Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een nieuwe doleantie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een nieuwe doleantie

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Urk 1976
In de pers hebben we kunnen lezen dat in Urk een deel van de Gereformeerde Kerk in doleantie is gegaan. Op zondag 29 februari j.l. heeft de dolerende gemeente haar eerste afzonderlijke kerkdienst gehouden in het kerkgebouw van de Chr. Geref. Kerk aldaar. Daar dit 's morgens bezet was door eigen dienst zijn de diensten door de dolerende gemeente 's middags en 's avonds gehouden. In de middagdienst sprak de heer H.W. Maaskant te Ens een stichtelijk woord en 's avonds ging ds. H.J. Hegger te Velp voor. Deze hield een preek over 1 Kon. 13: 18.
Aanleiding tot deze doleantie en het afzonderlijk vergaderen van de dolerende gemeente in Urk was het feit, dat de kerkeraad van de Gereformeerde Kerk aldaar het besluit om met het kerkverband te breken, wanneer de generale synode van de Geref. Kerken geen maatregelen zou nemen tegen prof. Kuitert en dr. Wiersinga, introk. Daarmee kon een minderheid zich niet verenigen en besloot in doleantie te gaan.
Wel beschouwt de dolerende gemeente in Urk, al besloot ze in doleantie te gaan en apart te vergaderen, zich als behorend tot het kerkverband van de Geref. Kerken. Van een breuk daarmee is thans geen sprake. Het woord „doleantie" herinnert ons aan twee vroegere gebeurtenissen in de geschiedenis van onze vaderlandse kerk, namelijk een doleantie in het begin van de 17e eeuw en de bekende doleantie van 1886. Laten we de doleantie in Urk daarmee eens vergelijken.

De 17e eeuw
In het begin van de 17e eeuw gingen in verschillende plaatsen leden van gereformeerde kerken in doleantie. Zij kwamen in afzonderlijke diensten samen en werden dolerende kerken genoemd. Dit gebeurde in de tijd van de strijd tussen Remonstranten en Contra-Remonstranten, nadat in het voorjaar van 1614 door de Staten Generaal de „Resolutie tot den vrede der Kercken" was aangenomen, waarin predikanten het zwijgen werd opgelegd omtrent de punten, die toen in het geding waren, zoals geloof en verkiezing, algemene verzoening, vrijheid van de menselijke wil e.a. Immers de Remonstranten, ook wel naar hun leider Arminius Arminianen genoemd, leerden dat de grond voor de verkiezing het geloof is, dat God al van eeuwigheid af bij de mens voorzien heeft. De grond voor de zaligheid ligt zo niet meer in Gods genade en zijn eeuwige verkiezende liefde, zonder enige grond in de mens, maar in de mens en in zijn prestaties, zijn eigen, persoonlijke wil. Geen wonder dat tegen deze leer verzet kwam van hen, die haar terecht in strijd achtten met het Woord en de eer van God'. En zij konden en mochten daarover niet zwijgen, ook niet toen de overheid hen dit beval.
In verschillende plaatsen, waar de Remonstranten in de gemeenten grote invloed hadden, gingen toen gereformeerden, de Contra- Remonstranten, afzonderlijke godsdienstoefeningen houden, met eigen kerkeraden en eigen predikanten, waarbij zij van hun eigen kerkgebouwen geen gebruik konden maken, maar lokalen moesten huren. Ook konden zij hun armen en de dienaren des Woords, die bij hen voorgingen, niet meer uit de goederen der kerk onderhouden. Eveneens werd hun de geldelijke steun der overheid onthouden, zodat ze aangewezen waren op eigen middelen. Zo klaagde, doleerde men over de toestand der kerk en over wat hun werd aangedaan. Het woord doleren betekent klagen, verdriet hebben. Het woord doleantie is sindsdien een kerkelijke term. Men gaat in doleantie, treurend over wat men in kerkelijk leven ervaren moet, waarbij men in eigen, afzonderlijke diensten samenkomt. Maar al scheidde men zich in de 17e eeuw hier en daar af van de plaatselijke gemeente, van een breuk met het kerkverband was geen sprake. Men werd ook door het kerkverband als wettige kerken erkend, van wie ook op kerkelijke vergaderingen de afgevaardigden als wettig werden ontvangen.

In 1886
In dat jaar had de bekende doleantie plaats onder leiding van dr. A. Kuyper, toen een aantal kerkeraden van Hervormde gemeenten brak met de synodale bestuursorganisatie der Herv. Kerk en met „haar ontrouwe kerkbestuurders", die zich niet door de Gereformeerde belijdenis der kerk, maar door de onschriftuurlijke en ongereformeerde gedachten van de modernen lieten leiden. Zij herstelden de Kerkorde van Dordrecht, die in 1816 was afgeschaft, weer in ere en noemden zich met de historische naam „Nederduits Gereformeerde Kerk", waaraan men het woord „dolerend" toevoegde, d.w.z. klagend over de onwettige beroving van de kerkelijke goederen. Aan de bekendmaking aan de gemeente van Amsterdam dienaangaande werd op 16 december 1886 een „Bericht van reformatie" toegevoegd, waarin de gang van zaken beschreven en de weg van de „Doleerende Kerk" geschetst werd. Men zou voortaan op staatshulp niet meer kunnen rekenen voor de bezoldiging van de dienaren des Woords, de kerkgebouwen der gemeente zouden door de „Synodale Hiërarchie", desnoods met behulp van gewapenden, worden gesloten, en haar fondsen aan anderen ter beschikking staan. Als „doleerende" kerk zou zij voortaan uit eigen middelen haar kosten moeten bestrijden en moeten leven van de offerande der vrijwilligheid. Want „doleerend" betekent, „dat ze wel de aanspraken op haar goederen en rechten niet prijsgeeft, maar dat ze om de overmacht van den tegenstand voorshands afziet van de poging om die rechten te doen gelden".

De doleantie van 1886 was geen breuk met de Hervormde Kerk alszodanig, maar met haar organisatie en haar bestuur. Men zou kunnen zeggen: geen breuk met de kerk, maar met het kerkverband en met hen, die namens dat kerkverband macht over de kerk uitoefenden.
Dat de doleantie van 1886 niet als een breuk met de Hervormde Kerk werd beschouwd blijkt uit meer dan één ding. Men scheidde zich niet af van de Hervormde Kerk, omdat zij als een valse kerk werd gezien, zoals de Afscheiding in 1834 dat had gesteld. In de Acte van Afscheiding werd uitgesproken, dat men geen gemeenschap meer wilde hebben met de Ned. Herv. Kerk, totdat deze terugkeert tot de waarachtige dienst des Heeren. De Afscheiding was duidelijk een afscheiding om opnieuw Kerk des Heren te zijn. De doleantie beschouwde zich niet als een afscheiding. Men was en-bleef Hervormde (Gereformeerde) Kerk, Het kwaad zat niet in de kerk, maar in de leiding. Men beschouwde ook de leden der kerk, die met de doleantie niet meegingen, als eigen leden der kerk, al was het dan op papier. Met de Christ. Geref. Kerk uit de Afscheiding zocht men dan ook geen contact. Die werd beschouwd als een „te vroeg gerijpte vrucht". Bij de vereniging tussen de Chr. Gereformeerden en de dolerenden in 1892 heeft het verschil tussen Afscheiding en Doleantie een ernstig punt van bespreking uitgemaakt. Het zou te ver voeren om het „Tractaat van de Reformatie der Kerken", waarin Kuyper zijn beschouwing over de Herv. Kerk en haar bestuursorganisatie uit zijn dagen ten beste geeft, hier te behandelen.
Kuyper maakte scheiding in de Herv. Kerk tussen „het synodaal verband" en de plaatselijke kerken, die daarin verbonden zijn. Hij gebruikte het beeld van een vruchtboom, waarover een net geworpen is. Niet de vruchtboom hoeft vernieuwd te worden, het net moet worden weggenomen. Terecht heeft Bavinck er op gewezen, dat men zo kerk en organisatie niet kan scheiden, daar de kerk mede voor haar organisatie verantwoordelijk is.
Men heeft de doleantie van 1886 vergeleken met die van de 17e eeuw. Door Kuyper e.a. is beweerd dat het bij beide om hetzelfde ging. In een Verklaring, die op 1 jan. 1887 door de dolerende Kerkeraad van Rotterdam werd gepubliceerd, wordt een parallel met de 17e eeuw getrokken. Daarin staat o.a. deze zin: „Ook toen, van afscheiding, van separatie, geen sprake. Zij hadden hun plaatselijke Kerk slechts vrijgemaakt van een door de Arminianerij vergiftigde organisatie".
De christelijke gereformeerde kamper hoogleraar prof. D.K. Wielinga heeft toen in een van zijn geschriften het verschil duidelijk uiteengezet. In de 17e eeuw scheidde men zich plaatselijk af van hen, die de gereformeerde leer niet meer voorstonden en heerschappij wilden uitoefenen over hen, die haar wel getrouw bleven. Maar men bleef niettemin trouw aan het kerkverband. In 1886 wilde men van afscheiding niet weten, maar brak men met het kerkverband en de daarmee verbonden kerkelijke organisatie. In beide gevallen wilde men gereformeerd zijn en de gereformeerde belijdenis ten volle naleven, maar in doleantie was er verschil. Tegenover het kerkverband stond men verschillend. In de 17e eeuw bleef men het kerkverband trouw, maar scheidde men zich plaatselijk af. Het kerkverband was gereformeerd, maar plaatselijk waren er ongereformeerde leringen. In 1886 was het kerkverband ongereformeerd, maar werd de kerk zelf als gereformeerde kerk gezien, dat van het juk van een ongereformeerde hiërarchie verlost moest worden.

En nu weer Urk
Met welke doleantie kan men nu die in Urk vergelijken? Met geen van beide in Urk openbaart zich een nieuwe vorm van doleantie. In 1886 was er een breuk met het kerkverband. De dolerenden in Urk zeggen met nadruk met het kerkverband niet te willen breken. Ze spreken ook niet van een ongereformeerd kerkverband of een ongereformeerde organisatie. Men heeft bezwaar tegen wat de synode doet of niet doet, maar het kerkverband blijft men trouw. Maar waarom scheidt men zich dan plaatselijk af? Dat is ook niet om een situatie als in de 17e eeuw. Toen scheidde men zich plaatselijk af van hen die niet gereformeerd waren, al bleef men zoals Urk ook wil, het kerkverband trouw. Maar men scheidt zich in Urk niet af van dezulken die niet gereformeerd meer zijn. Dat de leringen van Kuitert en Wiersinga op Urk zo sterk invloed uitoefenen en vele aanhangers hebben gevonden, geloof ik niet. Trouwens dat wordt ook met geen woord gezegd. Maar waarom dan wel een doleantie? Niet om redenen als in de 17e eeuw. Ook niet om redenen als in 1886. Waarom dan wel? Men kan doleren, klagen, verdriet hebben over de toestand in de Gereformeerde Kerken, misschien in Urk niet eens zozeer plaatselijk, maar landelijk. Maar moet men zich daarom plaatselijk van broeders en zusters afscheiden? Ik begrijp de doleantie in Urk niet goed, al begrijp ik de bezwaren wel. Krijgt een doleantie in Urk zo niet het karakter van een demonstratie? Men wil het kerkverband getrouw blijven, doch breekt met broeders en zusters, die niet ongereformeerd zijn, maar een verkeerd besluit zouden genomen hebben? Mag men daarom gaan doleren? Maar misschien kom ik nu op een punt waarmee ik mij niet bemoeien mag. Maar als je van de doleantie op Urk hoort maak je als van zelf een vergelijking met de 17e eeuw en wat er plaats had in 1886. En dan is er op Urk in beide gevallen iets anders aan de orde.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1976

De Wekker | 8 Pagina's

Een nieuwe doleantie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1976

De Wekker | 8 Pagina's