Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bemoedigende Schooldag

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bemoedigende Schooldag

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Indruk
Dat is de totaal indruk van de Schooldag 1974 - het was een echt bemoedigende Schooldag; een Schooldag, die kerklid en ambtsdrager, hoogleraar en curator, student en predikant weer moed kan geven.
Het was een goede dag in en rond de Grote Kerk te Apeldoorn op deze rustige nazomerse zaterdag.
De opkomst was - ik moet het eerlijk zeggen - voor mij en anderen beschamend.
Er klinken soms stemmen - en ze dringen tot in Apeldoorn door - dat de Schooldag een aftandse zaak is; dat de Schooldag jongeren niet aanspreekt of ouderen verwijdert.
Een mens is toch altijd maar geneigd zich daar iets van aan te trekken en op grond daarvan te denken: de Schooldagen bewegen zich in dalende lijn. Maar de Schooldag 1974 heeft al die vreemde gedachten gelogenstraft. Er waren een paar honderd mensen meer dan vorig jaar.
Er was een goede, fijne geest; er werd goed geluisterd en gezongen zowel door de aanwezigen als door de drie Apeldoornse koren.

Het was een hartelijke ontmoeting als vanouds en er werden bemoedigende woorden gesproken door eenvoudige, trouwe meelevende kerkleden, die dominees en hoogleraren ook nodig hebben.
Het steeds meer opklarende weer maakte alles tot een feestelijk gebeuren. Dankbaarheid stijgt op voor deze Schooldag, die ons als een rijke gave van de Here is geschonken.
Het is bemoedigend te merken dat Kerk en School nog zo'n grote plaats hebben en dat er nog zoveel trouw onder ons wordt gevonden.

Opening
De Schooldag werd geopend door de rector van deze cursus, prof. dr. W. van 't Spijker.
We zongen heel Psalm 133 - de psalm van de gemeenschap uit liefde.
Na het gebed begroette hij alle aanwezigen. Hij herinnerde aan het feit dat enkele dagen geleden - 11 september - de School 80 jaar oud was. De toenmalige president-curator, ds. J. Schotel Hzn, hield in de Chr. Geref. Kerk van Den Haag in de Snoekstraat een preek over 2 Kor. 12:9: Mijn genade is u genoeg.
Een bekend Bijbelwoord, maar in dit woord ligt de drijvende kracht voor het onderwijs in de heilige godgeleerdheid. In dat woord ligt de band tussen School en Kerken. In dit woord zijn ze verbonden in wat het wezen van de theologie uitmaakt. De kennis van God is het leven. Het object van de theologie - met eerbied gezegd - is God Zelf. Dit woord bindt ons ook in het kennen van God. Geen tegenstelling moet er gemaakt tussen hoger en lager in de kerken: tussen geestelijkheid en leken of tussen eenvoudig gemeentelid en de theoloog als vakman.
Maar niet onze verbondenheid moet het doen. Die verbondenheid heeft slechts betekenis als we verbonden zijn rondom het Woord van God, de kenbron van alle theologie.
Elke pretentie wordt ons ontnomen als we nadenken over het woord „Mijn genade is u genoeg". In dit gedeelte staat „opdat ik mij niet zou verheffen". Gods genade is genoeg. Daar kunnen wij van leven. Dat is het geheim van Christus' kerk en van alle ware theologie.
Nadat we Ps. 119:65 en 67 hadden gezongen belichtte ds. H. Biesma van Amsterdam-Nw. West het thema „Een Koninklijk Priesterdom" toen hij liet zien dat dit gemeente zijn is:

Een zaak van adel
Het valt voor veel mensen tegenwoordig niet meer mee om nog wat enthousiast over de kerk te zijn.
Jongeren ervaren haar als een vergrijsd overblijfsel uit een voltooid verleden tijd; en ouderen beleven vaak met pijn in hun hart de afbrokkeling van een instituut dat ze zich slechts herinneren als een bolwerk van vastigheden.
Men ziet het met de kerk niet meer zo zitten! Daarnaast is er een neiging - min of meer uit reaktie tegen het bovengenoemde - om het wezen van de kerk te laten opgaan in haar funkties; en dat brengt dan nogal wat krampachtig aandoende pogingen met zich mee om zich te bewijzen of eigen bestaansrecht te poneren.

Tegen deze achtergrond van pessimisme enerzijds en krampachtig aktivisme anderzijds lijkt het een hachelijke onderneming om het kerk-zijn te kwalificeren als „een zaak van adel". Is dat niet wat te hoog gegrepen?

Petrus noemt de „vreemdelingen in de verstrooiing" aan wie hij schrijft „een koninklijk priesterschap". Dat valt hun niet aan te zien, die minderheid in een heidense omgeving en vaak het slachtoffer van spot, smaad en verdrukking. Ze stellen niet veel voor. Overigens zal het ons niet moeten verbazen wanneer het met de kerk nu weer die kant opgaat.
Dat is niet slechts een zaak van verdriet of verontrusting: het positieve in dat alles mag ook zijn dat we meer dan ooit gedrongen worden ons te bezinnen op het wezen van het kerk-zijn en dat we weer eens heel goed gaan beseffen wat we mógen zijn. 't Gaat er niet om dat we in het oog van mensen wat zijn en wat meetellen (wie met genoegen konstateert dat er met je gerekend wordt, schiet aan het geheim van het kerk-zijn voorbij); maar 't gaat er wél om dat we beleven wat genade van ons maakt.
En dat maakt het wezen van het kerk-zijn uit.
Dat rust in Gods verkiezende liefde.

In dit opzicht trekt Petrus een parallel met Israël: zijn aanduiding van het hoge voorrecht van de gemeente is een aanhaling uit Exodus 19, dat ons vertelt hoe Israël bij de berg van het verbond door de Here wordt gemaakt tot „een koninkrijk van priesters". Het mag leven van geschonken bevrijding. God geeft aan slavenkinderen iets „als van adel". Maar dan ooit voor en terwille van zichzelf: het wezen van het priesterschap is de dienst van offer, van gebed en van zegen. Deze erenaam voor Israël is niet iets nieuws: dit gold reeds van de mens in het paradijs. Maar daar heeft de mens, die koning mocht zijn, naar de macht gegrepen en daar is de priester gaan offeren op het altaar van eigen belang.
En wat nu eerst voor de mensheid in haar geheel gold, wordt nu speciaal aan Israël toevertrouwd en - omdat ook Israël niet heeft geleefd overeenkomstig deze hoge roeping - onder het Nieuwe Testament aan de gemeente. Waar het onvergankelijke woord van God en de Heilige Geest de genade van de levendmaking geven, daar is deze „ware geestelijke stand" (Luther).

Deze aanduiding is een bemoedigende zaak voor de gemeente in verdrukking; teruggebracht naar de basis - het werk van de Here - wordt nu de kerk opgeroepen haar wezen te beleven.- Een wezen, dat niet af te meten valt naar uiterlijke maatstaven, maar dat van innerlijke grandeur is. Waar dit gemist wordt, daar kunnen we nog wel veel hebben, maar dan is in feite alle kerkelijke werk en kerkelijke leven een slag in de lucht.

Leven als een koninklijk priesterschap is leven van het offer van Christus én in zijn navolging. De kerk behoort de Koning toe - dat is haar eer; en ze is in haar werk gericht op toewijding en aanbidding - dat is haar dienst. Zó staat de gemeente in de wereld: aristokratisch-ootmoedig.

Naar enkele zijden kan dit konkreter worden gemaakt.
Vanuit dit wezen krijgen we ook oog voor de manier-van-zijn in de wereld; het koninklijke volk van God kan wat seigneuraal staan boven allerlei machten en verschijnselen, die zich aan ons opdringen, omdat het toebehoort aan Hem, Die de tijden en de machten beheerst.
Omdat bij het wezen van het priesterschap ook het offer behoort, kan de kerk in deze wereld plaatsbekledend en voorlevend dienen naar de aard en op de wijze van de Geest en zo het geweten voor de samenleving zijn.
En dat zal het beste geleerd kunnen worden als we in de plaatselijke gemeente diep doordrongen zijn van wat het betekent om te mogen toetreden tot en te verkeren in Gods heilige tegenwoordigheid. Daar smelt alle zelfhandhaving weg; daar worden we offerbereid gemáákt.
In dit verband mag de betekenis van de samenkomst van de gemeente in de eredienst niet laag worden aangeslagen: verkondiging, schuldbelijdenis, lied en offer wil de Heilige Geest gebruiken om ons te brengen tot de verheuging-met-beving over het grote heil; en uiteindelijk om ons te brengen tot het lied dat de verheerlijkte kerk ons voorzingt: „Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde".

Na deze toespraak zongen we Ps. 68:5 en 8 nadat gecollecteerd was. Het woord was daarna aan het Comité Vrouwenactie Bibliotheek Theologische Hogeschool.

Opbrengst
Deze keer beklom mevr. J. de Graaf-Bekker uit Nieuw-Vennep de hoge preekstoel. Zij begon met allen hartelijk te danken die hadden meegeholpen om te sparen en de busjes te legen. Sterk drong zij er op aan de gelden zo spoedig mogelijk in te zenden. Dan wordt rente gemaakt en de som vergroot.
Ideaal blijft dat alle vrouwen in alle gemeenten meewerken.
De bibliothecaris, prof. dr. J. van Genderen, mocht de cheque in ontvangst nemen voor de bibliotheek. Hij maakte bekend dat ze goed was voor een bedrag à ƒ 21.275,—. Prof. van Genderen zou prof. van Genderen niet zijn als hij het in ontvangst nemen van de andere envelop overliet aan de rector. Die cheque was ƒ 32.725,— groot en bovendien nog ƒ 6.000,— voor allerlei voorzieningen. Samen ƒ 60.000,— - weer ƒ 5.000,— meer dan vorig jaar.
Een applaus klonk op. Terecht!

De gezamenlijke Apeldoornse Koren - Jubilate Deo; Laus Deo en The Torches zongen Ps. 105 in de bewerking van Claude Goudimel; Geloof, Hoop en Liefde van B. Smilde en Waarom toch? van A. Pronk.
We zongen samen Ps. 138:1 en 2.
Ds. Biesma eindigde met dankgebed.
De kerk stroomde leeg. De klok sloeg 12.00 uur.

Heropening
Naar gewoonte opende de assessor van het Curatorium, dit jaar ds. J.H. Velema, de middagvergadering, om 2.00 uur.
Hij liet zingen Ps. 77:7 en 8 en las Haggaï 1:1-9.
Kort wees hij er op dat het ook vandaag allereerst gaat om de bouw van Gods huis en niet van onze huizen in deze welvaartstijd. Opdat de Here er een welgevallen in heeft en Hij verheerlijkt wordt. Dat is het grote doel ook van de arbeid aan de Hogeschool.
Daarna ging hij voor in gebed voor School en Kerk.
Na het gebed werd Ps. 66:10 gezongen.

Het onderwijs in de Ethiek
Prof. dr. W.H. Velema was dit jaar aan de beurt om een van de hem opgedragen vakken toe te lichten. Hij vertelde iets over het onderwijs in de Ethiek.
Eerst besprak hij de vraag: Wat is Ethiek? Voor velen is dat: wat mag en wat niet mag. Maar dat is een versmalling en beperking van het vak. Wat mag en niet mag raakt de christelijke vrijheid. Het is ook niet voldoende om te zeggen: als je tot God bekeerd bent weet je wat God wil. In de Ethiek gaat het om de wil van God. Paulus op de weg naar Damascus vroeg: wie bent U en wat wilt U?
De Ethiek houdt zich bezig met het gebod van God. In Ps. 143 wordt gebeden: Leer mij Uw wil. Uw welbehagen te doen.
De wil en het welbehagen van God worden vandaag veracht in de toename van het geweld en de zedeloosheid.
Men moet niet zeggen dat we de wil van God wel kennen. Een kind kan met een woordenboek zonder meer niet veel beginnen; hij moet de grammatica kennen.
We moeten een antwoord zoeken op de vragen, die in deze tijd worden gesteld. We hebben te letten op het gebod van God; op de situatie en op de wijze waarop we het gebod van God voor de situatie practisch verwerkelijken.
Er zijn drie verzoekingen: alleen te letten op het gebod; dan worden we hard, wettisch, legalistisch; op de situatie, dan krijgen we situatie-ethiek of de verzoekingen te proberen er het beste van te maken - dan worden we opportunist.
Het einde van de ethiek is Christus' wederkomst. Daarom wordt onze ethiek bepaald door de pelgrimage, het op weg zijn naar de grote toekomst.
Na dit woord zongen we Ps. 56:5 en 6.
De koren zongen opnieuw. Nu Ps. 101 (Claude Goudimel); Gezang 121 (B. J. van Putten) en Eens zal op de grote morgen (A. Pronk). Hierna sprak ds. P. Roos over het tweede aspect van het thema.

Adeldom verplicht
Het is een heel bijzonder koningschap, het is een heel aparte adel waar Petrus over spreekt. De gemeente bestaat uit vele koningen.
Hoe zal daar de vrede dan bewaard kunnen blijven? Koningen bestrijden elkaar meestal toch? Daarom: een bijzonder koningschap! Geen onderlinge strijd, maar een gemeenschappelijk doel: God verheerlijken. Het zijn koningen die vrijwillig hun kronen voor God neerwerpen.
„ . . . opdat gij zoudt verkondigen de deugden van Hem, Die U geroepen heeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht".
Ziedaar het doel, dat aan de gemeente gesteld is.
Vers 9 gaat dus, na het eerste deel dat spreekt over de geweldige gaven die God gaf aan de gemeente, verder. Opdat . . . , er staat geen punt. Geen zelfvoldane, geruste en gearriveerde mensen, die het hebben en weten en zijn. Adeldom verplicht! Niet: teren op de adellijke rijkdom, maar: een roeping volbrengen.
Die roeping brengt de dodelijke strijd altijd met zich. Maar dan wel vanuit de gaven van God. We kunnen immers tegen die roeping aankijken; men kan bezorgd zijn over wat gedaan moet worden, terwijl bemerkt wordt dat er zo weinig van terecht komt. Alle rust kan de gemeente ontnomen worden door een wettische eis . . . Bedenken we dan altijd dat er alles aan voorafgaat: gij zijt . . . God is de Eerste; Hij geeft Zijn zegen, en vanuit Zijn gave: opdat!
Wat moet de Kerk verkondigen en uitdragen?
Gods deugden. Het gaat altijd weer om het goede gerucht aangaande God; dat is de boodschap! Het gaat niet om de deugden van mensen. Schortinghuis kwam tot de heilzame ontdekking: ik deug niet! Alleen God heeft deugden, volmaakheden. Niemand is goed dan Eén, nl. God! Het is echter wel zo, dat we Gods deugden in een zekere relatie kennen.
Ze komen duidelijk naar voren in Zijn roeping van de gemeente uit de duisternis tot het licht. Zijn deugden worden bekend in de persoonlijke relatie. Dus niet vanuit het catechisatieboekje, dat ons precies vertelt welke deugden er in God zijn.
Gods deugden worden geopenbaard in de persoonlijke roeping uit het duister tot het licht. Nu moeten we wel waken voor het gevaar, dat de verkondiging van de gemeente zou zijn de mededeling van de weg, van de bekeringsweg.
Die weg is er wel, zoals we hier lezen. Ieder levend lid der gemeente heeft een dageraad meegemaakt: het werd van donker - licht. Dat is natuurlijk een enorme, een schokkende gebeurtenis. Maar daarin staat dan niet de mens, maar God centraal, helemaal.
Groot is het gevaar om hier toch weer, ongemerkt, onbewust ook, goede dingen van de gemeente zélf te zeggen. Op allerlei manier wordt telkens weer gespeculeerd op de deugden van ons, mensen. Dat gebeurt overal, waar het genade-licht verduisterd wordt. Of men nu al een beroep doet op de goede eigenschappen van mensen, zoals de Remonstranten deden, of dat men, in een óver-bevindelijke prediking, de vrome deugden van Gods kind voorstelt. Niets goeds, want van hen is de duisternis. Dat is het uitgangspunt van Gods werk, daar komen we vandaan! Is het zo belangrijk om bekend te zijn met onze afkomst?
Jawel, want Gods Woord laat het ons herhaaldelijk zien. Als de gemeente zich haar afkomst bewust is, zullen de deugden Gods al heerlijker worden.
Duisternis! Dat is: het land, waar we slechts dwalen kunnen bij gebrek aan licht. Het staat in de Bijbel vaak in direkt verband met zonde en ongerechtigheid. Het is het oord, waar Gods licht gemist wordt. Dat is het verleden van de gemeente. Zij weet van de nacht der zonde. Die duisternis haat God. In Hem is gans geen duisternis. Gods heerlijkheid en heiligheid verdragen zich niet met de duisternis.
Dat behoort tot de boodschap van de Kerk: God verdraagt de zonde nimmer.
Maar het geweldige is nu: Hij haat de duisternis, maar Hij roept mensen uit het duister. Een blijk van Gods heerlijke liefde. Hij roept Zijn gemeente eruit weg. Zulke mensen wil de Heere gebruiken. God, Die het licht schiep, wil de schepping redden uit het donker.
Omdat Hij in Christus de macht der duisternis heeft overwonnen. Christus werd op Golgotha geconfronteerd met de machten der duisternis. In de diepste duisternis brengt Hij aan zondaren de roeping van Gods liefde over. Er is geen nacht zo donker, of het Woord van de Zaligmaker wordt daarin vernomen: Ik ben het Licht der wereld! In Zijn Zoon heeft God het duidelijkst geroepen. In Hem wordt Gods roepstem voor ieder duidelijk verstaanbaar.
Zo roept God nodigend, ook bevelend!
Hij roept tot Zijn wonderbaar licht. Eens schiep God het licht. Zo is Hij de Bron van alle licht. Het licht woont bij Hem, zo heeft Daniël eens tegen Nebukadnezar gesproken. En dan is licht hier de brede samenvatting van allerlei heerlijke gaven, zoals leven en vreugde, reinheid en zuiverheid.
Gods licht openbaart de zonde, maar breekt ook de kracht der zonde. Het geeft daardoor de echte vreugde, vanwege de vergeving. Dit licht geeft kennis van God en Zijn Woord. Het licht zorgt voor de groei, voor de voortgang van het leven.
Zo roept de Heere tot Christus, Zijn Zoon. In Hem is het licht van Gods genade saamgebundeld. En natuurlijk kan Petrus terecht schrijven: Zijn wonderbaar licht.
Voor mensen uit het duister is het altijd weer een wonder, dat dit licht er is, dat het er voor hen is.
Staande in dit licht, gaat men verkondigen. In dit licht wordt de roeping in een duistere wereld verstaan. Met bewogenheid wordt gezien de nood van deze verdonkerde wereld, en het is de diepste wens dat dit licht overal doorbreekt. Als lichtende sterren schijnen, dat is de roeping. In deze verkondiging van Gods lichtende deugden gaat het zeker om de roeping tegenover de wereld, zoals blijkt uit het Griekse woord. In dit woord ligt de verkondiging naar buiten opgesloten. Het is een boodschap, die in het binnenste van het hart wordt geleerd, en vandaaruit met kracht naar buiten komt.

Ieder zal toch aan deze roeping gehoor geven? Wie zou er nu in de duisternis willen blijven, als het licht hem wordt voorgesteld?
We zouden verwachten, dat heel de gemeente, de gehele Kerk de weg naar het licht zou vinden. Het vreemde is echter, dat velen de duisternis toch liever hebben dan het licht. Ook onder het volk van het verbond. Juist het bondsvolk wordt bedoeld met het volk dat in duisternis wandelt. In de brieven van het NT. blijkt ook herhaaldelijk, dat velen, ook binnen de gemeente, toch in de duisternis nog leven.
Tot ieder komt Gods roepstem. Dat er zijn, die niet komen tot het licht, is niet de schuld van Gods roepen. De een hoort het heel anders als de ander, toch is de roepstem van God ernstig en welmenend. Wie nog wandelt in het donker, draagt daarvan zelf de schuld. Wat is daarom rond het wonder der prediking nodig de werking van Gods Geest.
Maar, Gode zij dank, de weg naar het licht wordt toch gevonden. Er zijn er, die weten van de eerste lichtstralen, van de doorbrekende dageraad. Aanvankelijk aarzelend, later sterker, totdat het helemaal licht is. En ook dan kan de schaduw en het donker er soms nog zijn. Maar het Licht is er. En: komt Gods licht, het duister zwicht.
Tot die gemeente komt het verheugende woord: Nu zijt gij licht... in de Héére.

Sluiting
Weer gaan studenten collecteren. Blij klinken het eerste en derde vers van Ps. 122. De president-curator, ds. M.C. Tanis, gaat sluiten.
Na de gebruikelijke dankwoorden - het zingen van de koren moet een traditie worden, hoorden we - vroeg hij: Hebt u een tweede woning? De vraag wordt verduidelijkt aan de hand van David's levensbegeerte uit Psalm 27:4. Na dit ernstige woord ging hij voor in dankzegging en gebed.
Staande zongen we Ps. 90:9.
Tenslotte baden we samen de bede uit de Avondzang.
De Schooldag 1974 is weer voorbij.
Maar niet direct ging ieder naar huis.
Er wordt gepraat en gegroet; afscheid genomen en afspraken gemaakt. Sommige broeders vergaderden nog even in verband met de komende vergaderingen van de synode.
Blij en dankbaar voor deze heerlijke dag gingen allen huiswaarts.
Bemoedigd de zondag, de generale synode en het nieuwe cursusjaar tegemoet.

J.H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 1974

De Wekker | 8 Pagina's

Bemoedigende Schooldag

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 1974

De Wekker | 8 Pagina's