Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Adam en onze gereformeerde belijdenis (VII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Adam en onze gereformeerde belijdenis (VII)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De toerekeningsgedachte
In mijn boek over Gen. 2 en 3 heb ik beweerd, dat de toerekening van Adams zonde aan ons noch in de Schrift, noch door Calvijn, noch door onze belijdenis wordt geleerd.
Dat heeft bij sommigen wel wat stof doen opwaaien. Enigen hebben reeds getwijfeld aan mijn rechtzinnigheid, speurden een ongereformeerde ketterij en hier en daar kon men opmerkingen beluisteren, zij het zeer bedekt, die in een bepaalde richting deden denken. Ik zal mij ook maar heel bedektelijk uitdrukken. Hoewel ds. Francke er in zijn reeds genoemde boek geen doekjes om windt. Hij schrijft op de laatste bladzij van zijn boek, dat nu moet blijken of in de chr. geref. kerk de tuchtkracht nog niet zó verslapt is, dat ze het tuchteloze tijdperk is ingetreden. Hij wil blijkbaar in onze kerken hetzelfde geschut in werking stellen als waardoor in zijn kerk, de gereformeerde kerken (vrijgemaakt), mannen als Veenhof en Jager en vele anderen zijn verdreven. De laatste woorden van zijn boek zijn: „Wij wachten nog af". En nu maar loeren hoe het in de chr. geref. kerken toegaat. Maar die zijn in de ogen van ds. Francke toch al lang gewogen en te licht bevonden. Wat mij betreft: ik ben in niet-gereformeerd gezelschap, geef mij aan dwaling over, ben in strijd met de Drie Formulieren van Enigheid en laat mij door modernisme beïnvloeden en inpalmen. Dat is dan dat! Ik dacht dat rustig met elkaar spreken om samen de bedoeling der Schrift te verstaan zo wel geheel en al is uitgesloten. Hier is alleen maar sprake van de wil van de een aan de ander opleggen. Hier is zelfs het grote goed van de vrijheid der exegese uitgesloten. Hier staat van te voren alles vast. Hier komt men in de buurt van theologische en kerkelijke tyrannie.
In enige artikelen in „De Waarheidsvriend" slaat de herv. geref.-bondspredikant, ds. Exalto, ongeveer op hetzelfde aambeeld. Hij geeft in die artikelen een bespreking van mijn boek. Daarin heb ik ook uitvoerig aandacht gegeven aan Rom. 5.
Volgens ds. Exalto leert Paulus in dat hoofdstuk zó duidelijk en overtuigend de toerekeningsgedachte, dat men zich wel in alle bochten wringen moet om die er uit te willen weg redeneren. Maar ik wil helemaal niets wegredeneren. Het gaat mij er om de Schrift recht te verstaan en omtrent God en zijn doen niets anders aan te nemen dan zijn Woord zegt. Ik wil mij in geen enkele bocht wringen buiten Gods Woord om. Maar ik moet zeggen dat ik ook na het betoog van ds. Exalto in genoemd Schriftgedeelte de toerekeningsgedachte allerminst duidelijk en overtuigd zie.
Voorts zegt hij, dat wie de toerekening van Adams zonde loochent, ook moet komen tot de loochening van de toerekening van de gerechtigheid van Christus. Ik zie dat zo niet. Maar veel belangrijker is, dat de Schrift die twee nergens aan elkaar verbindt, ook in Rom. 5 niet. Ik zou mij door niet-gereformeerde inzichten laten bekoren en op sleeptouw nemen, terwijl ik me juist door niemand minder dan door Calvijn heb laten leiden. Misschien heb ik hem verkeerd begrepen, maar daarvan ben ik ook door de artikelen van ds. Exalto niet overtuigd.
Nu zou ik het liefst over dit alles maar gezwegen hebben. Maar op sommigen heeft het geschrijf van Exalto en Francke zoveel indruk gemaakt, dat hun beweringen als het einde van alle tegenspraak worden hoog gehouden. Wat zij geschreven hebben is zó schriftuurlijk en confessioneel, dat een afwijking daarvan als ketterij moet worden aangemerkt.
Nog dezer dagen ontving ik een bedankje voor „De Wekker", omdat bedoeld persoon niet kon begrijpen, dat ik nog altijd hoofdredacteur van „De Wekker" ben, terwijl ik duidelijk afwijk van de belijdenis, wat door de „schriftuurlijke kritiek" van ds. Francke en ds. Exalto is aangetoond. En zelfs iemand als ds. Blom wordt niet moe alsmaar in „Bewaar het Pand" de artikelen van Exalto en Francke naarvoren te schuiven, als het onweerspreekbaar bewijs dat ik het mis heb. Zonder overigens zelf eens de zaak van de grond af te onderzoeken. Ik ga er met hem nog eens persoonlijk over praten. Op de synode werd ook nog ds. Pronk in Amerika als bewijs tegen mij aangevoerd. Wat die er mee te maken heeft is mij niet duidelijk geworden. Maar dat hoor ik dan misschien ook nog eens.
Ik ben van verschillende kanten aangespoord op een en ander nog eens in te gaan. Niet zozeer omdat zwijgen van mijn kant zwakte zou kunnen betekenen, maar terwille van de zaak. Maar dan hoop dat ik Gen. 2 en 3 en wat daarmee samenhangt eens een poosje kan laten rusten. Men kan er niet altijd mee bezig zijn. Men kan mijn standpunt uit mijn boek kennen en men moet verder maar weten wat men er mee doet. Intussen heb ik ook veel brieven, die van instemming en dankbaarheid getuigen, ontvangen.
Ik wil dus nog eens duidelijk maken waar het om gaat en ik zal mijn best doen er geen geleerd theologen-dispuut van te maken - trouwens daar acht ik „De Wekker" niet voor -, maar er zó over te schrijven, dat de doorsnee-Wekker-lezer het kan volgen, zij het met enige inspanning. Want het is natuurlijk geen theologen-kwestie. Als de zonde van Adam mij wordt toegerekend is dat een existentiële zaak. Dat is maar niet een zaak van: ben je er voor of ben je er tegen. Maar dat moet ons, als het goed is, heel diep raken. Daar ben ik dan heel persoonlijk en heel diep bij betrokken. Ik kan u wel verklappen, dat de zaken van Gen. 2 en 3 en de toerekening van Adams zonde mij vanaf 't moment dat ik daarvan in mijn jonge jaren op de katechisatie hoorde, nooit weer hebben losgelaten. En het katechetisch onderwijs, dat ik als predikant jaren heb mogen geven, heeft mij duidelijk gemaakt dat er veel jonge katechisanten mee zitten. Zitten ouderen er ook mee? Of hebben we het naast ons neergelegd, om het alleen als een leerstuk weer op te rapen en hoog te houden als er gevaren schijnen te dreigen? Ik heb ook uit de artikelen van Exalto en Francke van een persoonlijke bewogenheid niets gemerkt. Dan zou men misschien ook wat bewogener geschreven hebben. Maar je zult de toerekening van Adams zonde erkennen en anders - kop er af!
Het is natuurlijk volslagen onwaar en onzin, dat ik, zoals men er wel van gemaakt heeft, de erfzonde zou loochenen.
Dan zou ik wel duidelijk met de Schrift in strijd zijn. Kan een onreine een reine voortbrengen?, zegt Job (14:4). En met David worden we allen in zonde ontvangen en geboren (Ps. 51:7) en we kunnen in het rijk van God niet komen tenzij wij wederomgeboren worden (Joh. 3:3). Dat is niet in diskussie. Ook niet dat de zonde van Adam beslissende gevolgen heeft gehad voor het gehele menselijke geslacht.
Het gaat om de vraag of de zonde van Adam, dat hij gegeten heeft van de verboden vrucht in het paradijs, mij wordt toegerekend; dat ik de schuld moet dragen van de zonde die Adam bedreven heeft; dat ik er op word aangezien en veroordeeld om wat een ander, nl. Adam gedaan heeft. Ja veelmeer, dat ikzelf in het paradijs van de verboden vrucht gegeten heb, dat ik dat op een of andere manier gedaan heb in Adam. Dus niet zo, dat Adams zonde mijn zonde is omdat ik elke dag doe wat Adam deed, namelijk eten van de boom, die mij verboden is, door zelf uit te maken wat goed is en wat kwaad. Maar toen Adam in het paradijs zijn hand uitstak naar de verboden vrucht en daarvan at, heb ik dat gedaan. Op een of andere manier heb ik dat gedaan in Adam, d.w.z. in Adam begrepen, in Adam was ik aanwezig en handelde ik reeds.
Over de vraag hoe we ons dat precies moeten voorstellen gaan de meningen uiteen. Er staan voornamelijk twee meningen tegenover elkaar. De ene mening duiden we aan met het woord „realisme". In Adam hebben wij, gij en ik, reëel meegezondigd. De toerekening van Adams zonde geschiedt op grond van het feit, dat wij in Adam daadwerkelijk, metterdaad hebben meegedaan. Men spreekt van coöperatie, medewerking van ons allen in de zonde van Adam.
Zij die op dit standpunt staan verdragen de gedachte niet dat God aan iemand zonde toerekent, die hij niet zelf gedaan heeft. De Schrift zegt: de mens, die zondigt, die zal sterven en de zoon zal niet dragen de ongerechtigheid van de vader (Ez.18:18). Ieder sterft om zijn eigen zonde. Wanneer ons de zonde van Adam wordt toegerekend kan dat niet anders dan omdat we zelf in Adam, „in de lendenen" van Adam hebben meegedaan. Hoe we ons dat dan moeten voorstellen wordt niet duidelijk. Daar krijgen we ook geen antwoord op. Het klopt echter ook niet met wat Paulus zegt in Rom. 5:14, dat de mensen tussen Adam en Mozes niet op dezelfde wijze als Adam hebben gezondigd. Als Paulus bedoelt dat de mensen zijn gestorven niet om hun eigen zonde, maar omdat zij in Adam hebben meegezondigd, zou men verwachten dat Paulus zou zeggen dat allen op gelijke wijze met hem hebben meegezondigd.
Daarom hebben anderen gezegd: nee, we hebben niet daadwerkelijk met Adam meegezondigd, maar zijn zonde wordt ons toegerekend, omdat Adam ons aller verbondshoofd was. Adam was hoofd van het hele menselijke geslacht en hoofd van het werkverbond en als zodanig wordt zijn zonde ons toegerekend. Verbondsmatig waren we allen in Adam begrepen. Adam was ons representerend verbondshoofd. Hij representeerde, vertegenwoordigde, ons. Hij was dus onze vertegenwoordiger. En dat betekent niet alleen dat toen het met hem mis ging het met ons allemaal mis ging, maar zijn daad wordt ons toegerekend. Er wordt een parallel getrokken met de toerekening van de gerechtigheid van Christus. Daarvan belijden we met zondag 23 van de Catechismus, dat de gelovige de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus wordt geschonken en toegerekend alsof hij de gehoorzaamheid van Christus volbracht, die Hij voor hem volbracht heeft. Zoals de gerechtigheid van Christus wordt toegerekend, zó ook de zonde van Adam. We hebben die zonde van Adam niet daadwerkelijk gedaan, maar zij wordt ons toegerekend alsof wij die gedaan hebben, omdat we in Adam als ons verbondshoofd begrepen waren. Voorstanders van dit standpunt - „foederalisme" (spr. uit: feuderalisme) genoemd, omdat men hierbij uitgaat van de positie van het verbond (foedus), waarin Adam stond - zitten wel met de moeilijkheid dat het weinig rechtvaardig schijnt iemand zonde toe te rekenen, die hij niet zelf gedaan heeft, temeer daar de Schrift zegt dat de mens die zondigt zal sterven. Dat probleem tracht men, zoals Bavinck doet, op te lossen met het begrip „solidariteit". Er is ook tussen mensen vaak een zodanige solidariteit (verbondenheid), dat de hele gemeenschap wordt betrokken in de daad van één. Men wijst op de solidariteit bv. tussen een vader en zijn gezin, een koning en zijn volk. Een koning kon oudtijds door een verkeerde daad een heel volk meesleuren. Maar zo staat het ook bij een vader en zijn gezin. Een vader, die zijn leven in dronkenschap vergooit of om een misdaad in de gevangenis komt, sleurt een heel gezin, vrouw en kinderen in de gevolgen daarvan mee. Dat is waar. Maar dat is niet in discussie. Dat met Adams zonde een heel mensengeslacht is meegesleurd, is duidelijk. Ik kom daar later nog op terug. Maar men lost met deze solidariteit de rechtsvraag niet op. Het is waar dat het kind de gevolgen van zijn dronken vader meedraagt en misschien is het als gevolg daarvan wel geestelijk gestoord. Maar iets anders is dat de zonde van de vader aan het kind wordt toegerekend, dat het kind er op wordt aangezien, dat de schuld van zijn vader als zijn eigen schuld wordt beschouwd. Het kind heeft niet zelf een leven van dronkenschap geleid. En het druist tegen ons rechtsgevoel in, wanneer we tegen zulk een kind zeggen: jij hebt, omdat je in de lendenen van je vader was of omdat je in je vader als hoofd van het gezin begrepen was en je vader jou representeerde, zelf die zonde begaan.
Zo doen wij mensen niet. Maar heeft God dan wel zo gedaan? Leert dat de Schrift? We zullen de volgende maal verder zien.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 januari 1975

De Wekker | 8 Pagina's

Adam en onze gereformeerde belijdenis (VII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 januari 1975

De Wekker | 8 Pagina's