Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De prediking in de belijdenis (lll)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De prediking in de belijdenis (lll)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat zegt de catechismus?
Wanneer wij nu enige aandacht geven aan de manier, waarop de afzonderlijke belijdenisschriften over de prediking spreken, denken wij eerst aan de catechismus. Zij moge dan niet de oudste zijn, zij staat in ons kerkboek op de eerste plaats.
Wat reeds in het algemeen opgemerkt werd - in het tweede artikel van deze reeks - geldt ook van de catechismus. Zij spreekt niet afzonderlijk over de betekenis van de prediking, zoals zij ook niet afzonderlijk spreekt over de erkenning van de H. Schrift en haar goddelijk karakter als openbaring Gods.
Men zou kunnen zeggen, dat de Heidelbergse Catechismus de erkenning van de H. Schrift als Woord Gods én de prediking van dit Woord Gods, onderstelt. Zij gaat ervan uit dat dit Woord Gods er is en als zodanig erkend wordt en dat de gelovende en belijdende gemeente daarvan kennis heeft, vooral door de prediking. De enkele christen en de gemeente zijn eenvoudig daarzonder niet denkbaar. Dit komt op tweeërlei manier openbaar. Soms worden in de catechismus bepaalde Schriftwoorden aangehaald en ingevlochten in de antwoorden. En vervolgens wil de catechismus doen uitkomen dat men alleen de inhoud van het christelijk geloof belijden kan wanneer men voortdurend luistert naar de Heilige Schrift. Vandaar de verwijzing naar tal van plaatsen uit de Bijbel onder de zondagsafdelingen. En dit aanhalen onderstelt op zijn beurt weer dat de gemeente kennis van het Woord Gods heeft, vooral door prediking en onderwijs.
Er is voor de catechismus een levende band tussen: openbaring - prediking en onderwijs- belijden. Het Woord Gods brengt, doordat het gepredikt en onderwezen wordt, tot belijden. En hoe klaarder het belijden is in de gemeenschap der kerk, hoe meer de prediking gewaardeerd wordt en omgekeerd. Functioneert deze wederkerige relatie niet dan kwijnt het leven van de gemeente Gods op aarde.
De catechismus weet daarom ook niet van het ontvangen van allerlei stemmen in het innerlijk van de mens, die als directe openbaringen Gods verstaan moeten worden. Zij verwijst daarnaar dan ook niet eenmaal en op geen enkele wijze. Zij houdt zich aan de gegeven openbaring Gods en de gegeven middelen om deze te kennen. En daarin ligt voor de catechismus de weg om tot het waarachtig geloven en het standvastig belijden te komen. Wel spreekt de catechismus van het werk van de Heilige Geest, maar dat is nooit te zien als iets dat op zichzelf staat maar juist in - en door het gebruik van de middelen ervaren wordt. En zo bloeit de zekerheid van het geloof op dat de liefde werkt en in de hoop des heils doet leven.
Wanneer nu de catechismus een enkele maal de prediking noemt dan doet zij dit als terloops en in een bepaald verband.
Zo b.v. in zondag 25, waar als antwoord op de vraag: Vanwaar komt dan zulk een geloof dat ons Christus en al Zijn weldaden deelachtig maakt?, geantwoord wordt: Van de Heilige Geest, die het geloof in onze harten werkt door de verkondiging van het heilig Evangelie en het sterkt door het gebruik van de sacramenten.
Hier wordt de prediking in verband gezet en gezien met het werk van de Heilige Geest, die het geloven in een mensenleven werkt. Daar waar het evangelie verkondigd wordt, mag dit wonderwerk van de Heilige Geest gezocht en verwacht worden. Gezegend, wie dit verstaat en daarnaar leeft.
Een ander voorbeeld; nu uit zondag 31. Daar wordt de prediking ter sprake gebracht wanneer gesproken wordt over de sleutelen van het koninkrijk der hemelen. De verkondiging van het heilig evangelie, is de eerste sleutel, die hier ter sprake komt. Bijzonder rijk is het antwoord dat gegeven wordt op de vraag: „Hoe wordt het hemelrijk door de prediking van het heilig evangelie ontsloten en toegesloten?" Het antwoord luidt: „Alzo als volgens het bevel van Christus aan de gelovigen, allen en een iegelijk, verkondigd en openlijk betuigd wordt dat hen, zo dikwijls als zij de beloftenis van het evangelie met een waar geloof aannemen, waarachtiglijk al hun zonden van God, om de verdiensten van Christus' wil vergeven zijn; daarentegen alle ongelovigen, en die zich niet van harte bekeren, verkondigd en betuigd wordt dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt als zij zich niet bekeren, naar welk getuigenis van het Evangelie God zal oordelen, beide, nu en in het toekomende leven." Dit is een van de plaatsen in de belijdenis waar het meest uitgebreid over de prediking en haar betekenis voor de gemeente gesproken wordt. Maar ook hier gebeurt dit van een bepaald gezichtspunt uit.
Het gaat hier om de visie op de gemeente. Zij is de gemeenschap, waaraan God de Here zich verbonden heeft door Zijn beloften, die in de tekenen van het verbond hun bevestiging ontvangen. De gemeente ligt onder de klem van wat hier genoemd wordt „de beloftenis van het heilig evangelie". Dit is een voorrecht maar ook een grote verantwoordelijkheid. Hierbij gaat het om de Drieënige God, die achter deze weldaden staat en dat sacramenteel bevestigt.
De prediking is er om dit te verkondigen d.i. met gezag uit te roepen. Deze verkondiging, die in opdracht van Christus plaats vindt, is de bevestiging van Gods spreken, Onder deze verkondiging kan men niet vrijblijvend verkeren. Het gaat met eeuwige ernst om leven of dood, delen in het koninkrijk der hemelen of daar buiten vallen onder het eeuwige oordeel. Daarom moet de prediking niet alleen verkondiging zijn maar ook betuiging. Met klem en ernst dient er op gewezen te worden dat er maar tweeërlei mogelijkheid is: of door het geloof in ware bekering naar dit Woord Gods horen, of in ongelovigheid zich daarvan afwenden en onbekeerd zich blijven verzetten. Dit moet „allen en een iegelijk", die onder Gods verbond in de gemeente leven, aangezegd worden. Allen en een iegelijk, wil eigenlijk zeggen: in het algemeen en in het bijzonder. Men zou ook kunnen zeggen „onderscheidend en onderscheidenlijk" moet er gepreekt worden. Het evangelie brengt schifting in de verbondsgemeente Gods. Maar in beide groepen, die onder het evangelie en zijn verkondiging ontstaan is ook gevarieerdheid. De gelijkenis van de zaaier en het zaad laat dit duidelijk zien. Er is schijn, die toch buiten doet blijven en er is schuchterheid, die toch echt is. Daarom moet er in de gemeente duidelijke prediking zijn. Iemand heeft het aldus omschreven. „In de sleutelmacht door de prediking wordt heel de gemeente geroepen voor het gericht van Gods Woord". In de bediening van de Woordsleutel valt de schaduw van het eindgericht vooruit, want God zal de ontsluiting en toesluiting van de rechte Woordbediening bevestigen in zijn eindoordeel.
Tenslotte geeft de catechismus nog een grote plaats aan de prediking in vraag en antwoord 115. Daar is, na de bespreking van de tien geboden de vraag gesteld waarom God zo scherp de wet laat prediken, want niemand kan toch aan de eisen, die de wet stelt, voldoen, ook niet in de heiliging van het leven.
Ik schrijf hier het mooie antwoord van de catechismus, met zijn fijne onderscheidingen af; het luidt: „Eerstelijk opdat wij ons leven lang onze zondige aard hoe langer hoe meer kennen en des te begeriger zijn, om de vergeving der zonden en de gerechtigheid in Christus te zoeken. Daarna, opdat wij zonder ophouden ons benaarstigen en God bidden om de genade des Heiligen Geestes, opdat wij hoe langer hoe meer naar het evenbeeld Gods vernieuwd worden, totdat wij tot deze voorgestelde volkomenheid, na dit leven, geraken."
Ook hier weer de onmisbaarheid van de prediking maar nu ook weer met een ander accent. Gelukkig, wie dat verstaat, het zal hem (haar) geestelijke wel gaan.
De catechismus verwacht nergens anders heil van voor de gemeente want daardoor werkt de Heilige Geest zijn veelzijdig werk. De catechismus verwijst in zondag 38 dan ook naar de dag des Heren, waarop de Here wil - en nu haal ik maar weer de catechismus zelf aan: „dat ik inzonderheid op de sabbath, dat is op de rustdag tot de gemeente Gods naarstiglijk komt om Gods Woord te horen enz." Men lette hier op het rijke verband dat hier gelegd wordt tussen de gemeente en het Woord Gods en de geestelijke welstand van de enkele christen. Gezegend, wie dit, verwachtingsvol, verstaat.

Kremer

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1974

De Wekker | 8 Pagina's

De prediking in de belijdenis (lll)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1974

De Wekker | 8 Pagina's