Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De belijdenis van zonde en genade en onze dagelijkse arbeid (Onze belijdenis van zonde en genade en onze arbeid V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De belijdenis van zonde en genade en onze dagelijkse arbeid (Onze belijdenis van zonde en genade en onze arbeid V)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vorige keer schreven we, dat Lanser er van uitgaat, dat de mens geschapen is naar Gods beeld en een opdracht heeft te vervullen.
We eindigden met de vraag, of die mens daartoe in staat zal zijn.
Of . . . is dat beeld van God nog ongeschonden?
Op deze vragen geeft Lanser ook een antwoord (Menswaardig Bestaan pag. 19): „het zojuist beschreven mensbeeld staat haaks op de werkelijkheid van het leven. Die laat ons een beeld zien dat alle aanleiding geeft om uit te spreken dat de mens onbekwaam is tot enig goed en geneigd tot alle kwaad."
Tussen haakjes. Lanser kent blijkbaar de formuleringen van de Heid. Catechismus. Des te meer valt het op, dat de „kenbron van de ellende" niet de wet van God is, maar de werkelijkheid van het leven, de maatschappij vol onheil en onrecht (Hiermee ontkennen we uiteraard niet, dat een maatschappij vol onheil en onrecht een direct gevolg van onze zonde tegen Gods wet is).
Maar meer nog interesseert ons de vraag, hoe nu die mens, die onbekwaam is tot enig goed en geneigd tot alle kwaad, die opdracht zal moeten uitvoeren, die God hem heeft gegeven.
Het antwoord meende ik te vinden op pag. 20: „Het hiervoor geschetste mensbeeld zal houding, doelstellingen en beleid van de christelijke sociale beweging moeten bepalen.
De spits daarvan behoort gericht te zijn op het recht doen aan ieder mens. Daarin ligt een motief dat niet in de mens zit maar waardoor hij zich wel dient te laten leiden."
Met deze laatste zin kunnen we het eens zijn, al zouden we het misschien wat anders formuleren.
Maar des te klemmender wordt de vraag, hoe nu die mens zich zal moeten laten leiden door een motief, dat niet in hem zit.
Om de schrijver van „Menswaardig bestaan" zoveel mogelijk recht te doen, willen we zijn „antwoord" volledig weergeven.
Het bovengenoemde motief wordt door Lanser verder omschreven als „het motief van de naastenliefde-zonder-uitzondering, die recht wil doen aan ieder mens zonder onderscheid te maken."
De schrijver gaat dan als volgt verder: „Het is een motief dat Jezus de mensen gegeven heeft door hen op te roepen de gerechtigheid van Zijn rijk te zoeken en vorm te geven. Het is een motief waaraan Jezus geheel heeft voldaan door zich volledig te geven in de dienst aan God en de naaste. Het is een motief dat boven de mens uitgrijpt en waarvan alleen in een diep besef van afhankelijkheid iets kan worden gerealiseerd.
Naar minder te streven is ons echter niet toegestaan. Het tot zijn recht laten komen van ieder mens moet de inzet zijn van elke activiteit. Daartoe moeten mensen elkaar oproepen en daarvan moeten zij elkaar bewust maken".
Wanneer ik het voorafgaande probeer te vertalen met de woorden van de catechismus, dan krijgen we m.i. het volgende:
1. De mens is goed en naar Gods beeld geschapen.
2. Hij heeft de opdracht zijn naaste (en God?) te dienen.
3. Deze mens is onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad.
4. Hoewel de goede geneigdheid niet meer in de mens zit, dient hij zich daardoor wel te laten leiden.
5. Alleen in een diep besef van afhankelijkheid is dat mogelijk.
Met heel veel goede wil zouden we dan dat afhankelijkheidsgevoel kunnen vertalen met „geloof".

Maar totaal onbeantwoord blijft de vraag, hoe de mens van zijn boze geneigdheid afkomt. Het is m.i. niet te gewaagd, te veronderstellen, dat de woorden van vr. 8 van de Heid. Cat. („onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad") door Lanser anders bedoeld worden dan door de catechismus zelf.
De Catechismus zegt n.l. dat daar maar één oplossing voor is, n.l. dat we door de Geest van God wedergeboren worden.
Lanser zegt: „In onze vragen klinkt de veronderstelling door dat de mens middelen en mogelijkheden gegeven zijn om te beantwoorden aan het beeld waartoe hij geschapen is. Terecht, want God heeft de mens niet alleen geroepen om Zijn beeld te dragen maar heeft de mens ook het vermogen gegeven dat te doen. En daarmee is het antwoord op de vraag hoe de mens zich waar kan maken in feite gegeven" (p. 24).
De mens moet het dus uiteindelijk zelf doen.
De verlossing door het bloed en de Geest van Christus blijft geheel buiten het gezichtsveld.
Misschien zou iemand willen opmerken, dat dit boek geen theologische verhandeling is en dat volledigheid niet mag worden verwacht. Maar het gaat mij ook niet om volledigheid, maar om iets heel anders.
Wanneer Lanser namelijk inzet - terecht - bij de schepping van de mens naar Gods beeld, daarna constateert, dat we onbekwaam zijn tot enig goed en vervolgens de mensen oproept - na een korte verwijzing naar onze diepe afhankelijkheid - tot het benutten van de aan de mens gegeven middelen en mogelijkheden dan onthoudt hij aan de mensen het evangelie, vanwaaruit dit alleen maar mogelijk is.
Dat het niet gaat om een enkele lacune aan het begin van dit boek, blijkt wel uit het vervolg.
Ondanks verschillende waardevolle opmerkingen, speelt het verlost worden door Christus - voor zover ik heb kunnen nagaan - geen enkele rol.

Ik hoop van harte, dat niemand mij ervan verdenkt het boek van Lanser op zijn confessionele zuiverheid te hebben willen toetsen.
Het gaat mij niet zoals sommige mensen, die vinden, dat een preek al goed is, wanneer de prediker al direkt aan het begin gezegd heeft, dat de mens in Adam gevallen is en dat in de loop van de preek nog enige malen accentueert.
Het gaat mij zelfs niet om dit boek als zodanig, maar om het aanwijzen van een bepaalde tendens in wat Lanser noemde „het belijden van de christelijke gemeente".
Dat ik dit boek gekozen heb als „voorbeeld" vindt zijn reden in het feit, dat Lanser de lijnen door wil trekken van datgene, wat we belijden omtrent de mens naar het dagelijks leven. Want dáár worden we geconfronteerd met een immense problematiek.
De problematiek van het onrecht, de discriminatie, kortom de ONGERECHTIGHEID in plaats van de gerechtigheid.
Om het wat meer in theologische taal te zeggen: Lanser heeft de lijnen van de dogmatiek door willen trekken naar de ethiek.
Op zichzelf een toe te juichen zaak.
Maar al te vaak hebben deze beide los naast elkaar in het leven gestaan. „Leer" en „leven" waren dan twee heel verschillende zaken.
Maar wanneer we de lijnen door willen trekken, moet het begin ook goed zijn, anders komen we bedrogen uit.
En dát is mijn grote vrees, die bij mij opkomt bij het lezen van dit boek, maar ook bij veel andere lectuur, die „de christelijke gemeente" vandaag wordt voorgezet.
Deze vrees namelijk, dat het alles zal uitlopen op een grote desillusie.
De volgende keer hoop ik een poging te wagen, dit nog wat te verduidelijken.

P.N.R.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 mei 1977

De Wekker | 8 Pagina's

De belijdenis van zonde en genade en onze dagelijkse arbeid (Onze belijdenis van zonde en genade en onze arbeid V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 mei 1977

De Wekker | 8 Pagina's