Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn

Ds. R. Kok

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner als Gij in Uw koninkrijk zult gekomen zijn. En Jezus zeide tot hem: Voorwaar zeg Ik u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn." Lukas 23:42,43.

Ja, terug naar het verloren paradijs, dat wil de mens wel. Het moet op deze wereld een paradijsleven worden, zoals dat naar men dacht door de eerste wereld bijna bereikt werd met de grote feestvreugde die de harten van de mensen toen vervulde.
Maar ach, al dat streven naar dat zo genaamde paradijsleven, liep voor de gehele mensheid uit op de allerbitterste teleurstelling. De God des gerichts waarvan men niet meer wilde horen, deed de wateren stijgen tot vijftien el boven de hoogste berg.
Maar ondanks dat probeert de mens tot op de dag van vandaag, dat verloren paradijs voor de tweede maal te veroveren. Het baat niet al wordt het hem vanuit de Schrift betuigd dat de elementen zullen branden en vergaan als de Heere op de wolken wederkomt ten gerichte.
En toch is het verloren paradijs te vinden op de heuvel Golgotha in de gekruiste Christus. Daarom is het noodzakelijk de Man van smarten in Zijn borglijden biddend te volgen, om door Hem tot de rechte kennis van het geestelijke en eeuwige paradijsleven gebracht te mogen worden.
Hier is een man en dan nog wel een moordenaar, die aan het kruishout des gerichts iets heeft leren kennen van het paradijsleven dat hij mocht vinden in de gekruiste Christus.
Er is tot roem van Zijn ontfermende liefde een keerpunt gekomen in zijn hart tot vernieuwing en bekering. Hij heeft de Heere Jezus vanuit Zijn vergevende liefde horen bidden tot de Vader als het vreedzame en zachtmoedige Lam. „Niet alleen toch dat er bij Hem van wraak geen spraak is, maar Hij pleit zelfs bij God de Vader voor het behoud van hen, die Hem met bovenmatige wreedheid pijnigen," zegt Calvijn.
Van daaruit kan deze kwaaddoener de Gekruiste Christus niet langer lasteren. Door die ontfermende liefde brak de kracht van de zonde en kreeg hij de Heere lief. Uit zijn vermanend spreken tot zijn medemoordenaar: „Vreest gij God niet daar gij in hetzelfde oordeel zijt?" blijkt zijn innig medelijden met de man die nog voortleefde in de zonde. Ook hij had de vreze des Heeren als het beginsel der wijsheid nodig en dat vanuit de ontfermende liefde van Christus.
Toen deze moordenaar tot de onberouwelijke keus kwam om de Heere te vrezen, brak hij niet alleen met de zonde, maar aanvaardde hij ook de straf der zonde in het ootmoedig buigen voor de majesteit van Gods rechtvaardigheid. En hij ging bidden vanuit deze diepe vernedering voor het aangezicht des Heeren: „Heere, gedenk mijner als Gij in Uw koninkrijk zult gekomen zijn."
Al kreeg hij, toen hij de Heere Jezus voor Zijn vijanden hoorde bidden een diepe indruk van Zijn ontfermende liefde in zijn hart, zo was hem dat toch niet genoeg. Hij had het ook persoonlijk nodig dat de Heere voor hem tot de Vader bad, opdat hij een plaats zou mogen bekomen in het huis des Vaders.
Zijn hart was door de liefde van het geloof innig aan de Heere verbonden. Met de bede „Gedenk mijner" legt hij al de nood van zijn hart voor Hem bloot. Vanuit de volheid van Zijn ontfermende liefde kan de Heere hem alles schenken wat hij nodig heeft. En daar ziet hij heilbegerig naar uit.
„En Jezus zeide tot hem: Voorwaar zeg Ik u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn." Dat klonk hem als een geweldige verrassing niet alleen in zijn oren, maar ook in zijn hart. Het is voor hem verhoring, vergeving en een recht ten eeuwige leven, een opeenstapeling van weldaden. De Heere Jezus heeft hem nog versterkt in zijn geloof met Zijn borgtochtelijk „voorwaar" en zo van deze heerlijke toekomst door Zijn onveranderlijke trouw verzekerd, tot bevestiging in de staat der genade. Dat deed hem des te sterker staan tegenover de bestrijdingen van satan en de verdenkingen van het ongeloof.
Hier spreekt de Heere van Zijn Goddelijk „heden". Hij mag terwijl hij in de poorten van de eeuwigheid staat blikken in de heerlijkheid van het hemels paradijs. Het heden der genade is voor hem van onuitsprekelijke waarde.
Het aardse paradijs ging verloren bij het eten van de verboden boom, de boom der kennis des goeds en des kwaads. In die daad der ongehoorzaamheid is de eeuwige dood, de eeuwige rampzaligheid. Het was een losscheuren van de God des levens. De straf der zonde is geheel in overeenstemming met de daad der zonde, zij is er van buitenaf niet opgelegd. De dood is de natuur van de zonde, die door Christus aan het kruis genageld werd, om het leven en de onverderfelijkheid aan het licht te brengen. En zo is Christus de boom des levens die van maand tot maand zijn vrucht geeft en zijn bladeren zijn tot genezing van de heidenen.
Wij worden hier duidelijk op de ontfermende liefde van Christus gewezen. Zij kan ook ons hart breken en binden aan de troon der genade. De Heere wil dat wij er op letten bij de aanvang en bij de voortgang in deze lijdensweken en daarna.
Terwijl de gekruiste Christus in Zijn borgtochtelijk lijden en sterven één en al ontfermende liefde is tot zaligheid van zondaren, die naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, moet dat ons steeds weer op het hart gebonden worden. Hoe zullen wij het in de grote dag des gerichts kunnen verantwoorden tegenover de Heere en onze onsterfelijke ziel, geen toevlucht genomen te hebben tot Zijn ontfermende liefde, daar Hij met die heerlijke lokstem gedurig tot ons komt.
De weg naar de poort van het hemels paradijs is door Christus gebaand en Hij is de poort die ons door de Vader is geopend en het woord des Geestes dwingt ons in te gaan met vele roepstemmen tot bekering.
Deze moordenaar die mocht ingaan in de eeuwige vreugde, leefde in zijn eertijds uit het beginsel der ongerechtigheid om zelf uit te maken wat goed en wat kwaad is en dat deed hem een moordenaar worden. En dat beginsel van boosheid leeft ook in ons verdorven bestaan. Daarom moeten wij ook met Christus gekruist worden vanuit Zijn ontfermende liefde, opdat het ingaan in het paradijs, om altijd bij de Heere te zijn, ons innig verlangen mocht wezen. En dan leeft het ook in ons hart anderen aan te prijzen wat het in heeft: „Heden zult gij Mij in het paradijs zijn."

Soest, R. Kok

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 maart 1973

De Wekker | 8 Pagina's

Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 maart 1973

De Wekker | 8 Pagina's