Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een bijbelse studie over de verzoening

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een bijbelse studie over de verzoening

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit is de ondertitel van het geschrift ¹), waarin de Kamper hoogleraar Ridderbos naar aanleiding van die dissertatie van dr. H. Wiersinga, De verzoening in de theologische diskussie, zonder dat hij zich hiertoe beperkt, een - zoals hij het zelf zegt - poging heeft gewaagd om de rijke en veel omvattende inhoud van de bijbelse boodschap der verzoening, mede in verband met allerlei vragen, die in onze tijd worden gesteld, in kort bestek in het licht te stellen.
Wiersinga meent, dat heel de gedachte, als zou Christus door zijn lijden en sterven in onze plaats aan de eis van Gods straffende gerechtigheid hebben voldaan, de toorn van God en de straf voor onze zonden hebben moeten ondergaan en in die zin een zoenoffer voor onze zonden hebben gebracht, met de bijbelse boodschap der verzoening niet in overeenstemming kan worden gebracht. Heel deze leer van de „verzoening door voldoening" rust z.i. op een Gods-voorstelling, die met de bijbelse openbaring aangaande Gods liefde als uitgangspunt en bron van de verzoening in strijd is.
Tegenover de - in de reformatorische belijdenis der verzoening op de voorgrond tredende - satisfactieleer stelt Wiersinga met grote kracht, dat de verzoening, waarover de Bijbel spreekt, in geen enkel opzicht op God gericht is, om aan zijn recht of eer te voldoen en dus aan Hem iets toe te brengen, maar uitsluitend op de mens, nl. om die te bekeren. Wiersinga meent voor zijn opvatting de term „effectieve" verzoeningsleer te mogen claimen. Hij spreekt van de verzoening als van een „schok-effect", dat er van het lijden en sterven van Christus uitgaat. Verzoening betekent bij hem vóór alles inkeer en zelfaanklacht bij de beschouwing van wat wij Christus hebben aangedaan en wat Hij voor ons deed. Dit effect heeft tevens een creatieve, vernieuwende werking. Wij worden door het lijden van Christus tot andere mensen gemaakt, doordat wij a.h.w. worden meegenomen, overweldigd door zijn liefde.
Reeds zijn verschillende geschriften verschenen, waarin Wiersinga's opvatting werd besproken en afgewezen. Ik denk bv. aan Belijnd Belijden van prof. dr. G.P. van Itterzon, waarin opgenomen zijn afscheidscollege in Utrecht op 4 juni 1971, dat aan de studie van Wiersinga gewijd is. En aan de rectorale rede van prof. dr. J. van Genderen op 8 okt. 1971 Christus in onze plaats, opgenomen als nr. 2 in de Apeldoornse studies. En ook in ons blad kwam Wiersinga reeds enige malen ter sprake.
Thans heeft Ridderbos zich met hem bezig gehouden. Terecht merkt hij op, dat maar niet een wetenschappelijke kwestie aan de orde is, maar Wiersinga's verzoeningsleer raakt het hart van de gereformeerde belijdenis en van de gereformeerde religie, waarin het plaatsbekledende karakter van het lijden en sterven des Heren steeds zulk een centrale betekenis heeft ingenomen. Tegelijk moet worden gezegd dat wat Wiersinga voordraagt als een alternatieve (totaal andere) opvatting in de reformatorische verzoeningsleer geenszins ontbreekt en daarom ten onrechte de indruk wordt gewekt, als zou er iets anders naast of in de plaats van de oude verzoeningsleer gesteld kunnen worden. De opvatting van Wiersinga is niet een echt alternatief van de kerkelijke verzoeningsleer, noch ook is zij daarvan een variant („zo kan ook"), maar zij is daarvan een beperking en een verenging.
De kerkelijke verzoeningsleer beperkt zich niet tot hetgeen Christus eenmaal vóór ons en zònder ons gedaan heeft, toen Hij voor ons het „zoen"-offer bracht, maar spreekt wel degelijk van de uitwerking daarvan in het leven der gelovigen.
Prof. Ridderbos wijst op de vragen 40 en 43 van de Heid. Catechismus. Daarin wordt de heilsbetekenis van Christus' lijden en sterven beleden. Eerst in de termen van de satisfactie-leer: Vraag 40: „Waarom heeft Christus Zich tot in de dood moeten vernederen?" Antw.: „Daarom dat vanwege de gerechtigheid en waarheid Gods niet anders voor onze zonden kon betaald worden dan door de dood van de Zoon van God." Dat is dus de verzoening in de zin van „zoening" (uitdelging en bedekking van de schuld). Maar dan volgt in vraag en antwoord 43 ook het „bekerende" effect van Christus' verzoeningswerk: „Wat verkrijgen wij meer voor nuttigheid uit de offerande en de dood van Christus aan het kruis?" Antw.: „Dat door zijn kracht onze oude mens met Hem gekruisigd, gedood en begraven wordt, opdat de boze lusten van het vlees in ons niet meer regeren maar dat wij onszelf Hem tot een offerande der dankbaarheid opofferen." Het gaat hier om de bekerende kracht, die er van het offer van Christus uitgaat. Ridderbos meent daarom, dat Wiersinga's verzoeningsleer niet als „effectieve" verzoeningsleer is te onderscheiden van de reformatorische en nog veel minder als een alternatief daarvan te qualificeren. Zij is er een beperking van in zoverre zij de heilsbetekenis van Christus' dood uitsluitend op de mens gericht ziet en geen plaats heeft voor het „zoenende" en op God gerichte karakter van Christus' offer.
Het ontgaat Ridderbos daarbij niet, dat dr. Wiersinga dit effect van Christus' zelfovergave in ons leven op een andere wijze tot uitdrukking brengt dan de Catechismus dit doet. De laatste spreekt van het effect als het „met Christus gekruisigd, gedood en begraven worden van de oude mens." Dr. Wiersinga noemt dit gaarne het „schokkende en scheppende effect van het offer van Christus in onze richting." Dat hij de terminologie van de Catechismus niet overneemt hangt hiermee samen, dat in het „met Christus gekruisigd worden van de oude mens" ligt aangeduid, dat Christus op de een of andere wijze aan zijn kruis onze oude, zondige mens vertegenwoordigde en dat past niet in de conceptie van dr. Wiersinga. Daarin vertegenwoordigt Christus in zijn lijden en sterven uitsluitend de nieuwe mens. Maar dit hoeft niet te betekenen, dat hetgeen dr. Wiersinga met zijn schokeffect bedoelt niet óók een plaats zou vinden in de reformatorische verlossingsleer. De verzoening van de zonde moet een bekering van de zonde ten gevolge hebben en misschien is dit laatste wel eens te veel vergeten. Maar „zomin men uit de reformatorische verzoeningsleer het plaatsbekledende karakter van het offer van Christus kan elimineren, zonder het hart daarvan aan te tasten, zo min kan men deze leer ook onverlet laten, wanneer de tot omkeer en levensvernieuwing drijvende kracht van Christus' lijden en sterven daarin niet meer ten volle tot haar recht zou komen", (blz. 13)
Persoonlijk meen ik, dat hoewel ook in de gereformeerde verzoeningsleer de nadruk wordt gelegd op het effect van Christus' verzoeningswerk in het leven der gelovigen, om de wijze waarop Wiersinga daarover spreekt van een geheel andere verzoeningsleer bij hem moet gesproken worden.
Vervolgens gaat prof. Ridderbos na wat de Schrift bedoelt, als zij van de heilsbetekenis van Christus' lijden en sterven zegt, dat Hij voor onze zonden is gestorven (hoofdstuk II). Verschillende teksten in het N.T. komen ter sprake en ook Jes. 53. „Voor onze zonden" of „om onze zonden" wil zeggen dat God Christus „voor onze zonden liet boeten, aan Hem in plaats van aan ons onze zonden bezocht", (bl. 18). Zijn kruis is méér dan een demonstratie van menselijke boosaardigheid. Zijn lijden „wordt wel opgeroepen door de menselijke zonde maar voltrekt zich aan Jezus als door God daaraan overgegeven." Aan het kruis voltrekt zich, op een voor ons onnaspeurlijke wijze, de „ruil", het samengaan van schuld èn gericht, de overdracht van de zonde van de wereld op het lam van God" (bl. 31). Hoofdstuk III gaat over „Het offer van Christus". Ook vanuit dat gezichtspunt blijkt het plaatsbekledend karakter van zijn dood. God betoont zijn genadige gezindheid daarin, „dat Hij niet het door de zonde verbeurde leven van de mens eist, maar dat Hij - in de oudtestamentische offerdienst voorlopig - de schuld zinnebeeldig gelegd wil zien in het cultisch zoenoffer en deze eindelijk, eens en voorgoed, wil leggen op zijn eigen Zoon, die Hij niet gespaard, maar „voor ons overgeleverd", „tot een zoenmiddel in zijn bloed gesteld", „als een verzoening voor onze zonden heeft gegeven", Rom. 8:31; 3:25; 1 Joh. 4:10" (bl. 40).
In hoofdstuk IV behandelt prof. Ridderbos de betekenis van de uitdrukking „Tot een losprijs voor velen". Weer blijkt hetzelfde. De heilsbetekenis van de losprijs is „niet in de eerste plaats daarin gelegen, dat Christus onze zonden aan het licht brengt en ons daarmee confronteert, maar dáárin dat Hij door Zich in de plaats van de velen te stellen, hun schuld op Zich neemt en aldus hun zonde voor God tot zwijgen brengt" (bl. 50).
In het volgende hoofdstuk „Verzoening en vernieuwing", wordt o.a. gewezen op het verkeerde van de uitdrukking „schok-effect". In Schrift en belijdenis wordt over het effect van de verzoening op een andere wijze gesproken. Zij werkt meer dan een schok. Een schok is tot zaligheid ook niet genoeg. Velen bij het Kruis waren geschokt, zonder bekering. In Schrift en belijdenis wordt het effect gekenmerkt „als een antwoord op de goddelijke liefde" (bl. 54).
Hoofdstuk VI en VII handelen daarna achtereenvolgens over „De reikwijdte van de verzoening" en „De verstaanbaarheid van de boodschap". In dit laatste hoofdstuk zou ik graag iets meer hebben willen lezen over wat op bl. 13 wordt gezegd over de vraag in hoeverre in de reformatorische verzoeningsleer de gebruikte woorden de betekenis van het zoenend karakter van Christus' lijden en sterven adaequaat uitdrukken. Maar hun bedoeling is duidelijk. En zeker wordt niet geleerd, dat God eerst door het offer van Christus tot een goedgunstige houding jegens de zondaar moest gebracht worden. Het offer onder de oude bedeling en dat van Christus aan het kruis zijn openbaringen van de liefde van God. Wel moest aan Zijn gerechtigheid voldaan worden.
We zijn Ridderbos dankbaar voor zijn studie. Mogen velen haar lezen en er winst mee doen. Wiersinga zal er de handen vol aan hebben.
De eeuwen door heeft de kerk mogen leven uit het volbrachte werk van Christus. Er is geen andere grond. God heeft hem gelegd en de Schrift spreekt er duidelijk en troostrijk van en de kerk getuigt er maar niet slechts van in haar belijdenis. Ze zingt, ze juicht, ze jubelt ervan.

Oosterhoff

¹) Zijn wij op de verkeerde weg? door prof. dr. Herman Ridderbos, Theologie en Gemeente, deel 5, uitgave J.H. Kok N.V. Kampen 1972. 86 bladz., prijs ƒ 7,50.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1973

De Wekker | 8 Pagina's

Een bijbelse studie over de verzoening

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1973

De Wekker | 8 Pagina's