Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dewijl dan nu de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is . . . (12)

Bekijk het origineel

Dewijl dan nu de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is . . . (12)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een van de grote bezwaren tegen de kinderdoop ingediend is dat zij te kort zou doen aan de menselijke verantwoordelijkheid en dat zij geen ruimte zou laten voor het persoonlijke geloofsantwoord van de mens. Zonder geloof is het onmogelijk om God te behagen. Ook al is men als kind gedoopt, die doop maakt op zichzelf niet zalig. Zij is onvruchtbaar wanneer er geen sprake is van geloof. Ja, nog sterker gezegd die doop vraagt om de persoonlijke geloofsbeslissing. En wanneer deze uitblijft betekent een inwijdingsrite aan het begin van het menselijke leven niets.

Inderdaad heeft deze redenering de Schrift aan haar zijde. Wie gedoopt werd als kind heeft daarnaar zelf niet gevraagd. Hij heeft in die doop een geheel passieve rol gespeeld. Trouwens, een even passieve rol speelde die mens in de geboorte. Ook daarvan geldt: wij hebben er niet naar gevraagd. Maar mogen we daarom zeggen, dat daarom ons leven geen zin kan hebben?
Niemand zal dit zeggen wanneer hij Psalm 139 heeft gelezen. Ik heb er niet om gevraagd - dat is geen argument, wanneer het gaat om het er zijn.
Maar dit is ook geen argument, wanneer het gaat om het herscheppen van ons leven. „Ik ben gevonden van degenen die naar Mij niet vroegen en tot een volk, dat Mij niet kende heb Ik gezegd; zie hier ben Ik, uw God". Dat betuigt en verzegelt ons de doop. God neemt ten diepste het initiatief als het gaat om de schepping van menselijk leven. En God neemt het initiatief wanneer het gaat om de herschepping van het leven. Niets meer of minder wordt in de kinderdoop tot uitdrukking gebracht.
Maar - zo zal men zeggen - waar blijft dan de menselijke keuze, waar blijft dan. de menselijke geloofsbeslissing, de persoonlijke verantwoordelijkheid?
Het is goed te bedenken, dat we hier niet spreken over twee lijnen.
De eerste, die van de goddelijke prioriteit der genade, daarin tot uitdrukking gebracht, dat de doop aan een kind bediend kan worden. En de tweede, die wijst op de menselijke beslissing, de inwilliging, de gelovige aanvaarding van Gods belofte in een door de Heilige Geest gewerkte persoonlijke keuze. Ik zeg: die zijn niet twee lijnen, waarbij dan vooral de laatste zou leiden in de richting van de volwassendoop, terwijl de eerste een mogelijkheid zou bieden voor de kinderdoop.

Wat voor ons besef soms twee afzonderlijke gegevens zijn, en wat wij dan tegenover elkander plaatsen bestaat in feite uit één zaak. Gods belofte die aan alles vooraf gaat - en ons geloof, dat op die belofte steunt, het zijn geen twee zaken, maar het is in wezen het éne werk van de Heilige Geest in de toeëigening van hetgeen wij in Christus hebben.
Daarom vraagt de doop, ook de kinderdoop, om geloof. Daarom is er in het oude formulier sprake van het feit dat in alle verbonden twee delen begrepen zijn. Wij worden opgeroepen tot een nieuwe gehoorzaamheid. Daarom kan men ook niet volstaan met te zeggen: de kinderdoop is zonder het geloof leeg en ijdel, zij is zonder betekenis. Want dan heeft men alleen een negatief oordeel geveld. Men heeft dan vergeten om te zeggen dat de kinderdoop verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid. Dat niemand het recht heeft om onbekeerd te zijn, en dat dit zeker geldt van hen die in de gemeente Gods worden ingedoopt. En daarom ook wordt tenslotte in het gebed na de bediening van de doop reeds gebeden om het geloof dat wordt beleden: opdat het Uw Vaderlijke goedheid en barmhartigheid die Gij hem en ons allen bewezen hebt moge bekennen . . . De kinderdoop vraagt om de bekentenis of belijdenis van het geloof. De gemeente bidt dit reeds in het uur van de doop: laat dit kind werkelijk een levende rank zijn aan de wijnstok en laat het mogen groeien in en uit Christus en laat het zo mogen komen tot de belijdenis van het geloof.

Daarop doelt de kinderdoop. D.w.z. er loopt van het doopvont een lijn naar de bondsdis. Die lijn loopt via de openbare belijdenis van het geloof. Maar die lijn begint bij de doop! Daarom betekent het een devaluatie van de kinderdoop, wanneer men déze in de praktijk van het geloofsleven niet laat functioneren en daarentegen wel alle nadruk legt op het avondmaal. Hoe komt het toch dat de mensen soms moeilijkheden lijken te hebben met de vraag: wat is het Avondmaal voor mij . . . terwijl de vraag naar de persoonlijke betekenis van de doop nog nimmer zo diepgaand aan de orde kwam.
Voor een deel mag dit verklaard worden uit de vele gevoeligheden die er met betrekking tot de doopskwestie aan de orde zijn geweest. Inderdaad is er in de Gereformeerde Gezindte meer dan een eeuw strijd geweest over verbond en doop. Die strijd heeft misschien wel scherpslijpers gekweekt, maar zij heeft niet een hartelijk en gelovig verstaan van Gods heilsbediening bevorderd. Zij heeft een zeker dogmatisch indifferentisme in de hand gewerkt, dat reeds overvloedige kansen had omdat een groot deel van de Gereformeerde Gezindte leefde uit zeer te waarderen, maar niet altijd even duidelijke tradities. Men wist dat het hart een eigen taal kan spreken. Men had behoefte aan een benadering der dingen die aan het gevoel niet te kort deed.

Maar deze zeer begrijpelijke en onmisbare accentuering van de beleving van het geloof, van een waarachtig doorleven van zonde en genade, blijkt voor velen vandaag een invalspoort te zijn voor een relativering van de rijkdom van Gods genade in het verbond, in de kerk, in de middelen der genade, in het ambt, in de structuur van de gemeente. In één woord: het werkelijk confessioneel beleven van wat gereformeerd is blijkt bij velen plaats te hebben gemaakt voor een simpel aandoende oppervlakkige beroering van het gemoed.
Deze tendens, altijd sluimerend aanwezig in de Gereformeerde Gezindte, ontvangt heden een ongewone versterking door de invloed van allerlei bewegingen, met wie wij door middel van allerlei georganiseerde en ongeorganiseerde dwarsverbindingen relaties onderhouden. Er zijn organisaties die in het huidige tijdsgewricht veel doen voor de prediking van het evangelie en die men daarom ook positief mag benaderen. Maar zij werken tegelijk op een ontstellende manier de uitholling van het gereformeerde levensbesef in de hand en zij functioneren daarom als ondersteuning van wat uit kringen van pinkstergemeenten en dergelijke in onze kerken infiltreert. Hier ontbreekt juist datgene wat wij vandaag zo nodig hebben. Als ik één voorbeeld mag noemen waaraan zo veel duidelijk wordt: de alom bekende en aangeprezen Gert en Hermien zingen hun „keep-smiling" spiritualiteit zonder enige wezenlijke relatie met wat het werkelijk gereformeerd belijden bedoelt de gemeenten in; velen die weten te spreken over de kracht van het bloed ondergraven tegelijk hetgeen in de lijn van het verbond gekend en beleefd moet worden - en men hoort hier en daar in de gemeenten: ja, maar dat is toch ook het evangelie? Dat is toch bijbelgetrouw? En zo ontvangt vanuit de groepen en kringen het gereformeerde belijden een kritiek, die des te fnuikender is, omdat zij niet als zodanig gepresenteerd wordt.
Bovendien lopen allerlei lijnen dwars door elkaar heen. Is de doop in de plaats van de besnijdenis gekomen? Dan moet toch ook het Avondmaal gezien worden als een vervulling van het Pascha! Maar dan moeten ook de kinderen aan het Avondmaal. Dan dient men de kindercommunie in te voeren, of de gezinscommunie. Doet men dit niet, dan devalueert men de kinderdoop - zo zegt men tegenwoordig óók.
Op deze laatste zaak ga ik nu niet uitvoerig in. Zij behoort bij een bespreking van het wezen van de openbare belijdenis en betreft ook het wezen van het Avondmaal. Er is onderscheid tussen doop en Avondmaal. Calvijn heeft reeds uitvoerig daarop gewezen. Zijn argumenten zijn nog steeds het overwegen waard. De kinderdoop vraagt om openbare belijdenis, omdat de belofte vraagt om geloof. Door de kinderdoop te handhaven hebben de reformatoren de kerk niet versmald tot een geselecteerde groep. Door de belijdenis des geloofs tussen doop en avondmaal te plaatsen hebben zij de wacht bij de bondsdis betrokken. Dit raakt de structuur van de gemeente. Hier spelen motieven die voor heel de kerkelijke vormgeving van de allergrootste betekenis zijn.
Al met al is het wel duidelijk dat we alles hebben te doen om de geloofsvisie op de gemeente vast te houden en vandaag deze niet in te ruilen voor groepsdenken.

A.[Apeldoorn], W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 augustus 1976

De Wekker | 8 Pagina's

Dewijl dan nu de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is . . . (12)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 augustus 1976

De Wekker | 8 Pagina's