Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Adam en onze gereformeerde belijdenis (XIII)

Bekijk het origineel

Adam en onze gereformeerde belijdenis (XIII)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Ned. Geloofsbelijdenis
Hiervan komen voor ons onderwerp in aanmerking de artikelen 15 en 16. Art. 15 handelt over de erfzonde. Daaronder wordt verstaan „een verdorvenheid der gehele natuur en een erfelijk gebrek, waarmee de kleine kinderen zelfs besmet zijn in hun moeders lichaam en die in de mens allerlei zonden voortbrengt, zijnde in hem als een wortel daarvan". Evenals door Calvijn wordt ook hier de erfzonde getekend als een besmetting, waarmee alle mensen reeds van vóór hun geboorte besmet zijn. En eveneens beluisteren we er Calvijn in wanneer van deze besmetting, de erfzonde, wordt beleden, dat zij door de ongehoorzaamheid van Adam uitgebreid is geworden over het ganse menselijke geslacht. Het gaat hier niet over een schuld van Adam, die ons wordt toegerekend, maar over een besmetting, die wij van Adam hebben meegekregen, waaruit de aktuele zonden voortkomen.
In art. 16 wordt gezegd, dat het gehele geslacht van Adam door de zonde van de eerste mens in verderfenis en ondergang is. Evenals bij Paulus wordt ook hier de zonde van Adam de eerste oorzaak genoemd. Door Adam is zonde en dood in de wereld gekomen. Door de zonde van Adam is het hele menselijke geslacht in verderfenis en ondergang. Hoe dit het geval is blijft buiten beschouwing. Over een toerekening van Adams zonde spreekt de belijdenis ook nu niet. Wel wordt gesproken van een toerekening van de verdiensten van Christus (art. 22).

De Heidelbergse Katechismus
Zondag 3 spreekt over de „verdorven aard des mensen". Op de vraag vanwaar die verdorven aard komt, luidt het antwoord: „Uit de val en de ongehoorzaamheid van onze eerste voorouders. Adam en Eva, in het paradijs, waar onze natuur alzo is verdorven geworden, dat wij allen in zonden ontvangen en geboren worden." Ook hier gaat het niet over de erfschuld (toegerekende schuld van Adam), maar over erfsmet, de verdorven aard, waarin wij allen ontvangen en geboren worden. De woorden herinneren aan Ps. 51. Niet alleen van David geldt, dat hij in ongerechtigheid geboren werd en dat zijn moeder hem in zonde heeft ontvangen. David spreekt hier niet over de sexuele gemeenschap, waarin zijn moeder hem ontving of van het feit van zijn geboorte als zouden dat zondige zaken zijn, maar daardoor, dat hij reeds van zijn ontvangenis aan een zondig schepsel uit onze ouders ontvangen en geboren en is. Wij worden als zondige schepselen dat is altijd zo geweest van onze eerste voorouders af. Ook hier kunnen we weer denken aan Calvijn, die sprak van een opklimming van de lijn der geslachten waarlangs wij onze verdorven aard ontvangen tot op Adam toe.
Opmerkelijk is dat de Katechismus spreekt van onze beide voorouders, Adam en Eva. Daaruit blijkt duidelijk dat gedacht wordt aan onze geboorte uit heel het menselijk geslacht. Adam en Eva worden onze eerste voorouders genoemd. Het gaat niet over toerekening van schuld, maar over de smet der zonde die wij via de lijn van het menselijke geslacht van onze ouders meekrijgen, van Adam en Eva af.
Aan Adam als ons representerend verbondshoofd, wiens zonde ons zou worden toegerekend wordt geen moment gedacht. Adam komt evenals bij Calvijn voor als ons aller vader. Ik heb al eerder opgemerkt dat Calvijn hier, en in navolging van hem ook de Katechismus, verder gaat dan Paulus. Die zegt slechts dat door Adam de zonde in de wereld gekomen is, maar Calvijn en de Katechismus betrekken er Ps. 51 bij en dan kan men zeggen dat de zonde van Adam ons aller deel wordt door geboorte uit hem. De gerechtigheid van Christus wordt ons deel door toerekening (zondag 23).
Verder kan nog genoemd worden vraag 20 in zondag 7: „Worden dan alle mensen wederom door Christus zalig, gelijk zij door Adam verdoemd zijn geworden?"
De nederlandse tekst heeft „door Adam". De duitse tekst „durch Adam". „Door Adam" wil zeggen dat het door Adam gekomen is. De zonde en daarmee de veroordeling van ons allen is van Adam uitgegaan. Zo is de verlossing „door" Christus, d.w.z.: die gaat van Hem uit. Adam en Christus zijn beiden „middeloorzaak". De één van onze zondigheid en veroordeling, de andere van onze verlossing. Hoe beiden „middeloorzaak" zijn wordt hier niet gezegd. Uit zondag 3 blijkt dat wij door Adam zondaren zijn en mitsdien onder het oordeel liggen vanwege onze geboorte uit hem, terwijl zondag 23 leert, dat we aan de gerechtigheid van Christus deel ontvangen door toerekening in de weg van het geloof. Over de toerekening van Adams zonde wordt niet gesproken. Men moet dus niet te luid roepen dat wie de toerekening van Adam loslaat ook de toerekening van Christus' gerechtigheid verliest. Die twee worden noch in de Schrift noch bij Calvijn noch in de belijdenis verbonden.
Volgens Exalto ligt de toerekeningsgedachte reeds opgesloten in de parallel, die Paulus trekt tussen Adam en Christus en hetgeen beiden voor de hunnen betekend hebben. Ik meen te hebben aangetoond dat dit bij Paulus niet het geval is en Calvijn heeft Paulus ook beslist zo niet verstaan, gedachtig aan zijn woorden, dat we aan de gerechtigheid van Christus op een andere wijze deel ontvangen dan aan de zonde van Adam.
Het is dan ook ten enenmale onjuist, wanneer Exalto schrijft: „Als aan de gelovigen Christus' gerechtigheid wordt toegerekend dan houdt dat reeds op grond van de parallelle verhouding die er is tussen Adam en Christus in dat aan de ongelovigen Adams ongerechtigheid wordt toegerekend". Die parallellie bij Paulus tussen Adam en Christus betreft niet de toerekening, maar het „door één allen". Door één overtreding allen onder het oordeel, want de zonde van Adam is tot alle mensen doorgegaan. Zo ook door één n.l. Christus vrijspraak voor allen (die geloven).
De toerekening van Christus' gerechtigheid is iets unieks en vindt in Adam geen parallel. Het slaat daarom nergens op wanneer Exalto schrijft: „Het is niet mogelijk de leer van de toerekening van de gerechtigheid van Christus aan allen die in Hem geloven te handhaven, wanneer men een vraagteken zet achter de leer van de erfschuld, de toerekening van Adams zonde aan ons allen". Het spijt mij voor Exalto (en tegelijk ben ik er blij om ook voor hem), dat de toerekening van de gerechtigheid van Christus torenhoog blijft staan, ook al blijkt de toerekening van Adams zonde een theologische constructie te zijn, die noch de Schrift, noch onze belijdenis kennen.

De Dordtse Leerregels
Maar misschien leert dit belijdenisgeschrift de toerekening van Adams zonde? Doch men zoekt ook hier tevergeefs.
De Dordtse Leerregels beginnen met de woorden: „Aangezien alle mensen in Adam gezondigd hebben en des vloeks en eeuwigen doods zijn schuldig geworden". Over de uitdrukking „in Adam" hoop ik de volgende keer een artikel te schrijven. Reeds nu merk ik op, dat wanneer wij de uitdrukking schriftuurlijk verstaan - en dat moet men in een confessie toch doen - heeft ze niets te maken met een „in Adam begrepen zijn" of „zondigen in de lenden van Adam". Het valt mij op dat ook Francke dat niet zegt, wanneer hij op blz. 161 van zijn boek genoemde woorden uit de D.L. aanhaalt. Hierin val ik hem bij, wanneer hij in de aangehaalde woorden leest dat in Adam voor alle mensen de oorzaak van hun vloek en eeuwige dood ligt. Maar de volgende maal hierover meer.
De volgende uitspraak is nog van belang: „Zodanig als nu de mens geweest is na de val, zodanige kinderen heeft hij ook voortgebracht, namelijk, hij, verdorven zijnde, verdorvene; alzo dat de verdorvenheid naar Gods rechtvaardige oordeel van Adam op alle nakomelingen (uitgezonderd alleen Christus) gekomen is, niet door navolging, gelijk eertijds de Pelagianen gedreven hebben, maar door voortplanting der verdorvene natuur". (D.L. III/IV, 2).
Hier weer hetzelfde als wat we gevonden hebben in de Ned. Gel. Bel. en de Katechismus en bij Calvijn. Trouwens de zin zou zo uit Calvijn kunnen zijn weggelopen. We krijgen onze verdorvenheid mee als kinderen van Adam. Ze komt op alle mensen door voortplanting. En dit is niet een toevalligheid of natuurlijke noodwendigheid, maar is naar Gods oordeel. Calvijn sprak van een „beschikking Gods". Die beschikking of dat oordeel Gods is niet de toerekening van Adams zonde, maar het feit dat wij kinderen van Adam als zondaar geboren worden. De D.L. noemen dit een „rechtvaardig oordeel". Daar kunnen we verder niet inkomen. De Schrift spreekt zelfs niet van dit oordeel. Zij konstateert alleen het feit. Door Adams zonde allen zondaren (Rom. 5). Door geboorte uit onze moeder (ouders) - en we kunnen opklimmen tot Adam en Eva toe - zelf zondig (Ps. 51). De Schrift stelt meer de feiten dan dat de oorzaak „verklaard" wordt. De eenvoud der Schrift - waardoor wij met onze eigen zondigheid gekonfronteerd worden - is mij dierbaar. Adams zonde is mijn zonde. Ik kom als een zondig Adamskind ter wereld. Vanaf Adam - en Eva zet de zondigheid zich via mijn ouders voort in mij en via mij weer in mijn kinderen. Dat ik daarin de straf draag van Adams zonde wordt door de Schrift nergens gezegd. En ook niet door onze belijdenis. De Schrift en ook onze belijdenis kennen slechts een gestraft worden om eigen zonden en zondigheid. Ik begrijp daarom niet hoe Francke in onze belijdenis kan lezen, dat Adams zonde ons wordt toegerekend (blz. 160). Onze belijdenis spreekt alleen van erfsmet, - niet van erf - (toegerekende) schuld, - en van onze doemwaardigheid vanwege onze innerlijke verdorvenheid. Laten we toch in de Schrift en in onze belijdenis niet meer lezen dan er gezegd wordt! Hoe bont men het in dit opzicht kan maken blijkt uit wat ds. N. Diemer zegt in zijn „Het scheppingsverbond met Adam", dat als antwoord op een in 1932 uitgeschreven prijsvraag, een eervolle vermelding werd waardig gekeurd door de Gereformeerde Predikantenvereniging! Hij konkludeert dat onze belijdenisgeschriften leren: 1e Adam en Christus zijn beiden hoofden en vertegenwoordigers. Adam van heel het menselijk geslacht (uitgenomen Christus), Christus van de uitverkorenen; 2e de schuld van Adam wordt op gelijke wijze toegerekend als de gerechtigheid van Christus. Begrijpe die het begrijpen kan! Nergens wordt Adam in onze belijdenis een hoofd of vertegenwoordiger genoemd. Hij wordt getekend als ons aller vader (vgl. Calvijn). En nergens staat dat de schuld van Adam ons op gelijke wijze wordt toegerekend als de gerechtigheid van Christus.
Nu zegt Exalto, dat ik een misvatting van het woord „toerekening" heb. Laat ik dan nog eens duidelijk zeggen wat ik onder toerekening versta. Daaronder versta ik dat de zonde van Adam mij wordt toegerekend en dat ik daarom met Adams zondige aard geboren word. Van een toerekening van Adams zonde weten noch de Schrift noch de belijdenis. Ik word uit het geslacht van Adam als zondig mens geboren. En daar heb ik de handen vol aan. En hoe dit is en waarom dit is zijn vragen die in de Schrift niet gesteld en dus ook niet beantwoord worden. Evenmin de vraag of het rechtvaardig is dat ik gestraft word om de zondige aard, die ik meekrijg door geboorte uit zondige ouders. We worden in de Schrift altijd op onze eigen zondigheid geworpen. Verder moeten we ook niet gaan. De theologie heeft een antwoord willen geven en een rechtsgrond willen aanwijzen in de positie van Adam (hoofd van het menselijke geslacht, verbondshoofd, ons aller vertegenwoordiger enz.) en in mijn verhouding tot hem (wij in Adam begrepen, in zijn lenden aanwezig). Daarmee treedt zij buiten de grenzen, die de Schrift ons aanwijst.
Het is niet de eerste maal, dat de theologie moet worden teruggewezen naar de grenzen haar door de Schrift gesteld. Ons menselijk denken wil vaak verder dringen. En ook de gereformeerde theologie is niet in alle opzichten van rationalistische tendenzen verschoond gebleven. Wij blijven mensen of we gereformeerd zijn of niet.
Laat ik het verschil tussen onze belijdenis en de latere theologie tenslotte nog mogen aanwijzen met een citaat uit de Walcherse artikelen uit 1693. Daar wordt gezegd, dat de zonde van Adam ons aangaat „omdat alle mensen in die ene mens geweest zijn als kinderen in de lendenen van hun Vader" en „als bondgenoten in het Hoofd en Principaal van het verbond en zo hebben wij allen in hem gezondigd". Adam heeft in het paradijs „de plaats van het ganse menselijke geslacht" bekleed. De schuld van Adam komt over ons door toerekening, „welke toerekening hier niet oneigenlijk en door middel van tussenkomende verdorvenheid van ons verstaan wordt te geschieden, maar zó dat de schuld van de ongehoorzaamheid van Adam eigenlijk en onmiddellijk overgaat en gemeenschappelijk wordt gemaakt wordt aan alle mensen". Van Adam wordt ons de ongehoorzaamheid toegerekend als van Christus de gehoorzaamheid.
Dat is het wat ik onder toerekening versta. Duidelijker kan het moeilijk gezegd worden en dat lees ik noch in de Schrift noch in de confessie.
En dan laat ik nog maar rusten dat tegenover elkaar worden gesteld Adam als Hoofd van allen in het verbond der werken en Christus als het Hoofd van allen in het verbond der genade. Ds. Jongeleen heeft het ons anders geleerd.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 februari 1975

De Wekker | 8 Pagina's

Adam en onze gereformeerde belijdenis (XIII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 februari 1975

De Wekker | 8 Pagina's