Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Broeders en zusters!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Broeders en zusters!

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

. . . maar gij zult . . . aan de spits van uw broeders optrekken . . . en gij zult hen helpen . . . Jozua 1: 10-15

Geloven is een persoonlijke zaak - dat is een ding, dat zeker is. Maar de manier waarop wij met elkaar in de gemeente leven is wel van ingrijpende betekenis voor dat persoonlijke geloof. Wij kunnen elkanders geloofsontplooiing tegenhouden; wij kunnen (en dat is Gods bedoeling!) elkaar daarin ook geweldig helpen.

Terwijl Jozua staat bij de Jordaan, op het punt het beloofde land binnen te gaan, heeft hij één grote zorg. Zal er niet een deel van het volk zijn, dat achterblijft en niet meedoet, als het erom gaat in bezit te nemen wat God beloofd heeft?
Die zorg is niet ongegrond. In Numeri 32 lezen we dat vertegenwoordigers van de stammen Ruben en Gad (en later is daar de halve stam Manasse nog bij gekomen) bij Mozes zijn gekomen. Ze hebben ontdekt dat er ten oosten van de Jordaan prachtige weidegronden zijn. En zij hebben juist veel vee! „Mozes, mogen wij ons daar vestigen? Behoeven wij niet mee te gaan over de Jordaan?"
Het lijkt een heel redelijke vraag. Toch heeft Mozes niet zonder meer „ja" gezegd. Het is op zichzelf een goed ding als mensen mogelijkheden ontdekken om hun leven te ontplooien. Maar ze kunnen zó gegrepen zijn door die mogelijkheden, door wat ze nu aan goeds kunnen krijgen, dat hun interesse in Gods beloften en in Gods bestemming voor Zijn volk verdwijnen gaat; en ze er daarom ook geen belang meer bij hebben om verder mee te werken. Dan zou de eenheid van het volk fundamenteel gebroken zijn.
En deze zorg, die Mozes heeft vervuld vinden we bij Jozua terug. Trouwens, is dit niet de zorg en het gebed van iedere ambtsdrager: dat de gemeente van de Here toch werkelijk één zal zijn. Niet maar één in de gezelligheid (prachtig!), ook niet alleen één in bepaalde aktiviteiten (heel hard nodig!) - maar: „één in de naam van Jezus, één zin en één gemoed, één in 't geloof der Schriften, één in 't verzoenend bloed"; en daarom ook: „wij reizen met elkander naar het nieuw Jeruzalem".
Daarom ligt de grote bedreiging voor de eenheid van gemeente ook hierin: dat wij een hart hebben dat geneigd is om het zoeken van God en Zijn beloften op de laatste plaats te zetten. Misschien is er een periode in ons leven geweest dat we er vol van waren. Misschien hebben we, na een gesprek of na een kerkdienst, gedacht: nu wil ik hier mijn hart op zetten. Maar de kansen en mogelijkheden die het leven ons onderweg voorhoudt kunnen zo'n aanslag op ons doen, dat we aan Gods roeping en Zijn beloften niet meer toekomen. De geestelijke honger verdwijnt. De strijd van het geloof verdwijnt. Voor een taak in de dienst van God is geen tijd. Hoe het er met Gods werk in de wereld voorstaat gaat aan ons voorbij - er zijn andere dingen die onze interesse volledig hebben ingepalmd. We komen innerlijk afzijdig te staan tegenover datgene waar het in de gemeente van Christus in wezen om gaat. En deze kwaal van het hart komt voor de dag in symptomen als: niet meer meedoen, er niet meer bij zijn.

Deze instelling betekent ook een gevaar voor de rest van het volk. We horen Mozes in Num. 32 vragen: waarom wilt ge nu het hart van Israël afkerig maken om over te trekken naar het land dat de HERE hun gegeven heeft? Als een deel van het volk zich meer bekommert om mooie weiden voor z'n vee, en daardoor een goed leven voor zichzelf, dan om Gods beloften, zullen de anderen daardoor dan nipt gemakkelijk geïnfecteerd worden? Als een deel van de gemeente niet (meer) met z'n hart bij de dingen van God is, en zich daarom afzijdig gaat houden - verlamt dat ook niet de liefde van de anderen en blust dat ook bij hen het vuur niet uit?
We begrijpen nu, waarom Mozes er toen op gestaan heeft, dat degenen onder hen die strijden konden in elk geval mee zouden gaan met de rest van het volk, totdat zij Gods beloften in ontvangst genomen hadden. Het ging hem daarin om de waarachtige, diepe eenheid van Gods volk.
En Jozua komt nu op deze afspraak terug: daar houden we ons toch aan? zegt hij. En hij gebruikt daarbij een woord, waarmee hij hun harten wil treffen. „Gij zult aan de spits van uw broeders optrekken". Wat zijn broeders? Mensen die bij elkander horen, omdat ze kinderen van dezelfde Vader zijn! Daarom zit er in dat woord broeders een dringend appèl. Het is hetzelfde appèl dat ónze Jozua/Jezus vandaag nog op ons hart doet. Hij wist ons naar het geheel van Zijn gemeente, en Hij zegt: het zijn toch uw broeders?
Ja, zo noemen we elkaar in de kerk. Broeders en zusters!
Als dat alleen maar een stichtelijkheid is, laten we er dan snel mee ophouden. Maar luister eens goed naar wat die naam betekent! Luister naar de vraag, die er uit die naam op ons af komt; zijn wij kinderen van een Vader? Is dat de band die ons bindt, horen we daarom bij elkaar? En als er zijn die zich afzijdig dreigen te houden: wilt u dan niet behoren bij die éne Here God? Wilt u Hem de rug toekeren? Wilt u dan zeggen dat u het leven en het geluk niet in Zijn beloften alleen kunt vinden? Bent u daarin dan niet verbonden met het volk van God? Zijn het niet uw broeders? Zo roept de Here ons: naar Zich toe, en daarom ook naar elkander toe. Als de band met Hem voor ons werkelijkheid is, zal dat daarin blijken, dat we de band met elkander willen bewaren. Want we hebben in de strijd van het geloof elkander zo nodig. Wij kunnen de steun en de bemoediging die er van elkaars aanwezigheid uitgaan niet missen, om het te kunnen volhouden. Hoe heeft Paulus dat in Efeze 4 gezegd: het lichaam van Christus kan alleen groeien naar de volle rijkdom van God, en het geloof van de gemeente kan alleen sterk en volwassen worden, als het lichaam wordt bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen, naar de kracht die élk lid op zijn wijze oefent. Dan groeien wij in liefde in elk opzicht naar Hem toe. Die het hoofd is: Christus (Ef. 4:15, 16).
„Elk lid"! U ook?

Ehv.[Eindhoven] W. Steenbergen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 september 1972

De Wekker | 8 Pagina's

Broeders en zusters!

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 september 1972

De Wekker | 8 Pagina's