Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verdraagzaamheid (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verdraagzaamheid (I)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat ik over dit onderwerp iets schrijf is naar aanleiding van een brief, die ik ontving van een zuster van een van onze kerken. Ze schrijft afkomstig te zijn van de gereformeerde gemeente en thans is ze enige jaren christelijk gereformeerd.
Ze voelt zich losgekomen van nu voor haar allerlei „onbelangrijke dingen", die echter voor anderen van zo grote betekenis schijnen te zijn dat iemands geestelijke staat daarnaar beoordeeld wordt. Dingen, die voor haar geen verschil maken, maken voor anderen, „die toch mijn broeder en zuster zijn" wél verschil. „Zij vinden het verkeerd en dus ergeren zij zich aan mij", schrijft ze en vraagt of ze bepaalde dingen niet moet doen (of laten) terwille van anderen. Paulus zegt toch ook, dat we een broeder geen aanstoot mogen geven (1 Kor. 8) en moeten we dan niet proberen zó te doen.
Maar, schrijft onze zuster, als ik dan ga leven zoals die anderen denken en doen, heb ik voor mijzelf het gevoel, dat ik huichel en vraag me af of het werkelijk tot nut van die broeder of zuster zou zijn, want daar gaat het toch om.
Dit laatste is juist.
Daarmee raakt onze zuster aan de kern van het probleem. Het gaat om het nut van de ander. En dat kan betekenen zich te schikken naar de ander, maar het kan ook betekenen zich naar hem beslist niet te conformeren.
We zien bij de apostel Paulus allebei.
Het gaat in 1 Kor. 8 - het hoofdstuk dat onze briefschrijfster aanhaalt - over het eten van vlees dat in heidense tempels aan de afgoden gewijd is. De vraag in Korinthe was of men als christen zulk vlees eten mocht. Sommige christenen zagen hier in geen enkel kwaad. Die afgoden bestonden toch niet echt en het vlees smaakte hun er even goed om.
Maar anderen zagen er wel kwaad in. Ze wilden met de afgodendienst niets te maken hebben en verfoeiden alles wat daarmee in verband stond. Ze zagen het gevaar dat iemand door het eten van vlees dat uit de tempels der afgoden kwam zelf weer tot de dienst der afgoden werd teruggebracht. De meeste christenen in Korinthe waren van oorsprong heidenen en hadden aan de tempeldienst volop meegedaan. Ze wilden er in elk opzicht mee breken en dat was ook wel begrijpelijk. Maar de kwestie hield de gemeente van Korinthe verdeeld. Er waren „progressieven", die zeiden: het geeft niets. En er waren „conservatieven" die zeiden: het mag niet. En ze legden Paulus het geschil voor, die het heel praktisch oplost.
Persoonlijk had de apostel tegen het eten van vlees, dat uit de tempels der afgoden kwam, geen bezwaar. Want de afgoden, aan wie het gewijd was, bestaan niet echt. Toch wijst hij degenen, die er met hem geen bezwaar in zien, er op dat ze zich boven de anderen niet verheffen mogen als mensen met een dieper inzicht. Want dit is in strijd met de liefde. En de liefde moet altijd de hoogste drijfveer zijn. En het kan zijn, dat men om de ander te behouden, toch laat varen iets waar men persoonlijk geen bezwaar tegen heeft, en zich terwille van hem in zijn gedrag aan hem conformeert. Paulus zegt, dat wanneer hij zijn broeder zou ergeren (aanstoot zou geven) hij in der eeuwigheid geen vlees meer eten zou, om zijn broeder geen aanstoot te geven (vs. 13).
Toch moeten we goed verstaan wat de apostel hier bedoelt.
Het woord van Paulus wordt wel eens gemakkelijk aangehaald in deze zin, dat men iets niet doen mag wanneer een ander zich daaraan ergert. Die ander ergert zich omdat iets niet strookt met zijn opvatting of overtuiging. Dit kan uit de beste en vroomste motieven geschieden, maar eigen inzicht staat centraal. Die ergernis kan niets anders zijn dan zelfhandhaving en het willen doorzetten van eigen wil en inzicht. Daar moet die ander zich aan onderwerpen. Anders wordt men boos of loopt men zelfs wrevelig weg.
Dat is niet de bedoeling van de apostel als zou de een zijn wil kunnen opleggen aan de ander of dat men zich zonder meer naar ergernis zou moeten schikken. Dan zou de éne persoon of een bepaalde groep door zich te ergeren altijd zijn wil aan de andere kunnen opleggen. Wie zich het hardst ergert of misschien wel dreint zou het voor het zeggen hebben.
Paulus bedoelt met de ander ergeren of aanstoot geven heel iets anders. Deze woorden betekenen in de Schrift: tot ongeloof of zonde en zelfs tot afval en ondergang brengen.
Jezus zegt tegen Johannes de Doper: Zalig die aan Mij niet geërgerd wordt (geen aanstoot neemt) (Matth. 11:6). Het betekent: zich van Jezus afwenden. Hem verwerpen.
Zalig is hij, die zich niet van Hem afwendt. Van de joden staat, dat ze zich aan Jezus ergerden. Ze namen aanstoot aan Hem (Matth. 13:57). Het wil zeggen, dat ze de zonde van ongeloof tegenover Hem bedreven.
En nu bedoelt Paulus, dat wanneer doordat hij offervlees eet, een broeder, die zwak is en nog niet zo stevig in zijn christelijke schoenen staat, ook offervlees zou gaan eten en daardoor weer in de tempels van de afgoden zou terecht komen en weer zou komen onder de bekoring daarvan en weer tot ongeloof vervallen zou, hij in der eeuwigheid geen vlees zou eten. Als het gaat om het behoud van zijn broeder zou Paulus alle vlees kunnen en willen laten staan.
Zoals iemand, die er misschien persoonlijk helemaal geen bezwaar tegen heeft om een enkel borreltje te drinken en ook voldoende sterk is om zich er niet aan te buiten te gaan, terwille van een vriend, die alcoholist is geweest, het laat staan, om zijn vriend niet weer in de verleiding te brengen, maar hem in zijn strijd tegen de alcohol bij staat door zelf geen druppel te dringen. Paulus wil alles wel achterwege laten, ook dingen waar hij zelf geen kwaad in ziet, als het maar tot behoud van de ander kan dienen. Dat laatste is zijn oogmerk. Paulus is er de man niet naar om zich te laten ringeloren door allerlei persoonlijke ergernissen, waar niets anders achter zit dan het doordrijven van eigen wil.
Wat bij Paulus prevaleert, dat is de liefde. En dan naar twee kanten. De liefde komt bij Paulus niet van één kant.
Hij wekt de „sterken" op de „zwakken" bij te staan en desnoods terwille van hun behoud dingen te doen of na te laten, die men persoonlijk onverschillig vindt. Dat is de liefde, die op het behoud van de medebroeder en -zuster gericht is.
Maar de liefde moet evenzeer van de andere kant komen.
Paulus schrijft uitvoerig over de verdraagzaamheid in Rom. 13 vv. En de grondregel is ook daar voor hem de liefde. We zijn - zo zegt de apostel - niets anders aan elkaar verschuldigd dan de liefde (13:8). De liefde doet de naaste geen kwaad; daarom is de liefde de vervulling van de wet (vs. 10).
In de gemeente van Rome waren mensen, die om godsdienstige redenen geen vlees, maar alleen plantaardig voedsel aten. Een soort vegetariërs dus. Anderen aten vlees als de doodgewoonste zaak van de wereld. Daarbij kwam nog, dat de eersten ook heilige dagen hielden, rust- en vastendagen. En de anderen gingen op zulke dagen gewoon hun gang.
Het is begrijpelijk, dat dit in de gemeente nog al wat geharrewar gaf.
De ene groep vond de andere veel te licht. Waar kon je nu aan zien dat ze christenen waren? Alles kon er maar bij door!
De anderen vonden dezen veel te wettisch. Ze hadden niets begrepen van de christelijke vrijheid. En zo stonden ze tegenover elkaar.
Paulus wijst er op dat de liefde primair moet zijn. En dat de een de ander uitnemender moet achten dan zichzelf.
Dat is een moeilijke zaak. Want men is geneigd om zichzelf uitnemender te achten dan de ander. De gewone gang van zaken is dat ieder zijn eigen opvatting en wijze van dien de beste vindt en de ander wil voorschrijven. De een minacht de ander.
Maar Paulus zegt, dat die wèl eet, hem die niet eet, niet moet minachten en wie niet eet veroordele hem niet, die wèl eet (14:3). Want God heeft beiden aanvaard.
Waar dat erkend wordt, dat God beiden aanvaardt, daar komen de dingen zuiver te liggen. Dan kan de een zich niet verheffen boven de ander.
Als het goed is, zegt Paulus, doen we het toch allemaal om de Here. Wie aan een bepaalde dag hecht, doet het om de Here, en wie eet, doet het om de Here. En wie niet eet, laat het na om de Here. Want als het goed is leeft niemand voor zichzelf, net zo min als dat iemand sterft voor zichzelf. Want als wij leven, het is voor de Here en als wij sterven is het voor de Here. Hoe kan dan de een de ander veroordelen of minachten? (14:6 vv.). We doen het toch niet voor ons zelf?
Paulus zegt: laten wij elkaar toch niet veroordelen. We mogen niet terwille van spijs of welke dingen dan ook, die verdeeldheid brengen, het werk Gods afbreken. Want het koninkrijk Gods is niet een kwestie van eten of drinken of wat voor dingen dan ook, maar is een zaak van gerechtigheid, vrede en blijdschap. Daar gaat het om. De gerechtigheid, dat is de rechte verhouding tegenover God en tegenover elkaar. Vrede. Dat is geen ruzie en allerlei getwist, maar eensgezindheid. Blijdschap. Dat wil zeggen dat de blijdschap van het evangelie ons vervult. En allerlei getwist over op zichzelf onbelangrijke dingen neemt de vreugde weg. We staan er het werk van de Geest mee tegen (14:13 vv.).
Daarom aanvaardt elkander, zegt Paulus, zoals ook Christus ons aanvaard heeft (15:7).
Waar deze gedragsregel van de apostel wordt gevolgd, kan er op verschillende punten verschil van mening zijn, maar zoekt en verdraagt men elkaar in liefde en onderling vertrouwen.
En daar mankeert het in onze tijd zo veel aan. De een verheft zich boven de ander. De veroordelingen van elkaar zijn niet van de lucht. De een acht zichzelf uitnemender dan de ander. Er wordt getwijfeld of de ander wel werkelijk van Christus is. Want dan moet hij zijn als ik. En er wordt niet slechts aan getwijfeld, maar het wordt zo gesteld en openlijk gezegd.
Hoezeer gaat dat in tegen de duidelijke taal van de Schrift.
Paulus zegt ook nog, dat alles wat uit het geloof niet is, zonde is (14:23). En dan bedoelt hij met geloof niet geloof in eigen overtuiging, geloof dat ik het bij het rechte eind heb en de ander niet. Maar geloof is het geloof in Jezus Christus. De persoonlijke geloofsband aan hem.
Want al neemt een mens het nog zo zwaar, maar hij kent de persoonlijke geloofsband aan Christus niet, dan is al die zwaarheid waardeloos. En al is een mens nog zo verlicht in zijn opvattingen, maar het komt niet voort uit een persoonlijke kennis van de Heiland, dan is het als een luchtballon. Paulus spreekt van „opgeblazen" (1 Kor. 8 vers 1). Als men er in prikt is alles weg.
Het komt aan op geloof. En alles wat uit het geloof niet is, is zonde. Maar als er werkelijk de geloofsband aan Christus is, dan houdt men ook elkaar vast. Om Christus' wil.
Dan is er ook veel verdraagzaamheid.
Verdraagzaamheid naar twee kanten.
De een mag de ander niet ringeloren met zijn opvatting of ook links laten liggen.
We zijn er als gemeente van Christus voor elkaar. En moeten elkanders behoud zoeken.
Het gaat om de onderlinge opbouw van alle gelovigen en om het beginsel der liefde, als het samenbindend element der gemeente. En dan is het geven en nemen. Om Christus' wil.
Maar diezelfde Paulus, die zo tot verdraagzaamheid in Christus' kerk opwekt, kan ook volkomen onverdraagzaam zijn.
En dan gaat het hem ook om het welzijn van zijn broeder en zuster.
Daarover in een volgend artikel iets.
En dan kom ik aan de tweede vraag die onze zuster stelt.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1974

De Wekker | 8 Pagina's

Verdraagzaamheid (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1974

De Wekker | 8 Pagina's