Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over schrifttoepassing en wereldgelijkvormigheid (I)

Bekijk het origineel

Over schrifttoepassing en wereldgelijkvormigheid (I)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De aanleiding
Enkele malen heeft in De Wekker een advertentie gestaan van de Christelijke Reisstichting te Amsterdam. Een broeder-ouderling van een van onze kerken maakt daartegen bezwaar, omdat in die advertentie enige vrouwen staan afgebeeld in een lange broek en eveneens een man met een haardracht hetwelk - volgens onze broeder - „zeker niet pleit voor een christelijke levensstijl". De hele advertentie zou een geest ademen van wereldgelijkvormigheid en „is op grond van hetgeen Gods Woord en Wet leert omtrent levensstijl en patroon totaal verwerpelijk te achten".
Onze broeder-ouderling vindt dat hierom des te erger - en nu laat ik hemzelf aan het woord - „omdat we als ambtsdragers in onze pastorale arbeid in de gezinnen met het diepe verdriet van de ouders worden geconfronteerd, omdat de kinderen tegen liefdevolle vermaningen in, en in de kleding en in de haardracht tegen de geopenbaarde wil des Heeren ingaan".
Hij vindt dat hierover in De Wekker wel eens mag geschreven worden.
Wat het Woord Gods betreft wijst hij dan op Deut. 22:5, waar staat (S.V.): Het kleed van een man zal niét zijn aan een vrouw, en een man zal geen vrouwenkleed aantrekken. Want al wie zulks doet is de HEERE, uw God een gruwel. En vervolgens op 1 Kor. 11:14, waar Paulus zegt: Of leert u ook de natuur zelve niet, dat zo een man lang haar draagt, dat het hem een oneer is?
Onze broeder waarschuwt er dan verder voor al deze zaken niet te rangschikken onder de noemer van „middelmatige" dingen. „De vreze des Heeren komt in de vruchten van het levensgedrag tot uiting". „In woord en wandel, kortom onze gehele levensopenbaring staat dan in het teken en in het licht van het bewaren van Gods geboden en het leven daarnaar, neen niet om daardoor een grond van behoudenis te verkrijgen, maar in een leven van dankbaarheid de God aller genade in Christus te mogen verheerlijken".
Tenslotte schrijft hij: „De kerken van 1834 komen steeds meer in de stroomversnelling van deze tijd te staan. Waakt dan en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt, en dit is van toepassing op alle facetten van ons kerkelijk leven" en hij spreekt de hoop uit, dat ons officieel kerkelijk orgaan onvoorwaardelijk positie zal kiezen in deze zaken en leiding zal geven ook voor de aankomende vacantieperiode overeenkomstig Gods inzettingen.
Ik wil over dit schrijven van onze broeder graag iets zeggen.
Allereerst wil ik mijn dank er voor uitspreken, omdat zijn schrijven mij aanleiding geeft een en ander onder de aandacht te brengen, dat voor meerderen van belang kan zijn. En vervolgens dank ik hem voor de broedertoon waarin zijn brief gesteld is. Daar ontbreekt het in de ontmoeting van elkaar tegenwoordig nog wel eens aan. Onze broeder schrijft allerminst betweterig en uit vitzucht Hij zegt uitdrukkelijk als Paulus niet „twistgierig" te willen zijn.
We moeten met elkaar Gods Woord trachten te verstaan. Want daar willen we als christenen ons allen door laten leiden. En het is onweersprekelijk dat de Schrift ons waarschuwt tegen wereldgelijkvormigheid. En dat onze broeder dat ook wil doen is terecht.
Maar de vraag is of hij het op de rechte wijze doet. Daar zou ik wat dieper op willen ingaan.
Ik begeef mij daarbij echter niet in allerlei mode-problemen. Trouwens, dat is vaak niet meer dan een kwestie van smaak. De een vindt afschuwelijk wat de ander mooi of praktisch vind. En mijn eigen smaak heb ik ook wel. Maar die doet er niet toe.
Nog veel minder is het mijn bedoeling mij te bemoeien met huiselijke twisten of jongeren 'n argument in handen te geven dat tegen de wil of de opvattingen van de ouders is. Veel ouders hebben met hun kinderen al veel te veel te stellen. Toch wil ik in een volgend artikel er nog wel iets van zeggen. Het gaat mij nu vooral om de vraag: Wat zegt de Schrift nu eigenlijk of hoe moeten wij Schriftwoorden verstaan en toepassen? Daarover wil ik eerst iets zeggen.

De Schrifttoepassing
Ik ga uit van het woord in Deut. 22:5. Een vrouw zal geen manskleren dragen en een man geen vrouwenkleed aantrekken. En daar is voor onze broeder de zaak mee klaar.
Een lange broek behoort tot de kleding van de man. Eerlijkheidshalve moet worden gezegd dat dát natuurlijk niet door God bepaald is. Dat heeft de mode onder ons zo uitgemaakt. Maar het is nu eenmaal zo. De lange broek hoort bij de man. Maar dan moet de vrouw geen lange pantalon aantrekken. Want dan komt ze in strijd met de wet van God. Dat is wereldgelijkvormigheid en daartegen dient door predikanten op de preekstoel en door ouderlingen op huisbezoek en door De Wekker in haar kolommen te worden gewaarschuwd.
Het is duidelijk dat deze redenering nog al glad en rechtlijnig verloopt. Maar er zijn heel wat mensen die de Schrift zo willen hanteren.
Ik wil er op wijzen, dat men daarin niet konsekwent is. Want er staan allerlei woorden in de wetten van Mozes - ik wil me daartoe nu maar beperken - waarmee men beslist niet zo omgaat. Ik zou voorbeelden kunnen aanhalen uit Exodus, Leviticus en Numeri, maar ik blijf in de buurt van Deut. 22.
Zou men nog het „oog om oog, tand om tand" willen verdedigen met een beroep op Deut. 19:21? Iemand die pas een huis gebouwd heeft, hoeft niet in militaire dienst (Deut. 20:5). Moeten we dat op grond van Gods Woord van onze overheden opnieuw eisen? Moeten we zeggen: Zo zegt de Here? Moeten we een drinker doodstenigen (Deut. 21:21)? Deut. 22:11 bepaalt: Gij zult geen kleed van gemengde stof aantrekken, wollen en linnen tegelijk. Weet onze broeder ouderling nog precies wat we tegenwoordig aan ons lijf dragen? In vers 12 wordt gezegd: Snoeren zult gij u maken aan de vier hoeken van uw opperkleed, waarmee gij u bedekt. Dat lukt bij onze lange broeken, of die nu van vrouwen of van mannen zijn, helemaal niet. Zijn dan misschien voor ons allemaal de lange broeken uit de boze? Kunnen we dan niet beter gekleed gaan als de Israëlieten weleer en zoals de Arabieren nog tegenwoordig? Passen we Deut. 23:10v. nog toe in geval van zelfbevlekking door de man? Wat er staat over het zwagerhuwelijk in Deut. 25:5vv, laten we ook maar schieten, terwijl het toch staat in Gods Woord. Wie heeft daar droefheid over? En zo kan ik nog wel een poosje doorgaan. Ik wil maar zeggen, dat men wel inkonsekwent is. Tegen een vrouw in pantalon worden opeens de woorden der Schrift in alle hevigheid afgevuurd. En dan ontstaan er opeens bedroefde harten, omdat er tegen het uitdrukkelijke Woord van God in wordt gehandeld. Maar in andere gevallen zwijgt men. Of dan genoemde woorden der Schrift geen zin meer hebben? Terdege wel. Vroeger sprak men wel van burgerlijke wetten, ceremoniële wetten en van de zedelijke wet der tien geboden. Men zei dan: die eerste twee zijn afgeschaft. Alleen de wet der tien geboden geldt nog voor ons. Hoewel we ons daar ook al niet aan houden. Want er staat dat we zes dagen moeten werken (wee de vijfdaagse werkweek!) en dat we de zevende dag moeten rusten. Maar we doen het op de eerste dag van de week. En toch blijven we 's zondags lezen van de zesde dag als de dag van rust. Ik wil maar zeggen dat we ons zelfs aan de wet der tien geboden niet letterlijk houden.
Maar intussen is er helemaal niets afgeschaft. Ook geen burgerlijke wetten. Daar staat juist nog zo ontzaglijk veel in dat van de grootste betekenis is voor ons. En dat geldt ook voor Deut. 22:5, waarop onze broeder heeft gewezen. Maar hoe? Wel, het gaat niet om de letter, maar om de geest van de wet. Daar heeft Jezus tegenover de Schriftgeleerden van zijn dagen ook steeds weer op gewezen.
We moeten niet vergeten, dat de wetten van Mozes gegeven zijn in het raam van de samenleving van toen. Daar dragen ze alle kenmerken van. Wil men het woord tijdgebonden niet gebruiken, omdat dat kan suggereren dat met de tijd en de vorm, waarin ze zijn gegeven, ook de betekenis van de wetten aan Mozes is voorbijgegaan, tijdbetrokken zijn ze wel. Ze passen naar de vorm in de tijd waarin Israël leefde en hebben daarop betrekking.
Die wetten hebben een achtergrond in de tijd waarin het volk Israël stond. En die achtergrond was voor een groot deel de godsdienst en de cultuur van de Kanaänieten, het volk temidden waarvan Israël wonen kwam in Kanaän. Die volken zijn toen niet uitgeroeid. Ze zijn er blijven leven, militair door Israël overwonnen, maar geestelijk en godsdienstig niet. Wat dat betreft waren de verhoudingen precies andersom. De kanaänietische religie bleef springlevend en heeft op het volk Israël geweldige aantrekkingskracht en 'n machtige invloed uitgeoefend. De goede bijbellezer weet, hoe Israël de goden van de Kanaänieten telkens weer heeft gediend, de baäls en de astarte's, en hoe het volk zich overgaf aan de hoogtedienst en aan de religieuze prostitutie.
En vele wetten van Mozes zijn tegen deze godsdienstige achtergrond geprojecteerd. Israël moest een heilig volk zijn, onderscheiden van de andere volkeren, met name de Kanaänieten. Het moest als volk Gods openbaar komen. Daarom mocht het geen dingen doen die de Kanaänieten deden, omdat dat geen dingen op zichzelf waren, maar met heel het kanaänietische leven en met heel die godsdienst in verband stonden.
Duidelijk wordt dat gezegd in Deut. 18:9: Wanneer gij gekomen zijt in het land, dat de HERE uw God u geven zal, zo zult gij niet leren te doen naar de gruwelen dier volken.
Nu wordt ook het woord „gruwel" duidelijk. Gruwelen zijn de godsdienstige, heidense praktijken der Kanaänieten. Dat blijkt ook uit het vervolg. Daarop wijst het woord „gruwel" steeds (vgl. Deut. 7:25; 18:12; 23:18; 32:16).
Ook in Deut. 22:5 is van een gruwel voor de Heere sprake. Dat betekent dat het om meer gaat dan alleen een vrouw in een lange pantalon. Het gaat om een kanaänietische godsdienstige praktijk, waarbij mannen en vrouwen van kleren verwisselden om ontucht te bedrijven. Het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk werd uitgewist om er maar op los te kunnen „hoereren". En dat had dan allemaal ook nog plaats in het kader van de godsdienst tot eer van de goden en tot heil van de mensen.
Men mag daarom zo'n tekst, waar zoveel gemenigheid, liederlijkheid en ontucht op de achtergrond staat, zo maar niet toepassen op een vrouw of een meisje, die vanwege het gemak of op de fiets tegen de kou een lange broek aantrekken. Dat lijkt nergens naar.
We moeten niet maar naar de letter van de wet vragen. Dat kan hard en onbillijk zijn en is inkonsekwent. We moeten de bedoeling van de wet proberen te verstaan.
Bij gewijzigde omstandigheden kan de wet zelfs naar zijn letter vervallen. De Schrift heeft daar zelf voorbeelden van. In Ex. 20:26 staat, dat onder Israël aan een altaar geen trap mocht verbonden zijn. Ook dat hing samen met onzedelijke handelingen der Kanaänieten. De Kanaänietische priesters lieten op 'n trap openlijk hun schaamte zien. Vandaar voor Israël dit verbod. Het mag niet meedoen aan de godsdienstige praktijken van de Kanaänieten of die nadoen.
Maar later was het brandofferaltaar in de tempel tien el hoog (2 Kron. 4:1) d.w.z. 5 meter. Daar kan niemand zonder trap bij. We zien hoè de wet niet als een dode letter wordt gehanteerd. Als de omstandigheden wijzigen, wijzigt ook de toepassing van de wet, al blijft de geest van de altaarwet in Ex. 20 gehandhaafd.
In Deut. 14:1 wordt gezegd, dat een Israëliet geen kale piek op zijn hoofd mocht scheren ten teken van rouw. Ook weer een echt Kanaänietisch gebruik. Ik kan op de zin daarvan nu niet ingaan. Maar weer gaat het om de geest van de wet, niet om de letter. Micha zegt later, dat het volk zich als een gier kaal moet scheren om het verlies van hun kinderen (Mi. 1:16).
De wetten van God zijn geen artikelen van een burgerlijk wetboek, die naar de letter worden gehanteerd. Wie Gods wetten naar de letter hanteert, kan tegen de geest van de wet handelen. Dat was de zonde van de schriftgeleerden, maar het kan ook onze zonde worden. Dan zijn we naar de letter stipt, maar verwaarlozen door onbarmhartigheid en liefdeloosheid de geest van de wet. Men kan zelfs naar de letter de mensen als wet van God opleggen wat helemaal geen wet van God is. En dat is verschrikkelijk.
Daarom moeten wij met het verstaan en het toepassen van Gods wet zorgvuldig omgaan.
Het gaat in Deut. 22:5 om iets anders dan een modeverschijnsel. Daar kunnen we dit woord niet op toepassen. Het gaat in Deut. 22:5 om zondige ontucht, het wegwissen van het verschil tussen man en vrouw om met elkaar in de ergste uitspattingen te leven. En zo geldt dit woord nog. Wanneer dat plaats heeft en daarvoor verkleedpartijen moeten dienen, mogen we ook nog Deut. 22:5 hoog opheffen als een vlammend woord van God.
Maar we mogen er niet vrouwen of meisjes, die om het gemak of tegen de kou een lange pantalon aantrekken mee bekogelen. Ze maken zich daardoor nog geen man mee noch bedrijven ze daardoor de zonde van Deut. 22:5.
Intussen kan iemand zijn eigen smaak hebben. Maar Deut. 22:5 moeten we daar niet op toepassen.
De volgende keer wil ik nog iets zeggen over de wereldgelijkvormigheid.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1974

De Wekker | 8 Pagina's

Over schrifttoepassing en wereldgelijkvormigheid (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1974

De Wekker | 8 Pagina's