Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hoe lezen wij Genesis 2 en 3? (4, slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoe lezen wij Genesis 2 en 3? (4, slot)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het grootste hoofdstuk van het boek van Prof. Oosterhoff over Genesis 2 en 3 is het vijfde hoofdstuk. Dit is ook het hoofdstuk, waar het eigenlijk om gaat. In dit hoofdstuk geeft Prof. Oosterhoff zijn verklaring van Genesis 2 en 3. Na twee inleidende gedeelten, die handelen over de vraag, waar Genesis 2 begint en wat het karakter van Genesis 2 en 3 is, komen achtereenvolgens aan de orde: de schepping van de mens; de hof van Eden; de paradijsrivieren; de paradijsbomen; de boom des levens; de boom der kennis van goed en kwaad; twee mensen, één vlees; de slang en zijn spreken; de zonde en haar gevolgen; de cherubs.
Het is duidelijk, dat met deze thema's alle belangrijke thema's uit Genesis 2 en 3 genoemd zijn. Aan elk van deze thema's wordt in het boek uitvoerig aandacht gegeven. Ter illustratie van de wijze, waarop Prof. Oosterhoff Genesis 2 en 3 verstaat mag ik misschien ingaan op zijn verklaring van de paradijsrivieren.
In Gen. 2,10 is sprake van één grote paradijsrivier, die zich opsplitste in vier zijrivieren. Die vier zijrivieren droegen de namen Pison, Gihon, Tigris en Eufraat. De Tigris en de Eufraat zijn niet moeilijk thuis te brengen. Deze rivieren geven aan het Tweestromenland - ten oosten van Palestina - zijn naam. Van de Tigris wordt in Gen. 2,14 ook uitdrukkelijk gezegd, dat deze rivier ten oosten van Assur stroomt. Deze localisering door de Bijbelschrijver komt overeen met de ons bekende loop van de Tigris. Assur, de oude hoofdstad van Assyrië, lag aan de westelijke oever van de Tigris. Uit de vermelding van Assur blijkt al direkt, dat de Bijbelschrijver de situatie in het paradijs beschreef vanuit de situatie, waarin hij bij het schrijven van het Bijbelverhaal verkeerde. In de tijd van het paradijs bestond Assur immers nog niet. Uit opgravingen weten we, dat Assur ongeveer 3000 jaar v. Chr. ontstaan moet zijn.
Welke rivieren evenwel met de Pison en de Gihon bedoeld zijn, is niet zonder meer duidelijk. Van de Gihon wordt in Gen. 2,13 gezegd, dat deze om het gehele land Kusj loopt. Met Kusj wordt in het Oude Testament in de meeste gevallen Ethiopië of Nubië bedoeld. Het ligt dan ook het meest voor de hand om bij de Gihon te denken aan de Nijl. Van de Pison wordt in Gen. 2,11 gezegd, dat deze rivier om het gehele land Havila loopt. Daar wordt nog aan toegevoegd, dat in dit land het goud is en dat dit goud goed is. Bovendien is in dit land de bedolah - een aanduiding van de balsemhars - en de steen sjoham, d.w.z. de chrysopraas. Onder Havila verstaat men meestal Arabië. Aan Arabië is alleen al te denken, omdat de naam Havila zo iets betekent als „zandland" of „zandstreek". Ook verschillende gegevens in het Oude Testament wijzen in de richting van een identificatie van Havila met Arabië. Arabië was bovendien oudtijds het land van het goud en de edelstenen. De moeilijkheid is evenwel, dat in Arabië geen grote rivier bekend is. Wanneer men bij Havila aan Arabië wil denken, moet men bij de Pison wel denken aan het water, dat gevormd wordt door de Rode Zee en de Perzische Golf, waardoor heel Arabië omsloten wordt.
Ook al zijn de Pison en de Gihon voor ons niet zo gemakkelijk te identificeren met bepaalde rivieren, in de oudheid zal men zonder twijfel precies geweten hebben, welke rivieren bedoeld werden. Prof. Oosterhoff houdt nl. met grote stelligheid staande, dat de rivieren, die in Gen. 2,10-14 genoemd worden, geen mythologische, maar werkelijk bestaande rivieren waren.
Daarbij doen zich tegelijk problemen voor wat de manier van beschrijving in Genesis 2 betreft. Als bij de vier in Genesis 2 genoemde rivieren te denken is aan de Nijl, de Rode Zee met de Perzische Golf, de Tigris en de Eufraat, moet gezegd worden, dat deze rivieren geen aftakkingen zijn van één grote rivier, zoals dat in Genesis 2 gezegd wordt. Zelfs de Eufraat en de Tigris zijn twee verschillende rivieren, die ieder een eigen bronnengebied hebben. Deze rivieren vloeien wel vóór de Perzische Golf ineen, maar dat is juist het tegenovergestelde van wat in Genesis 2 gezegd wordt, nl. dat ze uit een gemeenschappelijke stroom ontstaan zouden zijn.
Volgens Prof. Oosterhoff is dan ook geen andere conclusie mogelijk dan dat de Bijbelschrijver geen nauwkeurige geografische beschrijving van de ligging van het paradijs en van zijn rivieren wil geven. Het gaat de Bijbelschrijver niet om een stukje oude geografie of een les in aardrijkskunde. De Bijbelschrijver wil aanduiden, dat alle grote rivieren - waar ook ter wereld - uit het paradijs ontspringen. Daarbij wijst het getal vier - het getal van de vier windrichtingen - op de gehele wereld.
We hebben hierbij voor ogen te houden, dat voor de oosterling water leven betekent. Zonder rivieren zouden er voor een land geen leven en vruchtbaarheid zijn. Wat zou Egypte zonder de Nijl zijn en Mesopotamië zonder de Eufraat en de Tigris? Rivieren zijn zegeningen van God. Daarbij legt Prof. Oosterhoff een verband tussen de paradijsrivieren en de tempelstroom, waarover gesproken wordt in Ezechiël 47. Ezechiël mocht profeteren, dat er vanonder de drempel van de nieuwe tempel in Jeruzalem een stroom zou uitgaan, die overal, waar ze kwam, leven en vruchtbaarheid zou brengen, zelfs in de Dode Zee. Te denken is ook aan teksten als Ps. 46,5 65,10 en Jes. 33,21. Ook de apostel Johannes zegt, dat door het nieuwe Jeruzalem de paradijsrivier zal stromen, die ontspringt uit de troon van God en het Lam. Overal, waar die rivier zal komen, zullen weer leven en vruchtbaarheid zijn (Op. 22,1 vv.). De conclusie van Prof. Oosterhoff is: „Dat bedoelt ook Gen. 2 te zeggen. Vanuit het paradijs gaan leven en vruchtbaarheid de hele wereld door. Waar en hoe de rivieren ook mogen lopen, hoe hun naam ook moge zijn, de vruchtbaarheid, die ze brengen, stamt uit het paradijs, d.w.z. ze is van God en openbaring van zijn goedheid"
Overeenkomstig is de verklaring van alle andere thema's uit Genesis 2 en 3. Steeds komt Prof. Oosterhoff tot de conclusie, dat de Bijbelschrijver in zijn verhaal niet „fotografisch", „exact-historisch" wil vastleggen, maar op een symbolische wijze bepaalde werkelijkheden wil aanduiden. Zo gaat het b.v. bij het verhaal van het vormen van de vrouw uit de rib van de man om een symbolische aanduiding van de eenheid van man en vrouw binnen het huwelijk. Zo gaat het - om nog slechts één voorbeeld te noemen - bij de beschrijving van de boom der kennis van goed en kwaad om een symbolische aanduiding van de verleiding, waarvoor de mens open staat om zelf te willen bepalen wat goed is en wat kwaad.
Uit de weergave van de verklaring van de paradijsrivieren moge duidelijk zijn, dat Prof. Oosterhoff alleen tot zijn verklaring komt door - naar een oude en beproefde gereformeerde regel voor de Schriftverklaring - Schrift met Schrift te vergelijken. Dat is niet alleen bij de verklaring van de paradijsrivieren het geval. Dat is bij de verklaring van alle thema's, die aan de orde komen, het geval. Dat telkens weer Schrift met Schrift vergeleken wordt en alleen daaruit de conclusies getrokken worden, maakt de verklaringen van Prof. Oosterhoff overtuigend. Hij laat de Schrift zichzelf verklaren en hij laat daarin de Schrift zelf spreken.
In het laatste hoofdstuk van het boek wordt een samenvatting gegeven. Uitvoerig wordt in dit hoofdstuk ook ingegaan op de vraag wat met het woord „symbolisch" bedoeld wordt. Dat de symbolische verklaring, die in het boek wordt voorgestaan, aan de werkelijkheid van het in Genesis 2 en 3 beschrevene op geen enkele wijze afbreuk wil doen, wordt duidelijk onderstreept.
Op onderdelen zijn vragen te stellen. In het laatste hoofdstuk wordt b.v. door Prof. Oosterhoff gesteld, dat we in Genesis 2 en 3 de schriftelijke fixatie hebben van een openbaring aan de Bijbelschrijver, die tot stand kwam op de wijze, waarop ook de profeten de woorden Gods ontvingen. Van een mondelinge overlevering wil hij daarbij niet weten. Ik zou toch geneigd zijn aan de mondelinge overlevering een grotere plaats toe te kennen dan Prof. Oosterhoff doet. Juist op grond van wat Prof. Oosterhoff zelf zegt, dat de inspiratie van de Bijbelschrijver op organische wijze plaatsvond. Welke vragen ook te stellen zijn, naar mijn overtuiging heeft Prof. Oosterhoff het eigenlijke punt, waar het hem om ging, overtuigend duidelijk gemaakt. Hij heeft ons doen zien, dat ons in Genesis 2 en 3 feiten worden meegedeeld in een symbolische taal. Zowel op het een als op het ander mag daarbij de nadruk vallen. Het gaat in Genesis 2 en 3 om feiten. Om welke feiten het gaat, is evenwel slechts te onderkennen, wanneer we oog hebben voor het eigen karakter - het symbolisch karakter - van de beschrijving van die feiten. Juist daarin heeft Prof. Oosterhoff recht gedaan aan zijn uitgangspunt, dat wij de Schrift moeten verstaan, zoals ze zelf verstaan wil worden.

J.P. Versteeg

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 1972

De Wekker | 8 Pagina's

Hoe lezen wij Genesis 2 en 3? (4, slot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 1972

De Wekker | 8 Pagina's