Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geen subsidie voor Apeldoorn?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen subsidie voor Apeldoorn?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Minister de Brauw, destijds belast met de zaken betreffende het wetenschappelijk onderwijs, was een dapper man. Als in ons goede vaderland de lonen worden aangepast aan de inflatie, is dat een vanzelfsprekende zaak - men zou eens moeten proberen het na te laten! -, maar als een minister voorstelt ook de prijzen van de door de Overheid verleende diensten aan te passen, is daarvoor moed nodig.
Vanaf 1876 bedroeg het collegegeld ƒ 200,—, in 1923 werd het verhoogd tot ƒ 300,— en in 1940 tot ƒ 325,—. Wie mocht denken, dat de collegegelden de prijsindex zijn gevolgd en inmiddels tot circa ƒ 1500,— zullen zijn gestegen, komt nu tot de ontdekking, dat zij integendeel in 1954 blijken te zijn verlaagd tot ƒ 200,—! En de minister die de moed had een bescheiden aanpassing tot ƒ 1000,— voor te stellen, zodat overigens nog niet 1/10 deel van de werkelijke kosten gedekt kon worden, moest stormen van studentenprotesten over zich heen laten gaan en het mikpunt van een bijna in het persoonlijk vlak liggende hetze worden - zo gaat dat tegenwoordig in de politiek -, alvorens hij met veel moeite een volstrekt normale prijsaanpassingsmaatregel door het parlement kon loodsen.
Diezelfde minister de Brauw was ook in ander opzicht een dapper man.
Destijds heeft de Regering afwijzend gereageerd op de voorstellen van de staatscommissie-Van Walsum inzake een permanente subsidiëring van Kerken. Zij heeft toen echter wel medegedeeld, dat zij „teneinde althans gedeeltelijk tegemoet te komen aan de bestaande discriminatie tussen de kerkgenootschappen" positief stond tegenover de gedachte het van sommige kerken uitgaande theologisch wetenschappelijk onderwijs op dezelfde voet te subsidiëren als de theologische faculteiten van de openbare en bijzondere universiteiten, althans voorzover het wetenschappelijk karakter van dat onderwijs gewaarborgd zou zijn. De Regering voegde daaraan toe, dat zij hierbij met name dacht aan de theologische hogescholen in Kampen en Apeldoorn en aan de Groot-Seminaria van de R.K. en van de Oud-Katholieke Kerk. Ik schreef daarover uitgebreid in De Wekker van 16 mei 1969.
En wat kwam minister de Brauw nu te betogen? Indien de theologische hogeschool van de Christelijke Gereformeerde Kerken te Apeldoorn (de minister schreef constant over de Christelijk Gereformeerde Kerken, vermoedelijk niet begrijpend dat hij daarmee suggereerde, dat de Gereformeerde Kerken op een niet-christelijke wijze gereformeerd zijn) een verzoek om subsidie zouden indienen, zou de inwilliging daarvan niet mogelijk zijn!
Voor zo'n resolute wijziging van regeringsstandpunt is al evenzeer moed nodig. Maar de vraag rijst, of dit nieuwe standpunt niet zó onjuist is, dat feitelijk van overmoed moet worden gesproken.
Wat is het geval?
In de van 1960 daterende Wet op het wetenschappelijk onderwijs is in navolging van de vroegere onderwijswetgeving bepaald, dat de Kroon de doctoraten en getuigschriften, verleend door volledig ongesubsidieerde instellingen van wetenschappelijk onderwijs, gelijkgerechtigd kan verklaren met die van rijksuniversiteiten en rijkshogescholen, zodat b.v. het candidaatsexamen, aan zulk een bijzondere instelling afgelegd, recht geeft om voor het doctoraal examen door te studeren aan een rijksuniversiteit.
De aanwijzing van zo'n bijzondere instelling kan plaats vinden, o.m. als zij kan aantonen, dat haar onderwijs werkelijk op wetenschappelijk niveau staat.
Onder de oude wetgeving was deze aanwijzingsprocedure toegepast voor de V.U., voor de R.K. universiteit van Nijmegen en voor de bijzondere economische hogescholen in Rotterdam en Tilburg. Deze vier instellingen zijn thans in de nieuwe wet zelf opgenomen en worden voor 100% gesubsidieerd. Aanwijzing van andere wetenschappelijke instellingen heeft onder de nieuwe wetgeving nog niet plaats gevonden.
Nu zijn echter theologische hogescholen in de wet uitgesloten van de mogelijkheid van aanwijzing. Het candidaatsexamen van enige theologische hogeschool geeft dus niet het recht om aan een rijksuniversiteit doctoraal examen te mogen doen. De achtergrond daarvan is geweest, dat theologisch onderwijs zozeer aan een kerk is gebonden, dat derden niet in staat kunnen worden geacht, objectief over de wetenschappelijke waarde van dat onderwijs te oordelen.
Minister de Brauw wilde thans de uitzondering voor de theologische hogescholen opheffen, zodat ook zij kunnen worden „aangewezen" en haar examens dan moeten worden erkend door de rijksuniversiteiten. Hij was van mening, dat de wetenschappelijke waarde van het onderwijs aan die hogescholen zeer wel kan worden getoetst door verwante confessionele instellingen, en hij wees er in dit verband op, dat de V.U. de candidaatsexamens, afgelegd in Kampen en Apeldoorn, volledig erkent.
Uit het betoog van de minister blijkt, dat de Theologische Hogeschool der (synodale) Geref. Kerken voor zulk een „aanwijzing" in aanmerking wil komen en dat de Theologische Hogeschool der (vrijgemaakte) Geref. Kerken, alsmede onze Theol. Hogeschool, indien zij dat zouden wensen, eveneens zouden kunnen worden aangewezen. Overigens wordt de doctorstitel, verleend door de beide Kamper hogescholen, reeds lang door de Overheid erkend.

Als de wetswijziging is aanvaard, zal Apeldoorn, indien zulks wordt verzocht, voor „aanwijzing" in aanmerking kunnen komen en zal het candidaatsexamen van Apeldoorn recht van toegang geven niet slechts tot het doctoraal examen aan de V.U., maar ook tot dat aan de rijksuniversiteiten.

Nu is „aanwijzing" één zaak, subsidiëring een andere.
Om voor subsidiëring in aanmerking te komen moet de instelling voldoen aan bepaalde wetenschappelijke eisen. „Aanwijzing" is daarvoor in elk geval een waarborg, maar geen voorwaarde. Niet-aangewezen instellingen van wetenschappelijk onderwijs kunnen b.v. als scholen van hoger beroepsonderwijs voor subsidiëring in aanmerking komen en omgekeerd maken wel-aangewezen instellingen niet van rechtswege aanspraak op subsidie.
Dat laatste heeft de minister nog eens duidelijk gemaakt door op te merken, dat, ook al zouden Kampen II en Apeldoorn worden „aangewezen", zij in tegenstelling tot wat de Regering enkele jaren geleden opmerkte, niet voor subsidie in aanmerking komen.
De minister vond, dat nu naast de theologische faculteiten der vier rijksuniversiteiten op rijkskosten reeds theologisch onderwijs wordt gegeven aan de theologische faculteit van de V.U. en aan Kampen 1, sprake is van „een aanzienlijke bevoordeling van de bevolkingsgroep der Gereformeerden" en dat „de verhoudingen op een onaanvaardbare wijze zouden worden scheefgetrokken indien nog een derde theologische hogeschool van de gereformeerde kerken voor bekostiging door de overheid in aanmerking zou worden gebracht, om van een vierde maar in het geheel niet te spreken". En hij voegde er aan toe, dat het beleid van de kerken behoort te worden gericht op bevordering van een zo ver mogelijk doorgevoerde concentratie of althans op het geven van onderwijs bij wijze van aanvulling op het onderwijs van de theologische faculteiten van de bestaande universiteiten en hogescholen. De kleine kerkgenootschappen - zo merkte de minister op - zullen hun streven vooral op de laatstbedoelde vorm van samenwerking moeten richten.
Conclusie: Apeldoorn kan worden „aangewezen" (zodat onze candidaten direct kunnen doorstuderen aan een rijksuniversiteit), maar niet worden gesubsidieerd. Een eigen predikantenopleiding van de Gereformeerde Kerken wordt wel gesubsidieerd, een op hetzelfde wetenschappelijk niveau staande eigen opleiding van onze Kerken niet. Wij moeten dan onze studenten maar naar Kampen 1 sturen en ze daarna een eigen „aanvullende" opleiding geven. Uit de naamaanduiding van onze Kerken zou men kunnen opmaken, dat de minister denkt: Christelijk Gereformeerd = Gereformeerd (Kampen) + Christelijk (Apeldoorn).
Dat nu is te veel eer. Chr. Geref. theologisch onderwijs is, dunkt mij, niet iets meer, maar iets anders dan Geref. theologisch onderwijs. En als de minister had gezegd: ik bekostig uitsluitend het van overheidswege gegeven theologisch onderwijs (aan de rijksuniversiteiten) en niet het theologisch onderwijs, dat uitgaat van kerken of van instellingen op confessionele grondslag, dan ware dat - overigens met enige moeite, gelet op de voor andere onderwijsvormen hier te lande bestaande financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs - te begrijpen geweest. Maar nu de minister zegt: ik bekostig wel het onderwijs aan de school van kerk A, maar niet het (op hetzelfde wetenschappelijk niveau staand) onderwijs aan de school van kerk B, nu jaagt hij de kat althans in mijn gordijnen. Men moge de minister van harte zijn overwinning in de collegegeldslag gegund hebben, een hogeschoolrijder bleek hij niet te zijn. Hij viel dan ook al van een bies-heuvel. Zijn opvolger zou zich beter op de kerkelijke vlakte dienen te houden.

C.J. Verplanke

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 augustus 1972

De Wekker | 8 Pagina's

Geen subsidie voor Apeldoorn?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 augustus 1972

De Wekker | 8 Pagina's