Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dewijl dan nu de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is . . . (13, slot)

Bekijk het origineel

Dewijl dan nu de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is . . . (13, slot)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze kerkorde staat geheel in de lijn van de gereformeerde traditie voor wat betreft de bediening van de doop. In art. 56 lezen we: Het verbond Gods zal aan de kinderen van de gelovigen door de heilige doop bezegeld worden, zo spoedig de bediening daarvan plaats kan hebben en wel in een wettige dienst des Woords.
De doop is een bezegeling van het verbond van God.
Hij is er voor de kinderen der gelovigen.
Hij moet niet nodeloos worden uitgesteld.
Hij moet bediend worden in een wettige dienst des Woords. Het is niet een geheime gebeurtenis, maar een zaak van de gemeente Gods.
De kerken hebben met deze bepaling gestalte gegeven aan datgene wat zij zagen als een goddelijke orde. Zó behaagt het de Here zijn heil te bedienen.
De tweede bepaling wijst op de pastorale zorg die de gemeente heeft te betonen. De dienaren des Woords zullen zorg dragen dat de ouders het sacrament aanvragen. Zij kunnen niemand dwingen. Zij zullen dat ook nimmer doen. Maar wel zullen zij in getrouw onderricht uit de Schiften niet alleen vanaf de preekstoel maar ook bij de mensen thuis deze zaken aan de orde stellen. Zij hebben de mensen te doordringen van wat de doop is en wat de betekenis is van het ja-woord bij de doop. Om elke willekeur uit te sluiten dienen de bekende formulieren gebruikt te worden. Zij hebben het klassieke belijden voor de gemeente op een onnavolgbare wijze uiteengezet.
Zó spreekt de kerk in haar orde over de doop, die primair gedacht is als kinderdoop. Ingebed in het pastoraat van de gemeente. Zó kan het ook alleen maar functioneren in een gemeenschap der gelovigen.
Wat te doen, wanneer de ouders nalatig zijn? Wanneer zij verzuimen de doop aan te vragen voor hun kind? Dit is een zaak die de dienaren des Woords ter harte dient te gaan. Wanneer aan de traagheid der ouders een slordige onkerkelijke houding ten grondslag ligt zal de pastor zich vanzelfsprekend anders opstellen dan wanneer hij moet vrezen dat een afwijzende beschouwing van de kinderdoop in geding is. Dit is geen zaak van de ouders alleen. Het is een zaak van de gemeente. En is die gemeente anderszins laks in het begeleiden van de jeugd, gedraagt zij zich alsof haar dit eigenlijk niet aanging, dan werkt het moeilijk Maar als dit niet het geval is, staat er een gemeente die door Gods genade weet wat de doop betekent en verzegelt, dan is dit een operationele basis waaruit en waarin de pastor, mag werken. Getrouwe zorg doet veel. God gebruikt de middelen. Dat geldt ook hier, of - om het met de woorden van de Dordtse leerregels te zeggen: door de vermaningen wordt de genade medegedeeld. De Here maakt zijn eigen woord effectief in een zorgvol pastoraat. Het zal goed zijn in het geheel van prediking en catechese zorgvuldig aandacht te besteden aan de hier liggende vragen.
Op nog een andere plaats wordt ook gesproken over de in geding zijnde kwestie: Onder art. 77 is een synodale bepaling opgenomen vastgesteld door de synode van 1962. Zij luidt als volgt:

Leden der kerk die zich laten overdopen, onttrekken zich feitelijk aan de gemeenschap van de kerk, al is dit feit nog niet altijd als een breken met de kerk te beschouwen.
Het is de taak van de kerkeraad om kerkelijke vermaning en tucht toe te passen, omdat de daad van de dus genaamde overdoop geheel in strijd is met Gods Woord en met de belijdenis en de orde van de kerk.
Opheffing van de tucht vindt plaats bij oprechte schuldbelijdenis en herroeping van de dwalingen die met de overdoop samenhangen.

Deze synodale bepalingen zijn ondergebracht in onze kerkorde bij het hoofdstuk van de kerkelijke tucht. Het verdient aanbeveling om het rapport na te lezen, dat ter synode diende. Het was op de synode gekomen via de particuliere synode van het Oosten. Overtuigd van het onschriftuurlijke, onconfessionele en onkerkrechtelijke van de dusgenaamde overdoop werd op deze particuliere synode een commissie benoemd, die een rapport indiende. De synode besloot dit rapport door te zenden met het verzoek aan de generale synode om de conclusies over te nemen.
In het rapport wordt ingegaan op het geestelijk klimaat waarin deze „wederdoop" plaats vindt.
Terecht plaatst men deze in een heel grote beweging die eigenlijk in heel de kerkgeschiedenis telkens weer opduikt en die te maken heeft met een bijzondere visie op het werk van de Heilige Geest. De doopplechtigheid wordt een gebeurtenis waarop zich alle geestelijke aandacht concentreert: wat de mens daarin doorleeft staat centraal. In het rapport wordt geconstateerd een simplistisch gebruik van de Heilige Schrift, waardoor men geen oog heeft voor het geheel van de bijbelse boodschap; een uiteenrukken van de Schrift en met name van de twee delen van het Oude en het Nieuwe Testament. De werkelijkheden van God komen op de achtergrond en het subjectief beleven komt op de voorgrond te staan. Men loochent de leer van de erfzonde en legt sterke nadruk op de wilsvrijheid van de mens. Niet Gods genadebeloften vormen het middelpunt van het geloof, maar de keuze van de mens voor Christus. Bij alles komt de opvatting over de organisatie en leiding van de gemeente. Het ambt in de kerk verdwijnt, de charismatische leider houdt de zaak in de hand. Ook is er sprake van een zeer wettisch streven naar heiligheid als voorwaarde voor een rijk ervaringsleven. Terecht wijst het rapport op het complexe karakter van de overdoop. Het is maar niet één factor die in geding is, maar er is een geheel van factoren.
Waardevol zijn de bijbelse gegevens die in het rapport ter sprake komen. Men kan deze zelf nalezen (Acta G.S. Haarlem-Santpoort 1962, blz. 334 vv.). Het laatste gedeelte van het rapport spreekt over de pastorale en kerkelijke bearbeiding.
Terecht wordt hier opgemerkt dat het zich laten overdopen moeilijk anders beschouwd zal kunnen worden dan als een zich onttrekken aan de gemeenschap van de kerk. Kunnen zulke mensen nog wel aanspraak maken op het recht dat zij hebben op de kerkelijke tucht? „Het komt uw commissie voor dat zij die zich lieten overdopen, geen voorwerp van kerkelijke tuchtoefening kunnen zijn, omdat zij metterdaad zichzelf losmaakten van de kerk en daardoor de zegen van de kerkelijke tucht niet meer mogen ontvangen." Op deze manier heeft men zichzelf van de gemeente afgesneden. Een en ander wil uit de aard der zaak niet zeggen, dat de kerkeraden nu geen enkele roeping hebben ten opzichte van bedoelde gemeenteleden.
Nimmer mag hun daad zonder meer worden geaccepteerd. Hun dient het onschriftuurlijke, onconfessionele en onkerkrechtelijke van hun daad duidelijk gemaakt te worden.
Het is dure roeping zolang de mogelijkheden daartoe aanwezig zijn, de betrokkenen te bewegen tot terugkeer tot de kerk; daartoe toch staan de wegen open. Immers zo lang de kerk de wettigheid en geldigheid van de kinderdoop belijdt, kan wat voor haar een „overdoop" is, nimmer erkend worden." Voor de kerkeraden blijft er een veelomvattende taak: eerst preventief, maar ook pastoraal begeleidend. Uitgangspunt blijft het geloof van de kerk: „Hierom geloven wij, dat zo wiens voornemen is in het eeuwige leven te komen, die moet maar eens gedoopt worden met de enige doop, zonder die immermeer te herhalen". (N.G.B. Art. 34). Tijdens de behandeling van de zaak op de generale synode werd eveneens opgemerkt, dat het zich laten overdopen een ongedaan maken is van de inlijving in Christus' kerk, een zichzelf afsnijden van de gemeente des Heren. Maar ook werd onderstreept, dat men terecht onderscheid maakte tussen een zich feitelijk onttrekken en een definitief breken met de kerk. „De kerkeraad kan in vele gevallen de betrokkenen beschouwen als dwalende leden, en het staat aan hem te beoordelen hoe de tucht verder moet worden toegepast Zolang de betrokkenen het zelf niet als een breken met de kerk beschouwd willen zien, is er nog geen definitieve breuk. In de kerkelijke behandeling wachte men zich ervoor, om zonder meer te oordelen: zij staan buiten de kerk van Christus". (blz. 92).
In deze zin lijkt me toe, moet het besluit van de synode van 1962 worden gezien. Daarbij neme men in acht, dat er onderscheid is tussen ambtsdragers en gemeenteleden. Voor de eersten lijkt het vanzelfsprekend dat zij hun ambt ter beschikking stellen, wanneer zij in deze dingen tot conclusies komen die ingaan tegen wat zij in de ondertekening van de belijdenis op zich namen. Anders zal de kerkeraad hén daarop hebben aan te spreken en dienovereenkomstig met hen hebben te handelen.
Verder moet men onderscheid maken tussen hen die dwalen en van wie we zeggen dat God hen zal leiden in het rechte spoor (Ps. 25). Dwalenden moeten onderwezen worden. En is er goede trouw in geding, dan zal dit een rol spelen bij de pastorale bearbeiding. Soms laat men zich in het geheim „overdopen", en men krijgt vanuit de groep de opdracht, het advies, het verzoek om in de bestaande gemeente te blijven en daarin te penetreren. Omstructurering van de hele gemeente van binnen uit op een geruisloze manier is dan de opzet. Geheime „overdoop" is zelfs met het wezen van de volwassendoop in strijd. En daarom onder alle omstandigheden geheel onvoorwaardelijk af te keuren. Moet men vrezen dat er - wat in kleine gemeenten nog wel eens voorkomt - de opzettelijke bedoeling achter zit om de gemeente te gaan bewerken, dan moet de kerkeraad daartegen handelen. Zou de Heilige Geest gebruik kunnen of willen maken van slinkse en onheilige wegen? Hier gaat de zonde voor de mensen uit. Een duidelijke en ondubbelzinnige houding is op haar plaats. In deze tijden zegt men van vele zijden: Zie hier is de Christus of daar is Hij. Gelooft hen niet.

Laat de gemeente meer dan ooit leven bij de dingen, waarvan Gods kerk de eeuwen door heeft gezegd: het zijn onze schatten, Gods verbond en woorden. Daarvan heeft de kerk te spreken en te prediken. Getrouwheid daarin zal altijd gezegend worden. Oefening van de kerkelijke tucht stelt de allerhoogste eisen aan de gemeente zelf. Door de kerkelijke verdeeldheid, door ongeestelijke partijzucht binnen de gemeente des Heren, door het ontbreken van een waarachtige gemeenschapsbeleving wordt de tucht een kwestieuze aangelegenheid. Zij ontaardt dan in formalisme. Gelukkig de gemeente die op een geestelijke wijze als een lichaam functioneert. Daar kan het wonder geschieden dat de tucht genezend werkt. Zij brengt dan heil waarvan de doop - de kinderdoop - spreekt en dat door haar naar Gods raad geëffectueerd wordt.

A.[Apeldoorn], W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1976

De Wekker | 8 Pagina's

Dewijl dan nu de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is . . . (13, slot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1976

De Wekker | 8 Pagina's