Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gevolgen van de meldingsplicht van nieuw geïnstitueerde Kerken? (Had de Hoogeveense synode koninklijke goedkeuring? 2)

Bekijk het origineel

Gevolgen van de meldingsplicht van nieuw geïnstitueerde Kerken? (Had de Hoogeveense synode koninklijke goedkeuring? 2)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De wet van 10 september 1853 „tot regeling van het toezigt op de onderscheidene kerkgenootschappen" (in de wandeling Wet op de Kerkgenootschappen genoemd) bevat in artikel 1, tweede lid, de verplichting voor alle kerkelijke gemeenten „de bepalingen betreffende de inrigting van het bestuur" aan de Kroon mede te delen. En het is dit artikel op grond waarvan een nieuw geïnstitueerde Kerk zich haast, aan de Kroon mededeling van haar oprichting te doen.
Op het nalaten van deze verplichting staat een unieke „straf": de officier van justitie kan de kerkeraad voor de burgerlijke rechter slepen en deze kan daarna verklaren, dat de leden van de kerkeraad „in strijd met de wet hebben gehandeld". Verder niets! Gesteld echter, dat deze kerkeraadsleden binnen vijf jaar dezelfde overtreding nog eens begaan - het valt moeilijk te construeren, welke situatie zich dan zou moeten voordoen! -, dan bezondigen zij zich aan recidive en dan kan de officier van justitie de Eerwaarde Broeders voor de strafrechter dagen en kan hun een hechtenis van minimaal een dag en maximaal een jaar en/of ontzetting uit het kiesrecht worden opgelegd. Tot troost: deze strafbepalingen zijn nog nimmer toegepast.
Ik heb ook niet de indruk, dat kerkeraden van nieuw geïnstitueerde gemeenten zich uit vrees voor deze straffen houden aan de wettelijke verplichting. Neen, de ervaring heeft mij geleerd, dat zij vermoeden, dat uit het nakomen, van deze verplichting een zekere erkenning voortvloeit, ja zelfs dat de rechtspersoonlijkheid van hun kerkelijke gemeente er van afhankelijk zou zijn.
Om met het laatste te beginnen: dit is een blijkbaar onuitroeibaar misverstand. Het voorschrift heeft niets met de rechtspersoonlijkheid te maken, zoals de Hoge Raad in 1939 nog eens uitdrukkelijk heeft uitgesproken. Kerkelijke gemeenten bezitten jure suo, dus uit eigen rechte, rechtspersoonlijkheid en om dat - ten overvloede - nog eens uitdrukkelijk vast te stellen, is in boek 2, art. 2, van het nieuwe Burgerlijk Wetboek de bepaling opgenomen: Kerkgenootschappen, alsmede hun zelfstandige onderdelen bezitten rechtspersoonlijkheid.

Maar ook verder heeft de meldingsplicht geen enkel rechtsgevolg. Vroeger werd ten Departemente van Justitie een lijst in chronologische volgorde bijgehouden en kreeg het betreffende kerkgenootschap bericht onder welk nummer men op de lijst was ingeschreven. Toen bleek, dat de kerkgenootschappen aan „het verkrijgen van een nummer" een zekere waarde toekenden, heeft men dit systeem losgelaten en thans wordt van iedere ingekomen mededeling de ontvangst aan de inzender neutraal bevestigd zonder dat een lijstnummer wordt verstrekt. Van die ontvangstbevestiging krijgen Deputaten voor correspondentie met de Hoge Overheid dan een afschrift.
Aan het bericht van ontvangst mag dus geen enkele waarde worden toegekend. Het departement is volkomen lijdelijk en mag zelfs niet nagaan, of het zich meldende kerkgenootschap terecht de pretentie voert, kerkgenootschap te zijn. Enerzijds komen er dus meldingen van de vreemdsoortigste „kerkgenootschappen" binnen, anderzijds is de „lijst" verre van compleet, omdat steeds minder kerken aan de meldingsplicht voldoen. Men zou de melding alleen kunnen beschouwen als een bewijs van burgerlijke beleefdheid van de Kerk jegens de Overheid. Rechtsgevolg is er niet aan verbonden.

Is nu de strekking van mijn verhaal, aan te sporen tot burgerlijke ongehoorzaamheid en de verplichtingen van de wet van 1853 aan de kerkelijke laars te lappen? Dat zij verre. Het heilig ontzag voor „de wet" wens ik niet aan het wankelen te brengen.
De strekking is veeleer er op aan te dringen, dat deze wet wordt ingetrokken, althans grondig wordt herzien. Als gedelegeerde van onze Kerken in het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (C.I.O.) heb ik daarop reeds jaren geleden aangedrongen en het C.I.O. heeft deze zaak gebracht onder de aandacht van de Regeringscommissaris voor de Grondwetsherziening. In de wet komt nl. slecht één zinvolle bepaling voor en dat is het eerste lid van artikel 1: Aan alle kerkgenootschappen is en blijft de volkomen vrijheid verzekerd alles wat hunne godsdienst en de uitoefening daarvan in hunnen eigen boezem betreft, te regelen.
Die bepaling is zó zinvol en zó belangrijk, dat zij m.i. niet in een gewone wet, maar in de Grondwet thuis hoort. En met een generale Grondwetsherziening in voorbereiding zou men stellig kunnen overwegen deze bepaling, al dan niet bijgepolijst, op te nemen in het achtste hoofdstuk der Grondwet, dat toch zal moeten worden herschreven. Een bepaling b.v. als art. 186 Grondwet (De Koning waakt, dat alle kerkgenootschappen zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van de Staat) moge verklaarbaar zijn uit de in 1848 bestaande vrees, dat de vrijheid van godsdienst tot allerlei excessen aanleiding zou geven, ik heb het artikel maar één keer horen gebruiken, toen wijlen Prof. P.A. Diepenhorst tijdens college een slapende student de eerste drie woorden steeds luider toeriep, tot de betrokkene eindelijk ontwaakte en zich vervolgens verontschuldigde met de mededeling, dat hij niet te vergelijken viel met de Koning!
Trouwens niet alleen art. 186 der Grondwet kan gevoegelijk vervallen. Art. 183, nog daterende uit de tijd dat men de positie van de Hervormde Kerk als staatskerk had prijs gegeven en elke schijn van bevoordeling der Hervormden wilde vermijden, is eveneens volstrekt overbodig: De belijders der onderscheiden godsdiensten genieten allen dezelfde burgerlijke en burgerschapsrechten, en hebben gelijke aanspraak op het bekleden van waardigheden, ambten en bedieningen. Aan dit artikel bestaat niet de minste behoefte naast artikel 5 der Grondwet: Ieder Nederlander is tot elke landsbediening benoembaar.

En nu we toch in dit hoofdstuk aan het grasduinen zijn: ook art. 187 kan rustig vervallen. Wat is het geval? Na de Franse revolutie in 1789 werd in Frankrijk een wet uitgevaardigd, die het recht van placet bevatte. Dit was het recht van de Overheid om goed te keuren, of kerkelijke, i.c. bisschoppelijke besluiten mochten worden afgekondigd. Deze wet is de geschiedenis ingegaan als de wet van 18 Germinal jaar X. U zult zich wellicht nog herinneren, dat de Franse Nationale Conventie op 21 september 1792 voor het eerst bijeenkwam en van mening was, dat de wereldgeschiedenis thans een zodanige wending nam, dat met een geheel nieuwe tijdrekening moest worden begonnen. Jaar 1 begon in de nacht van 21 op 22 september 1792. Het jaar werd verdeeld in 12 nieuwe maanden van 30 dagen, elk weer verdeeld in 3 decaden van 10 dagen, waarvan de vijfde en de tiende een rustdag vormden. Germinal was de kiemmaand, de zevende maand, lopende van 21 maart tot 20 april. En het jaar X liep van 1801 tot 1802. In 1805 schafte Napoleon deze onzin overigens af en voerde de Gregoriaanse kalender weer in.
Welnu, deze wet van 18 Germinal jaar X is in Nederland bij de inlijving bij Frankrijk ingevoerd en na de bevrijding blijven bestaan en werd pas ingetrokken bij de eerdergenoemde wet van 1853 op de kerkgenootschappen. Het in die wet geregelde recht van placet wilde de Regering in 1847 schrappen bij de behandeling van een nieuw ontwerp-Wetboek van Strafrecht. De Tweede Kamer ging daarmee niet accoord, maar de buitenlandse revoluties van 1848 leidden op zeer korte termijn tot een door Thorbecke ontworpen Grondwetsherziening, waarin o.m. art. 187 werd opgenomen: De tussenkomst der Regering wordt niet vereist bij de briefwisseling met de hoofden van de onderscheidene kerkgenootschappen, noch, behoudens verantwoordelijkheid volgens de wet, bij de afkondiging van kerkelijke voorschriften. Wat in 1847 niet lukte, lukte in 1848 onder invloed der gebeurtenissen wel, zij het dat deze afschaffing natuurlijk bij gewone wet had behoren te geschieden en niet bij Grondwetswijziging.
Hoe dan ook, het artikel staat al bijna 130 jaar in de Grondwet en heeft natuurlijk elke betekenis verloren.
Van een generale Grondwetsherziening is thans, mede door de val van het kabinet in februari, niets meer terecht gekomen en zij zal nog wel even op zich laten wachten. Ik heb trouwens de indruk, dat de Regering meent belangrijker zaken aan het hoofd te hebben dan haar verhouding tot de Kerken. Hetgeen voor het C.I.O. meer dan vroeger aanleiding is, een minder afwachtende rol te spelen en zelf allerlei zaken onder de aandacht van de Regering te brengen.
Het voorgaande diende om uw aandacht eens te bepalen bij de verhouding tussen de Kerken en de Overheid. U weet dan tevens waarmee het Deputaatschap, dat zich mag sieren met de naam „correspondentie met de Hoge Overheid" (waarbij niet zeker is, of dit „Hoge" een bijvoeglijk naamwoord van eerbied is dan wel een restant van het R.K. subsidiariteitsbeginsel, dat onderscheidt tussen lagere en hogere Overheden!), zich zo al bezig houdt.

Verplanke

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 september 1977

De Wekker | 8 Pagina's

Gevolgen van de meldingsplicht van nieuw geïnstitueerde Kerken? (Had de Hoogeveense synode koninklijke goedkeuring? 2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 september 1977

De Wekker | 8 Pagina's