Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gods voorzienigheid (IX)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods voorzienigheid (IX)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het leven, door God ons gegeven, legt ieder mens verantwoordelijkheden op. Het is niet onverschillig wat wij met ons leven doen, wat wij van ons leven maken. We zullen verantwoording hebben af te leggen tegenover God onze Schepper van al hetgeen wij gedaan hebben, hetzij goed, hetzij kwaad.
Net zo min als we mogen spelen met ons leven of roekeloos zijn wat onze gezondheid betreft, mogen we, al hebben we het uiteindelijk niet in onze hand, het leven, de levensmogelijkheden en de gezondheid van anderen door onze daden of door onze nalatigheden in gevaar brengen.
Al weten we dat „hoe een ander schraap', God het Zijn beminden geeft als in de slaap" (ps. 127). Het is Gods levensopdracht, dat we met inzet en goed gebruik van al onze gaven en krachten, getrouw zullen werken voor ons dagelijks brood. We hebben ons naar de mogelijkheden door Gods zorgende en leidende hand ons gegeven een levensbestaan en toekomst op te bouwen in deze wereld.
Zeker is het in een materialistische wereld als de onze, waar de geestelijke waarden en verantwoordelijkheden verdwijnen achter de onverzadigbare begeerte om al meer te hebben en te genieten, moeilijk voor een christen om zich slechts rentmeester te weten van het hem uit Gods zegenende handen geschonken goed.
Het is dan ook niet onverschillig hoe we aan ons geld komen, maar evenmin wat we er mee doen. Wie zijn hoop op zijn rijkdom bouwt en meent daar zijn zekerheden in te bezitten, wordt door de gelijkenis van de rijke dwaas wel ernstig gewaarschuwd: hij was niet rijk in God!
We belijden, al zijn de grenzen daarvan niet zo gemakkelijk te trekken, dat „ook alle gierigheid, alle misbruik en verkwisting van Gods gaven" verboden is in het achtste gebod (H.C. zondag 42).
Onze bestaanszekerheid in heden en toekomst ligt dan ook niet in ons bezit, ons banksaldo (als je het zover al brengt), onze goed lopende zaak die we moeizaam opbouwden, of de baan die we hebben, maar het geloof weet en erkent dat bij alle onzekerheid van beneden de zekerheid alleen ligt in de zorgende trouw van onze God.
Nu kan die zorg des Heren in het leven van Zijn kinderen, op buitengewone en voor ons ongedachte en onverwachte wijze uitkomen. De Here is de almachtige gebieder en Hij neigt ook alle harten als het nodig is. Hij zorgde dat de raven Elia aan de beek Krith onderhielden. Maar dat waren dat ook buitengewone omstandigheden waarin Elia geleid werd. Menigeen heeft in ernstige omstandigheden en noodsituaties ervaren, dat de Here zijn noden kende, zijn geloof niet beschaamde en verrassend uitkomst gaf.
Maar wie, terwijl hij zijn levenstaak normaal vervullen kan door te werken voor zijn brood, de handen in de schoot zou leggen om te wachten op Gods raven, zal tevergeefs wachten!
Want de zorg van de Here over ons leven gaat met inschakeling van de middelen en de mogelijkheden, die we als uit Zijn hand ons gegeven, gelovig en afhankelijk van Hem mogen en moeten gebruiken.
Die mogelijkheden om onze verantwoordelijkheden te dragen liggen niet overal gelijk. Wij leven, en ik meen dat we daar dankbaar voor mogen zijn, in een land met zo ongeveer de beste sociale voorzieningen, die door de overheid in wettelijke bepalingen zijn vastgelegd.
Natuurlijk kan er misbruik van gemaakt worden, maar het parasiteren op deze voorzieningen en daarin op de gemeenschap, heft het goede van deze voorzieningen niet op.
Ook al blijft de vraag of al te ver doorgevoerde „volksverzekeringen" niet een stuk eigen verantwoordelijkheidsbesef doden en de overheid niet al te veel de vrijheid en het particulier initiatief van de onderdaan inperkt - toch zal niemand het goede van vele sociale voorzieningen kunnen ontkennen. Zeker kan er voor de gelovige beleving van onze afhankelijkheid van de Here een gevaar schuilen in al deze zekerheden die ons van wieg tot graf geboden worden.
Maar is het niet zo, dat het gevaar voor de zichzelf tegenover God handhavende mens altijd aanwezig is, doordat hij meer vertrouwt op zichzelf, zijn kracht, zijn bezit of woorden en de toekomst zekerstellende beloften van mensen, dan op zijn God?
Wanneer we zouden menen, nu er een goede oudedagsvoorziening is via de A.O.W., dat we dan als we ouder worden de zorgende hand van God niet meer nodig hebben zodat we nu niet meer van de Here afhankelijk behoeven te zijn, maar - zoals in de beginperiode van de A.O.W.-uitkeringen gezegd werd: „dat we dan van Drees leven" - dan is die sociale voorziening niet fout, maar dan is onze geestelijke instelling fout.
Want het geloof, dat God danken kan als hij in zijn leven en werken de mogelijkheid had, zóveel over te sparen dat hij in de ouderdom onbezorgd en onafhankelijk van zijn kinderen kan leven, kan evenzeer - als die mogelijkheden er niet waren - de zorgende hand des Heren opmerken in de sociale voorzieningen door de overheid tot wet gemaakt, die ook Gods kinderen ten goede komen als burgers van dit land.
Niemand die de situatie van voorheen gekend heeft, zal de tijd van grote zorg bij ziekte, van bittere armoede bij werkeloosheid en van de verkommering van velen in de ouderdom terug verlangen en zeggen: die tijd was beter!
Als God een onbekende gever gebruikt om ons verrassend uit financiële nood te helpen, danken we God ervoor, dan is het Zijn zorg, maar kan God dan ook niet in een geordende maatschappij de overheden daarvoor gebruiken? Zouden we Zijn zorg daarin niet mogen ontdekken?
Wij hebben in de goede zin te woekeren met ons door de Here ons toevertrouwde en in getrouwe arbeid verworven bezit. Als het rente op kan brengen moet het naar de bank (Luc. 19:23). Die bank die het ook niet in de kluis legt maar er ook weer mee werkt, het uitzet, leent, investeert enz.
Nu maken in het ingewikkeld patroon van verhoudingen en verantwoordelijkheden in onze samenleving allerlei gevaren en bij het hoge kostenpeil grote financiële risico's het onmogelijk om alleen de verantwoordelijkheden te dragen tegenover derden. Of dat nu onze gezinsleden zijn, of ons personeel, de eigenaar van wie we ons huis huren of onze mede-weggebruiker in het verkeer, we zijn verantwoordelijk voor 's naasten leven, welstand, gezondheid en eigendommen. Het behoort, als we recht willen staan voor God tot onze christelijke verantwoordelijkheid, dat we de schade, die door onze schuld aan de naaste wordt berokkend, vergoeden.
En als we die risico's waarmee tegenwoordig zulke enorme bedragen gemoeid zijn onmogelijk allèèn kunnen dragen, maar wel gezamenlijk, door allen een vast bedrag per jaar daarvoor te reserveren en te betalen, is het beter in de weg van deze ons geboden mogelijkheden onze verantwoordelijkheden te dragen, dan het er maar op aan te laten komen en de ander in grote zorg en ellende te storten en te laten.
Zo ook wat onze gezondheid betreft en die van onze kinderen of van hem met wie wij in aanraking komen.
Wie geen voorzorgsmaatregelen neemt als hij met een besmettelijke zieke moet omgaan, is roekeloos. Maar als de middelen er zijn, dank zij de medische wetenschap om tevoren weerstanden te wekken, om kans op ziekten te voorkomen, in ieder geval te beperken, is het geen miskenning van Gods voorzienigheid als we die middelen gebruiken, maar een erkennen van Gods zorg over ons, die de middelen gaf en ons aan het gebruik van de middelen bindt.
Maar in het al dan niet gebruiken van de middelen en mogelijkheden komt het aan op de vraag of wij bij alle voorzieningen die we treffen, voorzorgsmaatregelen die we nemen, verantwoordelijkheden die we moeten dragen in ons leven voor ons zelf en anderen, het doen in het geloof, met een eerlijk geweten voor God.

Wie de troost ervaart van het: Ik zorg voor u, die zal met een biddend hart alle mogelijkheden en middelen overwegen die God geeft, om voor zichzelf te onderkennen of hij God daarvoor danken kan, en ze als uit de zorgende hand des Heren ontvangen en gebruiken.

deB.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1974

De Wekker | 8 Pagina's

Gods voorzienigheid (IX)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1974

De Wekker | 8 Pagina's