Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dewijl dan nu de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is . . . (2)

Bekijk het origineel

Dewijl dan nu de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is . . . (2)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het afwijzen van de kinderdoop door de pinksterbeweging is niet een op zichzelf staand gegeven, maar het past binnen de grote stroming van allen die zich tegen deze doop verzet hebben of nog verzetten, terwijl het binnen de pinksterbeweging zelf ook niet iets geïsoleerds betekent, maar deel uitmaakt van een totaal van gedachten en gevoelens, die ten nauwste met elkander samenhangen.
Het laatste deel van Karl Barths grote dogmatiek (afgezien van de daarna nog verschenen registerband) is een grootscheepse verwerping van de kinderdoop. Wat hij voordien meer incidenteel had geleverd aan critiek op de kinderdoop werd in dit laatste stuk van zijn dogmatiek systematisch uiteengezet. Alles wat de Schrift over de doop zegt bevat een aanwijzing daarheen, dat de kinderen een weg vóór zich hebben liggen, waarop zij later tot geloof en gehoorzaamheid, tot een kennen en een belijden en zo tot een begeren van de doop zullen komen. Karl Barth stond in zijn afwijzen van de gereformeerde doopsopvatting niet alleen. Mogelijk heeft zijn visie een sterke stimulans geleverd tot het gesprek, waarin de kinderdoop, en daarna de openbare belijdenis, de kindercommunie en dergelijke meer een grote rol spelen. De gehele problematiek rond doop en avondmaal, de vragen daaromheen en daartussenin zijn vandaag bijzonder actueel. Ook in dit klimaat past het dat men vraagtekens zet achter de kinderdoop.
Daarbij komt nog een derde factor, die in de oecumenische gesprek van vandaag telkens weer naar voren komt. Binnen de oecumenische beweging heeft men de tradities van de grote kerken die de kinderdoop handhaven. Maar men treft er ook vertegenwoordigers, van andere tradities aan, die voorstanders zijn van een doop na belijdenis. Vanouds zijn dit de baptisten geweest. Hun standpunt is binnen de oecumenische beweging, zowel die van de Wereldraad van Kerken als die van de Internationale Raad van Christelijke Kerken gerespecteerd. Men krijgt de indruk, dat de problematiek in het kader van de ICCC weinig een rol gespeeld heeft en zeker ook vandaag niet speelt. Binnen de kringen van de Wereldraad is er uitvoerig over gediscussieerd. Een van de laatste documenten waarin men van deze discussies een neerslag vindt is een rapport van de commissie voor geloof en kerkorde. Het is een weergave van de overeenkomst, waarin men elkaar op het punt van de doop, het avondmaal en het ambt in de kerk heeft gevonden. (Accra, Ghana 1974). Ten aanzien van de doop na belijdenis wordt daarin vastgesteld, dat het element van de persoonlijke geloofsbeslissing de nadruk ontvangt. „De doop wordt beschouwd als een bekroning en als het doel van het geloof dat zich keert tot de Here. Vanuit dit gezichtspunt beschouwd is de aanwezigheid van persoonlijk geloof in de ontvanger van de doop wezenlijk. Toch dient men niet te vergeten, dat niettemin zulk een expliciete beslissing geworteld is in en een belijdenis is van Christus' getrouwheid tot in de dood". De persoonlijke keuze valt binnen het kader van wat in de kerk geschiedt. En op dit punt zet zich dan de gelijkheid in met de kinderdoop. Want de practijk van de kinderdoop vindt plaats binnen het kader van „corporatief geloof", d.w.z. dat de kinderdoop altijd een gelovige gemeente veronderstelt, die rondom de dopeling staat, om te onderwijzen en in de gemeenschap van de kerk op te vangen.
Dit kader-denken, d.w.z. deze gemeenschappelijke achtergrond voor zowel de volwassenen als de kinderdoop maakt in feite de tegenstelling tussen beide tot een zaak van het verleden: het gaat in beide gevallen om één doop, hoewel er sprake is van een verschillende benadering binnen het éne geloof. Reeds op een bijeenkomst van de commissie voor geloof en kerkorde, gehouden te Leuven in 1971 had men deze eenheid van beide opvattingen min of meer voorbereid. Daar werd reeds uitgesproken, dat een persoonlijke betrokkenheid van de dopeling op het geheel van de kerk noodzakelijk is voor een verantwoord lidmaatschap van het Lichaam van Christus.
Toch kan het niet ontkend worden, dat met déze uitspraken geen enkel probleem is opgelost. Tijdens een bijeenkomst te Straatsburg waar men sprak over het werk van de Heilige Geest in de kerk en in de wereld, werd opgemerkt, dat juist hier een kloof ligt. De doop betekent overgave aan God en tevens een innemen van de plaats in de gemeente. Dit laatste aspect is uit het oog verloren en zo vroeg men: Waar is de gemeenschap, die als Lichaam van Christus bereid is, om op zich te nemen het heil aan de gedoopten te bedienen. Een van de doopvragen, aan de ouders gesteld luidt: Of ge u niet verplicht weet dit kind, als het tot zijn verstand zal gekomen zijn in de voorzeide leer te onderwijzen, enz. De ouders antwoorden daarop. Maar in feite dient dit antwoord ingebed te zijn in de bereidwilligheid van de gehele gemeente om de zorg voor de gedoopten op zich te nemen als het Lichaam van Christus. En - zo stelde men in Straatsburg - de gemeente waar de gemeenschap van de Heilige Geest zo functioneert, dat zij dit op zich kan nemen, is maar moeilijk te vinden.
Op deze beschuldiging kunnen wij hier nu niet ingaan. Bedoeld is slechts aan te geven, dat de kwestie van de volwassendoop, óf de kinderdoop te simpel gesteld is, wanneer men suggereert, dat het in feite één doop is. Zo heeft men te Accra gedaan in de commissie voor geloof en kerkorde, maar juist deze vereenvoudiging zal waarschijnlijk juist door de Pinksterbeweging worden afgewezen.
Om twee redenen. In de eerste plaats, omdat een van de belangrijkste oorzaken van critiek op de bestaande kerken immers juist het ontbreken van de werkelijke gemeenschap is. Althans dit verwijt hoort men telkens weer. Ik ga ook nu niet op dit verwijt in, doch constateer slechts, dat wanneer op dit punt de moeilijkheden liggen, men dan niet moet verwachten, dat men de eenheid van volwassendoop en kinderdoop kan poneren op grond van het feit, dat beide een bepaalde relatie tot de gemeenschap van de kerk veronderstellen. Juist de kwaliteit van deze relatie is in geding. Daarom zal een man van de Pinksterbeweging ook niet er mee instemmen, wanneer ik tegen hem zeg: bij u en bij mij gaat het immers om de gemeente, om dezelfde gemeente. Want dan zal hij zeggen: maar uw structuur van de gemeente is een totaal andere dan de mijne. Daarom lijkt mij de verklaring van de commissie voor geloof en kerkorde van de Wereldraad van kerken in feite ook geen wezenlijke betuiging van de éne doop.
Daar komt een tweede reden bij. Wij zullen moeten toegeven dat voor menig reformatorische christen de doop iets-incidenteels is. Het is - verkeerd genoeg - een op zichzelf staande inleidende, inlijvende gebeurtenis. Met een vreemd woord: een initiatie. Maar waarin? En op welke manier? Daarom functioneert - alweer: het is verkeerd genoeg - voor menigeen die de kinderdoop verdedigt, dit sacrament van de inlijving in Christus slechts weinig. Ik heb veel mensen ontmoet die moeite hadden met het Heilig Avondmaal. Maar niet met de Doop hadden zij het zwaar. Voor velen staat de beleving van de troost, ons in de kinderdoop geboden, vrij los van het geheel van het geloofsleven.

En dit nu is anders bij de charismatische beweging en haar aanhangers in de kerken. Integendeel. Voor hen is juist die doop een zeer wezenlijke, kenmerkende zaak.

F.P. Möller geeft in zijn proefschrift over de Charismata in de Pinksterbeweging enkele kenmerken van de beweging: het is de kwestie van de uitverkiezing, van de heiliging, van de wederkomstverwachting, maar het is allereerst een zaak van de doop. De Pinksterbeweging verwerpt de kinderdoop en erkent en bedient slechts de doop aan hen, die tot geloof en bekering zijn gekomen. In één van de stellingen bij zijn proefschrift spreekt hij uit (het proefschrift is in het Zuidafrikaans geschreven): „Pentekostalisme moet gesien word as 'n modaliteit van geestelikheid, eerder as 'n bepaalde teologie of kerkinrigting". Het gaat daarin dus om een totaliteit van een geestelijke instelling, om een totaalbeeld van geestelijk leven. Wanneer we het wat moderner mogen zeggen: het gaat in de Pinksterbeweging om een eigen vorm van spiritualiteit, een specifiek gekarakteriseerde vroomheidsbeleving van eigen structuur. Wie dit over het hoofd ziet verkijkt zich op de problematiek. En juist omdat het een samenhangend geheel is, deze vroomheidsbeleving, daarom is de herdoop ook maar niet iets incidenteels, iets bijkomstigs, iets wat men, met behoud van de oorspronkelijke visie ook wel zou kunnen nalaten. Neen, deze overdoop als zodanig is de expressie van het geheel eigensoortige der pinksterspiritualiteit. Wie hier de volwassendoop bestrijdt, kampt daarin tegen niet maar een systeem, maar tegen een totaal levensgevoel, een levensinstelling. En daarom komt men met een verklaring omtrent de éne doop ten aanzien van deze mensen ook geen stap verder. Het haalt niets uit wanneer men zou zeggen: in feite bedoelen wij toch hetzelfde. We stuiten op een totaal andere gedachten-, op een totaal andere belevingswereld.

En daarin is, bij alle verschil, sprake van een grote overeenkomst met de gedachtenwereld van de dopersen en spiritualisten uit de tijd van de Reformatie.

A. [Apeldoorn], W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 mei 1976

De Wekker | 8 Pagina's

Dewijl dan nu de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is . . . (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 mei 1976

De Wekker | 8 Pagina's