Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dewijl dan nu de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is . . . (7)

Bekijk het origineel

Dewijl dan nu de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is . . . (7)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De gereformeerde opvatting van verbond en doop is niet te denken zonder de tussenweg tussen Luther en Zwingli. Luther heeft op een zeer waardevol aspect de nadruk gelegd: de rechtvaardiging door het geloof alleen. In de doop gaat het om Gods genade die aan alles voorafgaat: voorkomende genade, om het met een oude uitdrukking te zeggen (gratia praeveniens). Zwingli heeft een ander moment benadrukt, even waardevol: in de doop wordt tot uitdrukking gebracht dat de Heilige Geest dit alles bewerkt. Hij stoort zich daarbij niet aan allerlei uiterlijke gebruiken, maar werkt door in de harten van de mensen.
Luther beschouwde het standpunt van Zwingli als spiritualisme, d.w.z. als een overmatige accentuering van de Geest. Zwingli dacht over Luther als over een verbeterde rooms-katholiek, d.w.z., hij meende dat Luther al te veel waarde hechtte aan de uiterlijke dingen, en dat hij al te veel was blijven steken in het oude rooms-katholicisme.
Het gereformeerde standpunt houdt het midden tussen deze twee „uitersten". D.w.z. met waardering van wat God heeft gegeven in de lijn der geslachten wordt toch ook de noodzakelijkheid benadrukt van het persoonlijke werk van de Heilige Geest.
Martin Bucer, de grote reformator uit Straatsburg, heeft in de ontwikkeling van dit standpunt een belangrijke plaats ingenomen. Het zou te ver voeren wanneer we de ontwikkeling, die Bucer op dit punt zelf heeft doorgemaakt, uitvoerig zouden schetsen. Van huis uit is hij de man geweest die met de dopersen in contact kon treden. Hij heeft duidelijk blijk gegeven dat hij verschillende van hun inzichten kon begrijpen, ook al wees hij hun standpunt af. Hij was ook de aangewezen figuur om met de dopersen te discussiëren en men riep dikwijls zijn hulp in, ook ver buiten Straatsburg.
Misschien heeft Bucer nergens duidelijker de gevaren van de doperse beweging gesignaleerd dan op het moment waarop de reformatorische krachten uit elkander dreigden te groeien. Capito, wel de bisschop van Straatsburg genoemd vanwege zijn invloed aldaar, één van de vier reformatorisch gezinde predikanten, dreigde een tijdlang rechtstreeks onder invloed te komen van sommige doperse leiders. Hij stond min of meer weifelend tegenover de kinderdoop. Dit vond zijn oorzaak in de beschouwing dat de doop een acte van de mens was. Hij formuleerde zijn standpunt als volgt: „Door de doop belijden wij, dat het geloof in ons gevestigd is en verklaren wij, dat wij besloten hebben het vlees te doden en de leiding van de Geest te volgen". Dit standpunt moet wel leiden tot het afschaffen van de kinderdoop. Het hing samen met de visie op de gemeente als een heilige gemeente.
Zo groeide er op een bepaald moment verwijdering tussen de broeders. Bucer vond de zaak ernstig genoeg om het standpunt van Capito serieus en uitvoerig te weerleggen. Hij deed dit in de eerste uitgave van een commentaar op het evangelie naar Johannes (1528). Daarin noemt hij drie redenen, waarom de dopersen de kinderdoop verwerpen. De eerste is het beroep op het bevel aan de apostelen, waarin het onderwijzen aan het dopen voorafgaat. De tweede reden is, dat de doop een symbool is van de afsterving van de zonde, waaraan de kinderen nog geen deel hebben. De derde reden, die de dopersen aanvoerden voor hun verzet tegen de kinderdoop (zeker niet de minst gewichtigste), was dat men nimmer de kerkelijke tucht en de excommunicatie in de kerk zou kunnen herstellen, tenzij men alleen diegenen zou dopen die met bewustheid zich aan het juk van Christus onderwierpen. Ook dat kunnen de kleine kinderen niet. De kinderdoop voert onherroepelijk tot een soort van volkskerk, een onzuivere gemeenschap, waarin alles is opgenomen.
Bucer gaat op deze argumentatie in op de volgende manier. Hij wijst voor wat het eerste argument betreft op de zendingssituatie. De apostelen worden uitgezonden om aan de heidenen het evangelie te prediken. Dat leidt tot een heel andere aanpak, dan wanneer de boodschap gebracht wordt onder het volk van het verbond. Het tweede argument wijst Bucer af met een beroep op het oude testament en met name op de besnijdenis. Oók de besnijdenis was een symbool van de afsterving van de zonde. Maar zij werd op Gods bevel aan de kinderen gegeven, die daarover nog niet konden nadenken. Op dezelfde manier dient men ook de doop te geven. Want deze afsterving van de zonde is ook niet het werk van een volwassen mens, maar van de Geest van God, die een geschenk van Christus is. Vandaar dat wij onze kinderen door de doop aanbieden aan de Zaligmaker ook van kinderen. Hij zal hen op geen andere manier kunnen verlossen dan doordat Hij hen doopt met de Heilige Geest en vernieuwt. Dit wordt door de waterdoop aangeduid. Daarin gaat het dus niet primair om wat de mens doet, maar om wat God doet. Hij doopt met de Heilige Geest. Onze menselijke activiteiten, ook in de doop, zijn daarvoor niet fundamenteel. Wat het laatste argument betreft - in dit stadium zegt Bucer dat een zuivere kerk óók niet verkregen kan worden door het weren van de kinderdoop. Ook de doop na belijdenis garandeert niet dat alle gedoopten inderdaad kinderen van God zijn.

In dit verband wijst Bucer op de eenheid van het verbond. In principe is het verbond van God zowel onder de oude als onder de nieuwe bedeling één verbond. Daarin gaat het als het er op aan komt, om één en dezelfde zaak: de band aan de levende God. Gelukkig is de verhouding tussen Capito en Bucer die op dit punt een aantal jaren vrij wat gespannen was (ook andere factoren speelden daarin een rol), later geheel hersteld. In de latere uitgaven van dezelfde commentaar zijn de bedoelde passages dan ook voor een deel aangepast.
Van groot belang voor de ontwikkeling van heel de reformatiegeschiedenis waren de gebeurtenissen te Munster. Daar hadden een aantal doperse revolutionairen de macht op een gewelddadige manier in handen gekregen. Ieder werd gedwongen hun visie ook ten aanzien van de kinderdoop over te nemen. In deze situatie wijdde Bucer een afzonderlijk geschrift aan de opvattingen van de Münstersen. Daarin schenkt hij uitvoerig aandacht aan de verhouding tussen het oude en het nieuwe verbond en ook aan de relatie tussen besnijdenis en doop. Alles kan men herleiden tot één punt: „Het verbond van Gods genade bestaat hierin, dat God ook de God van de kinderen der zijnen en hun Heiland wil zijn. Dat heeft Hij bij de ouden door de besnijdenis bewezen. In het begin van het evangelie betuigt Hij hetzelfde door het zegenen van de kinderen, en daarna door de doop, zoals wij deze vinden bij de apostelen, martelaren en al zijn geliefden tot op deze tijd".
De dopersen wierpen daar tegen in, dat de besnijdenis slechts betrekking had op een uiterlijke zaak, n.l. het land Kanaän, en op een uiterlijke belofte, die als een symbool bedoeld zou zijn. Bucer antwoordt hierop. dat de besnijdenis een werkelijk sacrament was, waarin God niets meer of minder beloofde dan dat Hij de God van zijn volk was. Kan men dat een uiterlijke zaak noemen: Ik zal uw God zijn en de God van uw kinderen? Komt het hierop juist niet vóór alle dingen aan? Daarom is de besnijdenis een sacrament geweest van het verbond der genade, en dit in de meest wezenlijke zin: het verbond waarin God ons belooft onze God te zijn, d.w.z. onze Heiland en Verlosser. Bij de doop van de kinderen gaat het niet om het innerlijke geloof, om de wedergeboorte, maar om de belofte van God. Op die belofte dopen wij, zo lang als het hardnekkig ontkennen van de belofte en een tegenspreken van de waarheid ontbreekt.
In 1536, bij het verschijnen van de grote commentaar op de brief aan de Romeinen gaf Bucer zich uitvoerig rekenschap van zijn standpunt over de doop. Het zou te ver voeren, wanneer hier alle gegevens werden vermeld. Slechts dit éne punt noem ik, dat Bucer, wanneer het gaat over de betekenis van de sacramenten in de kerk van Christus, zijn uitgangspunt kiest in de besnijdenis. En hij noemt de besnijdenis het teken van het verbond en het verbond zelf, n.l. dat God toezegt onze Gód te zijn. Met een beroep op Col. 2 stelt Bucer dat de doop hetzelfde betekent als de besnijdenis, n.l. het eeuwige leven. Door de betekenis wordt de zaak medegedeeld. Van belang is nog er op te wijzen, dat de doop beschouwd als middel van de genade. Gód verleent erdoor wat Hij belooft. Hij effectueert zijn eigen belofte. In substantie, d.w.z. naar het wezen van de zaak gaat het zowel in het oude als in het nieuwe verbond om déze genade van God.
Enkele jaren later werd Bucer op verzoek van Philips van Hessen ingeschakeld bij de gesprekken die men daar voerde met de dopersen. Belangrijk was hier de opmerking, dat de gedoopten - evenals in Israël - bij de gemeente van God behoren. Maar daarin gaf Bucer de dopersen gelijk: men kan niet volstaan met het dopen van kinderen: zij moeten ook onderwezen worden. Inlijving in de gemeente, en zo in het Lichaam van Christus geschiedt niet alléén door de doop. De catechisatie hoort er dan wezenlijk bij. Kinderdoop veronderstelt permanente begeleiding van de kant der gemeente!

A.[Apeldoorn], W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juli 1976

De Wekker | 8 Pagina's

Dewijl dan nu de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is . . . (7)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juli 1976

De Wekker | 8 Pagina's