Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van Oud naar Nieuw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van Oud naar Nieuw

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

. . . en wij vliegen daar heen." Ps. 90:10-l.d.

Het jaar 1971 is weer ten einde. Het jaar 1972 staat voor de deur . . . en wij vliegen daar heen.
Vliegen is in deze tijd geen onbekende zaak. We leven in een vliegende wereld. Alles gaat razend snel... Zo is het ook met het leven. Een uur is niets. Een dag is zo voorbij. Een week, hij is om eer men er erg in heeft. En een jaar... ? Wie zegt niet, nu hij aan het eind gekomen is: Waar is het gebleven? Het is voorbij gevlogen!
O zeker, we willen ook hen niet vergeten, die met ons op de drempel van het oude en nieuwe jaar verkeren, al zuchtende. Die als het avond is, zeggen: Och dat het morgen ware. En als het morgen is, zeggen ze: Och dat het avond ware.
Zij lijden pijn en smart, op allerlei wijze vaak. De Heere gedenke hen naar de rijkdom Zijner genade.
Toch wordt daardoor de waarheid niet ongedaan gemaakt. Het is waar en het blijft waar: . . . en wij vliegen daar heen.
Waar heen? Zo mag hier wel gevraagd worden. We vliegen een onbekende toekomst tegemoet. Niemand weet wat de dag van morgen brengen zal. Laat staan dat we weten wat het jaar 1972 bergt in zijn schoot. Het kan voorspoed zijn, maar ook tegenspoed. Ziekte kan ons deel blijven of worden. Misschien rijst voor ons de gezondheid op, of zullen we er blijvend in mogen delen. Werkeloosheid kan ons deel worden. Het kan ook wezen dat we aan de arbeid mogen blijven. Het kan zelfs wezen dat we ons laatste levensjaar zijn ingegaan. Het is ook mogelijk dat er nog een lang leven voor ons ligt. Het is voor ons allemaal verborgen. Wij weten het niet. We vliegen een onbekende toekomst tegemoet. Zalig degenen, die bij de wetenschap mogen leven, waarin David verkeren mocht, toen hij zeide: Mijne tijden zijn in Uwe hand. Al is dan de toekomst onbekend, dan staat God toch voor de uitkomst in.
. . . En wij vliegen daar heen. Al is het dat wij niet weten, wat de toekomst ons brengen zal, dit is zeker en dat kunnen we allemaal weten, dat we een zeker einde tegemoet gaan. Elke jaarwisseling predikt het ons, dat we hier geen blijvende stad hebben. Elke wisseling in het jaartal zegt ons, dat we weer een jaar dichter bij het einde gekomen zijn. En dat einde is de dood. Want niemand leeft er die de slaap des doods niet eens zal slapen en niemand redt zijn ziel van het graf.
Wat wordt er bij deze waarheid toch weinig geleefd. De wereld doet alsof men op deze aarde eeuwig blijven zal, ook al zegt een ieder, die verstand heeft, dat het niet zo is. Maar zo is het ook met een kerkmens, ja met elk mens van nature. Hij denkt niet aan de dood en aan de eeuwigheid. En als hem deze dingen eens op het hart worden gebonden, dan zoekt hij ze te ontvluchten. We horen liever niet van al deze nare en sombere zaken. Het kleine poosje dat we leven, moet niet worden vergald.
. . . En toch: wij vliegen daar heen. Of we het horen willen of niet, of we het weten willen of niet, of we er bij willen leven of niet. Het einde komt, onherroepelijk.
Dat een ieder, die met ons staat op de grens van het jaar, daar toch eens ernstig over zal mogen denken. Dat is beslist geen verloren tijd. Het zou deze of gene nog eens tot nadenken mogen brengen. Want de dood is hier op aarde wel het einde, maar niet het definitieve. Het is toch de mens gezet eenmaal te sterven en daarna het oordeel?
. . . En wij vliegen daar heen. Dat is naar het oordeel, wat ons allen te wachten staat. Want we moeten allen geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk zal wegdragen, hetgeen in dit leven geschied is, het zij goed of het zij kwaad. Deze gedachte moest elke zondaar benauwen. Want van nature doet een mens geen goed. Hij is onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Dat is een bijbelse waarheid. En hij die door de Geest Gods in al de waarheid geleid wordt, leert ook deze waarheid in zijn leven te onderschrijven: Zal ook een moorman zijn huid kunnen veranderen of een luipaard zijn vlekken? Zo zult gijlieden ook kunnen goed doen, die geleerd zijt kwaad te doen. Jer. 13:23.
Als dit beleefd wordt, dan krijgt men met een heilig en rechtvaardig God te doen. En wie kan dan bestaan? Niemand die leeft.
Dan is het: De ziel die zondigt, die moet sterven. En sterven, is dan: Voor eeuwig omkomen. Voor eeuwig buiten God verkeren. Dat is voor degenen, die het werkelijk om God te doen zijn, het ergste wat er is. Veel erger dan de hel zelf.
. . . En wij vliegen daar heen. Wat zou men dan graag terug willen vliegen. Wat zou men het dan graag over willen doen, om alle zonden die men bedreven heeft, te laten en datgene wat men nagelaten heeft, te doen. Doch dat is onmogelijk. Het jaar 1971 is niet meer te herhalen.
Dan komt er nood in de ziel. Een geschrei stijgt op tot God. Uit diepten van ellenden, gaat men dan roepen, met mond en hart, tot God, Die alleen heil kan zenden: O Heere aanschouw mijn smart. Men moet door de Heere geholpen worden. Des mensen heil is ijdelheid. Uitstel kan niet lijden. Want:. . . en wij vliegen daar heen. 't Wordt dan een haasten om des levens wil. Een vliegen naar de Heere heen, met de bede van de tollenaar: O God, wees mij, zondaar genadig. Boetpsalmen stijgen dan op uit het hart. Men kan niet nalaten hand en oog, op te heffen naar omhoog; totdat God Zijn genade betoont. Men bidt dan zonder ophouden. Want het kan morgen te laat zijn . . . en wij vliegen daarheen.
Wie zo met zijn nood komt voor het aangezicht des Heeren, die doet dat niet tevergeefs. Want de Heere is nabij al degenen, die Hem aanroepen. Dezulken wil Hij Zijn heil doen zien. En dat doet Hij ook, door hen met een geschonken geloof, de Heere Jezus Christus te doen zien. Hij wordt dan begeerlijk voor de ziel. Zo begeerlijk, dat men er niet meer van af kan blijven. Men strekt dan heilbegerig de handen naar Hem uit. En Hij laat Zich dan kennen, door Woord en Geest, als de Zaligmaker van arme zondaren. Hij is dan de enige Medicijnmeester voor hen, die met al hun zonden en ellenden, tot Hem zich ter genezing wenden.
Wat is het een wonder, als de Heere het een zondaar doet verstaan, dat Hij geen lust heeft in de dood van een zondaar, maar daarin dat hij leven zal. Dat Hij lust gehad heeft in de dood van Zijn Zoon, om een verloren zoon het eeuwige leven, uit genade, te kunnen schenken. Dan wordt er iets van verstaan, wat het zeggen wil: De dood verdiend te hebben en het leven te verkrijgen, terwille van Hem, die te zijner tijd voor de zondaren de dood is ingegaan. Dan krijgt men uitzicht op het eeuwige leven. Dat is het eeuwig verkeren met de Heere. Dat is daar te zijn, waar de duivel niet komen kan. Waar voor de wereld geen plaats is. Waar de zonden niet meer kunnen worden bedreven. Waar men voor goed van z'n boze bestaan verlost zal zijn.
Wat kan een waar gelovige bij tijden daarnaar verlangen. Niet uit levensmoeheid, maar omdat men het zondigen moe is. Omdat men zichzelf zo zat is. Want, de ervaring leert, dat men het er hier toch nooit beter af zal kunnen brengen. Dat men het toch elke dag weer verzondigt. Het „willen" is er dan wel, maar het „volbrengen" wordt niet gevonden. Dan wenst men ontbonden te wezen en met Christus te zijn, want, dat is toch zeer verreweg het beste. Kent u daar ook iets van? Want we reizen allemaal naar de eeuwigheid. . . . en wij vliegen daar heen. We maken deze reis maar één keer. Overdoen gaat nooit meer. Aan deze zijde van het graf moeten we een Borg voor onze schuld leren kennen. En dan niet met een aangepraat geloof, zoals er zoveel gevonden wordt. Maar met een door de Heilige Geest gewerkt geloof.
Wanneer dat er mag zijn, dan is het niet erg. . . . en wij vliegen daar heen. Want dan gaat men een eeuwig wél tegemoet. Dan wordt men aan het eind er alleen maar beter van. Dan is de dag des doods beter, dan de dag dat iemand geboren wordt.
Zalig, wie dat heilgeheim mag kennen.
. . . en wij vliegen daar heen.
Eeuwig wel en eeuwig wee
Brengt de Rechter op Zijn weegschaal mee

K.a.Z.[Katwijk aan Zee], H.C. v.d. Ent

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 december 1971

De Wekker | 8 Pagina's

Van Oud naar Nieuw

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 december 1971

De Wekker | 8 Pagina's