Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De les der geschiedenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De les der geschiedenis

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit is de titel van een artikel van drs. M.P. van Dijk in de Friese Kerkbode, die laat zien hoe het verleden vandaag herleeft:

Men heeft wel eens gezegd dat in de geschiedenis van de mensheid telkens weer herhalingen optreden en dat men om de tijd te verstaan waarin men leeft moet teruggrijpen naar wat vroeger is geschied. In deze bewering ligt een kern van waarheid. Wij mogen natuurlijk de ogen niet sluiten voor wat in elke periode nieuw is - in onze tijd de fabelachtige ontwikkeling van de techniek - maar evenmin voor het feit dat telkens weer dezelfde of ongeveer dezelfde strijdvragen opduiken, telkens weer op dezelfde of ongeveer dezelfde problemen antwoord moet gegeven. In de nieuwe theologie besteedt men veel aandacht aan de toekomst, niet geheel ten onrechte naar ik meen. Tegenover een eenzijdige belangstelling voor verleden en geschiedenis in vroeger tijd komen wij nu voor de vraag hoe het in de toekomst zal gaan, of en zo ja, hoe wij in staat zullen zijn een nieuwe wereld, beter en anders dan voorheen, in het leven te roepen.
Moltmann schreef zijn: „Theologie der Hoffnung", een werk dat een enorme invloed uitgeoefend heeft. Theologie der Hoffnung: theologie van de hoop. Bloch schreef zijn niet minder bekende werk: Prinzip der Hoffnung. Moltmann schreef als christen. Bloch als Neo-Marxist. Beide richtten zich op de toekomst. Het zal wel duidelijk zijn dat het verleden van de wereld, de vraag of de traditie welke uit het verleden tot ons komt, op deze wijze min of meer in de schaduw komen te staan. Het gaat meer over de vraag hoe wij iets nieuws bouwen in de toekomst dan over de vraag hoe wij het oude (in nieuwe vorm en in nieuwe stijl natuurlijk) voortzetten.
Excuus voor deze lange uitweiding. Ze was nodig om ruimte te scheppen voor het probleem van de herhaling. Elke periode van de geschiedenis heeft ongetwijfeld iets nieuws, iets dat vroeger nog niet was. Zij heeft daarnaast ook iets van het oude. Anders zouden wij ook nooit over Jona kunnen preken of over Samuel of over de storm op zee, over de verloochening van Petrus, over het kleingeloof van de discipelen.
De geschiedenis herhaalt zich: wij zijn die kleingelovigen, wij zijn de mensen die de schare te eten moeten geven en zeggen: „Heer, laat ze van U".
Het merkwaardige feit doet zich voor dat deze herhaling niet alleen optreedt op het terrein van de gewijde geschiedenis, ook op dat van de ongewijde geschiedenis. Dezelfde problemen, dezelfde fouten, dezelfde oplossingen.
Dit trof mij toen ik mij onlangs verdiepte in wat men wel de griekse „Aufklärung" noemt, de griekse Verlichting. Deze tijd voor het optreden van de grote filosofen (Socrates, Plato, Aristoteles) kenmerkte zich door een enorme crisis. Het geloof in de goden werd langzaam maar zeker ondermijnd, om de oude godenverhalen kon men alleen maar hartelijk lachen. Men vroeg zich af of er wel zo iets bestond als objectieve waarheid. Wat was eigenlijk recht? Het oude geloof raakte in verval, de oude zede deed het niet meer, de samenleving, vroeger een hechte eenheid, viel in brokken uit elkaar, de autoriteiten van staat en kerk werden niet meer geacht. Er heerste een toestand van anarchie. Alles was relatief, achter alles plaatste men een vraagteken. De ordeningen van het openbare leven werden ondergraven. Een algemeen geldige waarheid bestond niet. Politieke en sociale wetten werden diskutabel gesteld.
Deze toestanden in de tijd voor Socrates, Plato en Aristoteles, de grote griekse wijsgeren, waren een reactie tegen de onderwerping aan de wet als voornaamste plicht, gelijk men die vroeger had gepredikt. De oudere wijsgeren en godsdiensten predikten onderwerping en gehoorzaamheid. Kritische toetsing bestond niet, de vraag waarom men de wetten van de samenleving moest gehoorzamen was nog niet opgekomen. In de tijd van de griekse Verlichting trad verandering in. Men wees op het feit dat bij verschillende volkeren zeer verschillende wetten de toon aangaven: bij de Perzen en de Joden weer heel andere wetten dan bij de Romeinen of bij de Egyptenaren.
Wel nam men aan dat tussen de mensen van welk ras of politieke overtuiging ook, een zekere gelijkheid bestond: er was een alle veranderingen overlevende, menselijke „natuur" (de zogenaamde phusis), maar in tegenstelling daarmee vroeg men of door deze blijvende, aan geen veranderingen onderhevige algemeenmenselijke natuur ook de staatswetten, de sociale wetten, de godsdienstige wetten bepaald waren. Men nam aan dat er zo iets bestond als een blijvende, aan geen veranderingen onderhevige, menselijke natuur, maar geen algemeen geldige wetten, immers deze waren duidelijk van volk tot volk verschillend: bij de Perzen anders dan bij de Joden, bij de Joden anders dan bij de Romeinen.
Zo kwam men vanuit deze overtuiging tot de gedachte dat alleen wat overeenkomstig de (menselijke) natuur (phusis) was legitiem kon genoemd, terwijl al het andere slechts op willekeurige „instelling" berustte. Nog slechts één stap en men concludeerde dat alles wat niet overeenkwam met de natuur (menselijke natuur) de mens alleen maar tyranniseerde.
Men behoeft voor het woord tyranniseren alleen maar in de plaats te stellen het woord: discrimineren om de overeenkomst tussen de tijd van toen en de tijd van nu op te merken. Protagoras kwam tot een felle kritiek op gegeven, overgeleverde toestanden (tegenwoordig: establishment, status quo, gevestigde orde); hij verklaarde dat de grote verschillen tussen de mensen enkel en alleen berustten op (willekeurige) instelling. Volgens de natuur moesten alle mensen gelijke rechten hebben: de adel moest afgeschaft, de slavernij ongedaan gemaakt, aan ongelijkheid van bezit moest een einde komen, zelfs aan ongelijkheid tussen mannen en vrouwen. De „geweldhebbers", aldus Protagoras eisen onderwerping van de wet. Maar wij zijn niet aan de wet onderworpen, enkel en alleen aan de „natuur", de algemeen-menselijke natuur, aan de zedelijke grondgevoelens die ieder mens van nature eigen zijn.
Men behoeft niet zo lang na te denken om de konsekwenties te zien van deze wijsgerige conceptie van Protagoras.
Immers men kan de vraag stellen - en stelde die onvermijdelijk - waarin de menselijke natuur dan wel bestond. De menselijke natuur, zo werd geleerd, was eigenlijk normatief. Niet de wet van de „geweldhebbers" van deze wereld. Maar waarin bestond die natuur? Wat eiste de natuur? Wat waren de normen van de natuur?
U voelt dat het stellen van deze vraag niet zo lang op zich liet wachten. Was het misschien de natuur van de mens om te heersen? Was het de natuur van de sterke om over de zwakke te heersen? Bestond er überhaupt wel een algemeen-menselijke natuur? Was de natuur van elke mens afzonderlijk niet voor hem normatief? Als je nu een sterke natuur hebt? Moet je dan niet over de zwakke heersen? Als je nu met een heersersnatuur bent geboren?
De moraal van Hitler!
Of als je de neiging hebt ontucht te plegen? Dat is toch ook natuur! Tegenwoordig zijn er mensen die zeggen dat het je natuur kan zijn homofiel te zijn. Is dat normatief? Moet je vanuit je natuur leven? Met alle consequenties vandien? U voelt dat dit heel wat anders is dan begrip opbrengen. Het laatste is heel erg noodzakelijk, maar daarmee zijn we er niet.
De natuur is niet normatief! In de tijd voor Socrates werd het zo gesteld, de natuur was normatief. Misdaad kon gelukkig maken. Het kon tot de natuur van de mens behoren misdadig te zijn.
U voelt de geweldige impasse. Het heeft een haar gescheeld of de griekse samenleving was toen reeds ondergegaan, immers geen enkele samenleving kan op deze wijze gebouwd. Zij zal ondergaan door anarchie: ieder is zijn eigen wet, ieder handelt volgens zijn eigen natuur. Redder van de griekse samenleving is toen geweest Socrates. Hij stelde dat men zich aan orde en wet moest onderwerpen. Hij poneerde dat men de autoriteit moest erkennen. De wetten van staat en samenleving waren goed en redelijk, ze konden aanspraak maken op algemene geldigheid. De mensen moesten recht doen en werken aan zedelijke verbetering en verheffing, deelnemen aan het goede en schone.
De „toepassing"? Wij leven allen tot op de dag van heden uit twee bronnen: a. het christendom; b. de griekse en romeinse oudheid. De schim van Socrates rijst op. Dit verleden heeft ons iets te zeggen. Dit verleden moet ons waarschuwen.

Als de natuur normatief is, heeft men de norm van Gods Wet weggedrukt. Die stemmen worden steeds meer gehoord.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1972

De Wekker | 8 Pagina's

De les der geschiedenis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1972

De Wekker | 8 Pagina's