Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dewijl dan nu de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is . . . (9)

Bekijk het origineel

Dewijl dan nu de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is . . . (9)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Diepgaand heeft Calvijn de argumenten besproken die de tegenstanders van de kinderdoop aanvoerden om hun standpunt te verdedigen. In zijn Institutie wijdt hij niet minder dan 22 paragrafen aan de zaak. Het zou te ver voeren om alles hier te noemen. Op enkele punten wordt hier slechts gewezen. Het is voor ieder die belang stelt in de zaak de moeite waard om Calvijn zelf te lezen, boek IV, hoofdstuk 16, par. 12-32, ed. Sizoo, blz. 381-411.
De belofte aan Abraham was niet een belofte die alleen maar betrekking had op tegenwoordige en op lichamelijke goederen, op aardse en tijdelijke goederen. Zij zag evenzeer als de belofte van het nieuwe testament op geestelijke zaken, op het eeuwige leven. Wie het anders zegt, maakt van het Joodse volk een volk dat een tijdlang met Gods weldaad verzadigd is geweest „evenals men een kudde varkens in het hok vetmest, opdat het eindelijk door een eeuwig verderf zou omkomen". Alle aardse beloften dient men te zien in het licht van de geestelijke belofte, die de hoofdzaak is en die altijd de eerste plaats inneemt.
Zo is de belofte aan Abraham te zien als een belofte, waarin het gaat om Christus. Hij is de Auteur van de zegen. En allen die Hem aannemen zijn erfgenamen van de belofte. Ook onder het oude verbond was dit het geval. Dit betekent niet dat de vleselijke verwantschap met Abraham van geen waarde zou zijn. Integendeel. De Joden zijn in Gods huisgezin de eerstgeborenen, en zij behouden ondanks hun houding tegenover het evangelie een plaats die wij nooit mogen verachten. Deze visie behelst een zeer positieve houding tegenover Israël. Maar dit wordt niet in mindering gebracht op de lijn der verkiezing en op de geestelijke zegeningen die God aan al de zijnen geeft. En die zegeningen strekken zich ook uit tot de kinderen. Daarover mag geen verschil bestaan, dat God voor de zijnen zó goed is en zó milddadig, dat Hij ook om hunnentwil de kinderen die zij hebben voortgebracht, tot zijn volk gerekend wil hebben.
Tegen het doperse argument dat de kinderen wanneer zij klein zijn, niet geschikt zijn om de verborgenheid van de doop te begrijpen en dat zij daarom dus ook niet behoren gedoopt te worden, voert Calvijn aan, dat het niet altijd aankomt op ons begrijpen van de zaak. „Maar hoe, zeggen ze, worden de kleine kinderen wedergeboren, die niet toegerust zijn met kennis, noch des goeds, noch des kwaads? Wij antwoorden, dat het werk Gods, ook al valt het niet onder ons begrip, toch aanwezig is". Allerminst wil Calvijn daarvan een systematische uiteenzetting geven waarbij voor ons verstand alles wordt doorzichtig gemaakt. „Het is slechts onze bedoeling aan te tonen, dat Gods kracht onrechtmatig en boosaardig door hen begrensd wordt binnen die engten waarin zij zich niet laat insluiten". Wij mogen niet pogen God een wet op te leggen. Hij gaat bij de heiliging van zondaren souverein zijn eigen weg.
Een bijzonder krachtig pleidooi voert Calvijn voor de vrijheid van Gods handelen. Hij waarschuwt, zoals in heel zijn theologisch bezig zijn, zo ook hier voor een systematiek, die het wonder buitensluit. Wanneer voor de volwassenen het Woord het enige zaad der wedergeboorte is, mag men daaruit niet opmaken dat kleine kinderen door Gods kracht niet kunnen wedergeboren worden. Gods kracht! Zij staat Hem even gemakkelijk ten dienste als zij voor ons onbegrijpelijk en bewonderenswaardig is. Liever wil Calvijn onbeslist laten de vraag, of kinderen met precies hetzelfde geloof behouden worden als volwassenen, dan dat hij al redenerend hier van de éne waarheid tot de andere concludeert.
En wil men dan inderdaad een nauwe relatie leggen tussen de doop en de bekering, waarom zouden we dan niet benadrukken dat de doop, evenals de besnijdenis doelt op een toekomstige bekering en op een toekomstig geloof. Op het standpunt van de dopersen dient men te zeggen, dat de besnijdenis alleen aan hén geschonken behoorde te worden van wie men verzekerd was, dat ze wedergeboren waren. Maar dat zeggen ze niet: altijd worden zij vastgehouden door déze sluitrede: Gods gebod aangaande het besnijden der kleine kinderen was óf wettig en zo dat men er geen aanmerking op kan maken, óf het was berispenswaardig. Indien er niets ongeschikts of ongerijmds in was, zal ook in de onderhouding van de kinderdoop niets ongerijmds kunnen worden gevonden.
Wil men over de uitwerking van de doop spreken, dan dient men ook weer de besnijdenis voor ogen te houden. Moet de zaak, waarom het gaat, altijd in tijdsorde voorafgaan aan het teken? Maar dan waren er in het oude testament nooit kinderen besneden! De besnijdenis had betrekking op de toekomst, n.l. op datgene wat met de kinderen gebeuren moest. Zó ziet ook de doop op hetgeen geschieden moet. Daarom moet men in de kinderdoop voor het tegenwoordige niet meer werking zoeken, dan dat hij het verbond door de Heere met hen gesloten, bevestigt en bekrachtigt. De verdere betekenis van dat sacrament zal later volgen, op de tijd die God zelf voorzien heeft".
De kinderdoop bevestigt dat wij vanaf onze geboorte reeds vergeving van zonden nodig hebben. De teksten die men ter ondersteuning van de volwassendoop aanvoert uit het nieuwe testament staan alle in verband met de situatie van de prediking aan volwassenen. Petrus zegt tot volwassenen dat zij zich moeten bekeren en daarna moeten zij zich laten dopen. En de Kamerling verzekert dat hij gelooft en daarna eerst ontvangt hij de doop. Maar zo is het vandaag ook nog: volwassenen mogen niet eerder gedoopt worden voordat zij belijdenis van hun geloof hebben gedaan. Maar de kleine kinderen worden tot een andere categorie gerekend. Zij worden door de Here als zijn kinderen aangenomen. „Dit is ongetwijfeld de reden waarom God verscheidene malen verzekert, dat de kinderen, die uit Israëlieten geboren worden, voor Hem verwekt en geboren zijn (Ez. 16:20; 23:27). Want zonder twijfel beschouwt Hij als zijn kinderen de kinderen van hen, aan wie Hij beloofd heeft dat Hij hun zaad tot een Vader zou zijn . . . De gehele zaak, kan als ik me niet vergis aldus in het kort samengevat worden, dat zij, die eerst op volwassenleeftijd het geloof van Christus omhelzen, daar ze tot nog toe vreemd geweest zijn aan het verbond, niet met de doop getekend mogen worden, tenzij geloof en bekering daartussen komen, die alleen hun de toegang tot de gemeenschap van het verbond kunnen openen.

Maar dat de kleine kinderen die uit Christenen geboren zijn, evenals zij terstond nadat zij geboren zijn door God tot de erfenis des verbonds ontvangen worden, zo ook tot de doop moeten worden aangenomen. Daarop moet betrokken worden wat de evangelist verhaalt (Matth. 3:6), dat door Johannes gedoopt zijn degenen, die hun zonden beleden; welk voorbeeld wij menen dat ook tegenwoordig onderhouden moet worden. Want indien een Turk zich tot de doop aanbood, zou hij niet zo maar door ons gedoopt worden, zonder dat hij eerst een belijdenis zou gedaan hebben, waardoor hij aan de kerk genoegdoening zou schenken."
Duidelijk blijkt hier Calvijns visie. Voor de volwassenen die voor het eerst het evangelie horen, is belijdenis noodzakelijk.
Maar voor de kinderen geldt dat zij bij de gemeente behoren, dat zij in het verbond geboren zijn en dat zij daarom ook de tekenen van het verbond behoren te ontvangen.
Terecht wijst Calvijn de redenering af, alsof men op dit standpunt ook het Heilig Avondmaal aan de kinderen zou moeten geven. Op allerlei manieren wijst de Schrift een groot onderscheid aan tussen de doop en het avondmaal. De doop wijst op de ingang in het volk van God. Het avondmaal betekent de voeding van Gods kinderen. Allerlei dwalingen die Servet aanhing op dit punt weerlegt Calvijn in het laatste gedeelte van zijn verhandeling over de kinderdoop. Het blijft hier rusten. Ons ging het slechts om de doorgaande lijn, de continuïteit van het éne verbond van God.
Ook de andere reformatoren hebben dezelfde standpunten verdedigd, zij het ook dat zij soms hier en daar de accenten wat anders plaatsten. Bullinger, de opvolger van Zwingli in 1531 in Zurich verdient hier afzonderlijk nog genoemd te worden. Hij is van de grootste betekenis geweest voor de relatie tussen reformatie en doperdom in een latere fase. Hij heeft een belangrijke bijdrage geleverd tot de geschiedschrijving vooral van de vroeg-doperse beweging. Maar ook zijn visie biedt wezenlijk niets nieuws, al is het dat er op sommige onderdelen sprake is van een verschillende benadering.
Daarom is het voldoende op de bovengenoemde reformatoren gewezen te hebben. Luther, Zwingli, Bucer, Calvijn en vele anderen hebben duidelijk positie gekozen vóór de kinderdoop, zo is wel duidelijk genoeg gebleken.
Wat was daarbij de diepste reformatorische motivatie?

A.[Apeldoorn], W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juli 1976

De Wekker | 8 Pagina's

Dewijl dan nu de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is . . . (9)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juli 1976

De Wekker | 8 Pagina's