat leven.
Het blad „Ga" is geen vrije tribune; het moet instructie geven, maar discussie moet mogelijk blijven.
De evangelisatiewerkers staan onder toezicht van de kerkeraad. Wat zo iemand zegt en schrijft komt voor zijn eigen rekening; niet voor die van deputaten. Het blijft het recht van de kerken zich tot de deputaten te wenden. Deputaten blijven bereid om te spreken.
Br. P. de Korte, penningmeester van deputaten, geeft nog enkele toelichtingen. De steun aan de kerken voor het evangelisatiewerk moet een afgelopen zaak zijn. Dit percentage van de steun kan moeilijk in de overeenkomst worden vastgelegd; dit moet van jaar tot jaar worden vastgesteld.
Het is de grote vraag of Licht en Waarheid op den duur zal blijven bestaan. Twee van onze predikanten zijn nu opgenomen in de redactie van de Elisabethbode. Dat doet aan de positie van Licht en Waarheid geen goed. Tenslotte vraagt hij: is het niet mogelijk dat ons een omslag wordt gegeven; ondanks alle kritiek moet het werk toch doorgaan.
Ds. J. Vogel gaat nog even in op de opmerking: deputaten gaven een somber rapport. Dat is waar. Maar deze nood moest eens aan de kerken worden voorgelegd. Een pracht stuk zendingswerk hebben onze kerken in de loop der jaren verricht. Maar de evangelisatie is maar stiefmoederlijk bedeeld. Zijn we wel op het goede spoor?
Er was een plan voor een evangelisatiejaar. Maar het is van de baan. De voorbereidende werkzaamheden waren teveel voor één man. Wat volgt er op? Als er niets op volgt blijft het teveel in de lucht hangen. Het gaat er niet om dat de top verzwaard wordt, maar dat op het grondvlak wordt gewerkt.
Is het een te grote luxe wanneer gevraagd wordt om een vrijgestelde? Als er geen vrijgestelde komt, komen er nog meer van zulke sombere rapporten. Voor dit werk vragen we een predikant, want een theol, opleiding is voor die arbeid noodzakelijk. De theologische achtergronden moeten worden belicht. Jongeren roepen om instructies. Dit is ook een taak voor een vrijgestelde.
Ds. Brienen onderstreept: het rapport is in de mineur, maar ds. Vogel laat een ander geluid horen dan ds. Buijs t.a.v. de mineur.
Ds. P. Roos tenslotte vond het juister dat aanvragen om steun voor de evangelisatiearbeid niet bij de classis, maar bij deputaten terecht komen. Het evangelisatiewerk roept kritiek op. Maar we mogen op bepaalde terreinen niet hooggevoelende zijn.
De synode nam de voorstellen van de commissie aan; dankte deputaten voor hun arbeid en gaf de volgende opdrachten aan deputaten: het orgaan „Ga" zo instructief mogelijk te doen zijn;
zich te bezinnen op het karakter van samenkomsten op campings, en de kerkeraden daarover te adviseren;
deputaten niet te machtigen tot het aanstellen van een vrijgestelde.
Ds. Buijs eindigde met dankzegging. Weer is een synodedag voorbij.

J.H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1971

De Wekker | 8 Pagina's

Generale synode van Rotterdam (8)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1971

De Wekker | 8 Pagina's