Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Subsidie verlenen, nee? aanvaarden, ja?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Subsidie verlenen, nee? aanvaarden, ja?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In toenemende mate is onze samenleving gaan drijven op overheidssubsidies. Het is een soort spiraal geworden: de vrijgevigheid en offerbereidheid nemen mede als gevolg van een verstikkende belastingdruk af, de particuliere activiteiten dreigen in te storten als geen overheidssubsidie wordt verleend, overheidssubsidie verhoogt de belastingdruk, de particuliere bijdragen dalen weer, de subsidie moet worden verhoogd en zo komen we geleidelijk in de situatie dat de Overheid de gehele samenleving financiert. In het maatschappelijk werk, de welzijnszorg, het jeugdwerk kennen we de 100% subsidie al.

Tot voor kort waren er nog drie terreinen waarop niet gesubsidieerd en men volledig op eigen bijdragen was aangewezen: de pers, de politieke partijen en de Kerken. Voor wat de pers betreft, de eerste scheuren in het bolwerk zijn reeds ontstaan: de Overheid is begonnen, teneinde een voldoende geschakeerdheid van de vrije meningsuiting in stand te helpen houden, steun te verstrekken aan bepaalde kranten welker lezerskring niet groot genoeg was. Als een krant haar lezers wegschrijft, kan zij nu terugvallen op de Overheid en op die manier haar journalisten (nog even) buiten de bijstandsverlening via sociale zaken houden.
De politieke partijen zijn aan het wankelen gebracht door de subsidiëring van haar wetenschappelijke instituten. Weliswaar woorden de partijen nog niet zelf gesubsidieerd (zoals in Duitsland), maar de ten dienste dier partijen functionerende wetenschappelijke bureaus ontvangen (tot een bepaald maximum) een gelijk bedrag aan subsidie als zij uit eigen inkomsten hebben verkregen.

De Kerken houden het nog het langst vol. Weliswaar worden veel van haar activiteiten (jeugdwerk, maatschappelijk werk) al gesubsidieerd en is zij van haar grootste financiële diaconale zorgen ontheven door de sociale wetgeving, maar de bekostiging van de eigenlijke eredienst behartigen de Kerken nog steeds zelf. De materiële functionering van het kerkelijk leven vraagt offers van de leden en omgekeerd bepaald de omvang dier offers de grenzen van die materiële functionering. Uit die functionering blijkt wat de gemeente voor haar Heer kan, c.q. wil afstaan. Het wezenlijke van de eredienst is immers gelegen in het in vrijwilligheid gebrachte offer.
Het mag bekend worden verondersteld, dat enkele Kerken in den lande wel worden gesubsidieerd. Het betreft het achttal Kerken, dat in 1815 bestond (de Ned. Herv. Kerk, de Ev.- Lutherse Kerk, de Doopsgezinde Broederschap, de Remonstrantse Broederschap, de R.K. Kerk, de Oud-Katholieke Kerk, het Nederlands-Israëlietisch en het Portugees-Israëlietisch Kerkgenootschap) en waarvan de tot dan toe verstrekte geldelijke steun grondwettelijk werd bevroren.
Hoewel men al jaren doende is een bevredigende afkoopregeling te treffen, is men daarin tot op heden niet geslaagd. Laatstelijk (in 1970) is een commissie-Verdam ingesteld, maar het ziet er niet naar uit, dat deze de steen der wijzen zal vinden.
Mede gelet op de ingewikkeldheid van deze problematiek heeft men dan ook in vroeger jaren wel eens bepleit, de bestaande regeling te liquideren en te vervangen door een algemene subsidie aan alle Kerken op basis van het ledental. In deze geest adviseerde in 1967 de in 1946 ingestelde commissie-Van Walsum, maar geen enkel kabinet heeft daar tot nu toe aan gewild.

Tegen zulk een subsidieregeling bestaan dan ook grote principiële bezwaren. Zij is in strijd met het vrijwilligheidsbeginsel, dat in de Kerk bij uitsluiting moet heersen en zij doet het volstrekt eigensoortig karakter der Kerken geweld aan. En aangezien de Overheid bij al haar optreden allereerst heeft na te gaan, of zij daardoor niet de eigen aard en het eigen karakter van de samenlevingsverbanden die zij wil gaan steunen, aantast, zal een Overheid die het eigen karakter der Kerken wil eerbiedigen, geen maatregelen mogen nemen die kunnen leiden tot de aantasting van dat eigen karakter. Als het wezen der Kerk zich niet met subsidie verdraagt, zal een Overheid die haar eigen grenzen kent, zulk een subsidie niet mogen aanbieden, zo min als men b.v. een vereniging ter bestrijding van subsidiëring een subsidie moet verlenen. Het is immers de typische taak der Overheid zich bij de voortduur rekenschap te geven van de eigengeaardheid der samenlevingsverbanden en de in de Schepping neergelegde samenlevingsordeningen na te speuren. En weliswaar dwingt de Overheid niet tot aanvaarding van subsidie, maar zij demonstreert door haar aanbieding, dat zij het wezen der Kerk miskent.

Nu kan men als Kerk één van tweeën doen: òf uitspreken dat de Overheid geen subsidie behoort te verlenen en, doet zij dat toch, geen subsidie aanvaarden, òf uitspreken dat de Overheid er, van haar standpunt uit, verstandig aan doet een subsidieregeling te treffen en er niettemin t.z.t. geen gebruik van maken. Ondenkbaar is, dat een Kerk het verlenen van subsidie een miskenning van haar eigen aard acht en niettemin t.z.t. een subsidie aanvaardt. Dat zou blijk geven van een gespletenheid waarvoor althans derden weinig begrip zullen opbrengen. M.a.w.: Kerken die zich nu tegen de totstandkoming van een subsidieregeling verzetten, omdat zij die in strijd achten met het wezen der Kerk, moeten niet, als zulk een regeling er toch komt, daarvan gebruik gaan maken. Zij zouden zichzelf volstrekt ongeloofwaardig maken.
Dat deze voor de hand liggende stelling niet puur theoretisch is, moge blijken uit wat zich heeft afgespeeld bij de subsidiëring der politiek-wetenschappelijke instituten. Zo is, toen deze zaak in de Tweede Kamer aan de orde kwam, door de S.G.P. tegengestemd, omdat zij het onjuist achtte dat de Overheid zowel het kwade als het goede wetenschappelijk werk gelijkelijk wilde subsidiëren. Dat neutraliteitsprincipe achtte zij verwerpelijk. Men kan zich echter, gelet op deze argumentatie, voorstellen, dat de S.G.P., toen de subsidiëring niettemin een feit werd, voor haar eigen studiecentrum wel subsidie aanvaardde. Het verzet tegen subsidieverlening sproot immers niet voort uit aanwezig geachte strijdigheid met het eigen karakter van een politieke partij.
Maar men moet de beantwoording van de vraag, of men subsidie zal aanvaarden, niet te allen tijde los gaan maken van de beantwoording van de vraag, of men het juist acht dat subsidie wordt verleend. Dat hangt af van de gebezigde argumenten. In het geval van de S.G.P. kon men, gelet op de argumentatie bij de ontkennende beantwoording van de laatste vraag, rustig tot een bevestigende beantwoording van de eerste vraag komen. De beide vragen hangen echter wel samen. En dat wordt over het hoofd gezien in een hoofdartikel van het - nauw met de S.G.P. gelieerde - Reformatorisch Dagblad van 14 februari j.l., waarin deze beide vragen geheel uit elkaar worden getrokken in een betoog ter verdediging van de subsidie-aanvaarding.
Het R.D. verwijst naar het onderscheid bij belastingmaatregelen: men kan zich met volle overtuiging tegen een voorgestelde belastingmaatregel verzetten, maar is zij aanvaard, dan moet men toch betalen. Die vergelijking gaat volstrekt mank: belasting betalen is wel, subsidie aanvaarden is geen plicht.

Verwezen wordt voorts naar het christelijk onderwijs, dat volledig door de Overheid wordt betaald. De rechtsgrond is daar echter niet gelegen in het nut van dat onderwijs, maar in de financiële gelijkstelling met het overheidsonderwijs. Dat geldt ook voor de subsidiëring van Apeldoorn. Zo zou men zich zelfs in het geval van een (principieel verwerpelijke) staatskerk kunnen voorstellen, dat de Overheid uit overwegingen van rechtsgelijkheid de vrije Kerken met eenzelfde bedrag per lid zou subsidiëren. Dit soort argumentatie is gevaarlijk, als men op een kwade dag (met de tegenstemmen van sommige confessionele Kamerleden) zou besluiten de Kerken te gaan subsidiëren. Want dan zouden - onder verwijzing naar belastingmaatregelen! - de Kerken zonder bezwaar deze subsidies kunnen aanvaarden. En dan gaat het laatste bastion van volstrekte vrijwilligheid verloren!

Verplanke

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 maart 1977

De Wekker | 8 Pagina's

Subsidie verlenen, nee? aanvaarden, ja?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 maart 1977

De Wekker | 8 Pagina's