Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zomaar een handvol poëzie? (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zomaar een handvol poëzie? (2)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Misschien heeft een lezer van het eerste artikel wel gedacht: je hebt het als orthodox christelijk dichter toch ook maar moeilijk! Of je wérk sticht wel, maar je dichtwerk deugt niet; óf je schrijft inderdaad poëzie, maar de welwillende lezer begrijpt je niet, struikelt b.v. over je afwijkend taalgebruik. Het moet erkend worden, dat dichters het in de kerken der Reformatie niet breed gehad hebben, het ook nu nog niet hebben. Hoe komt het toch, zo kun je je soms beschaamd afvragen, dat het kerkvolk de artistieke broeders in de gemeente niet herkent of niet zien wil? Is het dan toch waar wat C. Rijnsdorp ergens opmerkt: dat het Calvinisme nooit goed raad geweten heeft met de kunst? Is er niet veel onrecht gedaan binnen de gemeente van Christus aan hen die in oprechtheid het Evangelie van zonde en genade hebben beleefd en beleden in poëzie? Onbegrip en spot was vaak het deel van zulke dichters en het aantal van hen dat buiten de kerk kwam te staan, is niet gering. Tenzij, - en daar heb je het weer! -, tenzij je je stichtelijke bedoelingen in loodrecht rijmende versjes onderbracht . . .! In een tweetal artikelen in „Wapenveld" gaat drs. H. van 't Veld op een boeiende manier op deze probleemstelling in. Hij houdt zich opzettelijk bezig met pogingen tot poëzie zoals die de laatste jaren binnen de gereformeerde gezindte worden gedaan. Van 't Veld doet dat onder de veelzeggende titel: „De stem is Jacobs stem, maar de handen zijn Ezau's handen". En daarmee karakteriseert hij scherp het probleem; we taxeren die poëzie maar al te graag op haar Schriftuurlijke inhoud, maar met de vormgeving weten we geen raad óf die wordt werelds bevonden, of onverstaanbaar, of „gewoon raar". Bestaat er zoiets als een eigen vorm voor christelijke poëzie? Belangrijk lijkt me wat Van 't Veld opmerkt, schrijvend over christen-dichters: „Hoofdzaak zullen de verstaanbaarheid en oprechtheid blijven, daar hun poëzie in dienst van Christus' ware gemeente dient te staan. " (onderstreping van J.V.). Diezelfde ware gemeente van Christus zal zich in ieder geval niet met een jantje-van-leiden mogen afmaken van hen die worstelend met de onontkoombare klem van het Woord aan die strijd gestalte gaven in een vers, een gedicht. Wij, die als Christelijk- Gereformeerden graag een lans breken voor de bevinding, wij zouden toch zeker het poëtisch recht op bevindelijkheid moeten verstaan? Tussen twee haakjes: dat kan betekenen, dat u er als lezer moeite voor moet doen om zulk werk te begrijpen, te genieten. Mag dat? Of stuiten we hier op de eigenlijke „ergenis" in dit verhaal: voor tal van zaken willen wij, kerkmensen, veel moeite doen, geld uitgeven, studeren of hardlopen, maar. . . gedichten, „versjes"? Die moeten rijmen, vlot lopen, lekker in het gehoor liggen.
Laten dichters alstublieft niet moeilijk gaan doen . . . !! Vandaar misschien de verzuchting: je kunt in de kerk beter loodgieter dan dichter zijn?? Wel vraag je je af, hoe men in de kerk dan tegen de dichter David (de psalmen!) en de poëet Salomo aankijkt? Of heeft dit alles soms ook te maken met het feit, dat we met het Hooglied niet zo goed uit de voeten kunnen? Kunnen we dan zo slecht met de taal van het beeld overweg? Dat is te meer verwonderlijk als we bedenken, dat juist trouwe Bijbellezers zo vaak in aanraking komen met de prachtige beeldspraak en de lyrische taal in de Schrift. Realiseren we ons wel eens, dat de Heiland voor het onderwijs aan de scharen gebruik maakte van een literair middel: de gelijkenis, ook wel parabel genoemd? En wat een schitterende voorbeelden daarvan komen we in de Evangeliën tegen! Wie van ons is nooit eens getroffen door de zeggingskracht van het boek Spreuken? Wij belijden toch, dat de hele Schrift van God is ingegeven, geïnspireerd? Laten we dan ook met eerbied erkennen, dat het de Heilige Geest behaagd heeft van allerlei kunstvormen gebruik te maken . . . Wie over kunst ietwat geringschattend praat of er de calvinistische schouders voor wil ophalen, moet wel bedenken, dat hij zich daarbij niet op de Schrift beroepen kan!
Maar misschien bent u dit proza allang beu en zegt u bij uzelf: Waar blijft nu die tweede handvol poëzie? Ik haast me erheen. Want, lezer, als u de proef voor uzelf wilt wagen nl. of christelijke poëzie bestaat èn uw leesmoeite waard is, dan wordt hier de hand geboden. Met „hier" bedoel ik een vijftal bundeltjes, alle de afgelopen jaren bij Kok in Kampen verschenen. Overigens is daarmee nog niet gezegd, dat het uitsluitend om moderne poëzie gaat. Ik zou bijna zeggen: integendeel! Waar het om gaat is niets anders dan te laten zien, dat er ook nu een poëzie te lezen valt, die „verstaanbaar" en „oprecht" is zonder in rijmelarij te vervallen; waar je door gesticht wordt zonder dat er een bepaald stichtelijk luchtje aanzit; kortom, echte poëzie.
Allereerst noem ik dan de naam van een dichter die voor velen niet onbekend is: Willem de Mérode. Een man, een oprecht christen, die z'n levenlang geworsteld heeft met z'n homofiele geaardheid; die van verzoeking en strijd, nederlaag en overwinning-door-het-geloof, van minachting door geloofsgenoten en van de diepste achting voor God en zijn liefde tot Hem getuigenis aflegde in vele brandende verzen. Onder de schone titel „De Witte Roos" bundelde Hans Werkman een vijftigtal gedichten van De Mérode. Het is een uitermate goede keus geworden uit het omvangrijke werk van deze dichter. Wie in dit boekje leest, verrijkt met recht z'n geest; die ervaart ook, dat de kwaliteit van christelijke poëzie bepaald wordt door de strijd met de vorm die de dichter gestreden heeft om gestalte te geven aan de eigen geloofs- en levenservaringen; z'n bevinding, zo men wil. Natuurlijk, het betreft hier gedichten uit de jaren 1910 tot 1940, lang voor de tijd der artistieke revoluties van na de 2e Wereldoorlog; lang dus ook voor de vrije verskunst der Vijftigers, de Experimentelen. De Mérodes gedichten kenmerken zich door strenge gebondenheid van vorm: in rijm, in strofen, in maat. Maar had een dichter voor hem al eens niet gezegd: „De ware vrijheid luistert naar de wetten"? Echter kunst is nooit product van de chaos, is altijd een gevecht om de juiste vormgeving, heeft iets van de moeite van een geboorte: hòè krijgt hét gestalte? Maar een optelsom van aardige vormpjes is nog geen gedicht. Er is als het ware de electrische stroom van de dichterlijke zeggingskracht, zijn bezieling en verbeelding voor nodig voordat „de lampen gaan branden" oftewel de woorden tot leven komen. Bij de Mérode vinden we dat. Bovendien word je als lezer voortdurend die hoogspanning gewaar van een mensenleven, dat zich onder de tucht var Gods wet weet, in conflict is met die wet, zich schrap zet tegen God, maar ook de diepe uren van stille overgave aan Gods liefde kent. Wie, die ernst maakt met de viering van liet Heilig Avondmaal, zal zich niet herkennen in het Drachtige Avondmaalsvers „Voorbereiding", waarvan de Humanist Dirk Coster eens schreef: „ . . een zeer schone vertolking van orthodox zielsleven, iets dat wij tot nog toe geloof ik niet kenden."

Voorbereiding

Hun harten voelden zij als boeken
in Gods geduchte hand gelegd,
en wisten, dat Hij al hun slecht
gedrag gerecht zou onderzoeken.

Zij lazen bang en hunkrend mee,
en zagen wat zijn vingers wezen.
Was er niets goeds? hun schaamte en vrezen
groeiden tot een verschroeiend wee.

God had de boeken dicht gedaan,
en zou het grote vonnis spreken.
Toen dorst hun stem de stilte breken:
O Here Jezus, neem ons aan!

En 't bonzend hart, dat ze in zich vonden
was vlekkeloos en zonder zonden.

Eén van de moeilijkste, want meest compacte, versvormen is het zgn. kwatrijn, een gedichtje van niet meer dan vier regels. In die paar versregels is wat de dichter te zeggen heeft geconcentreerd, ver-dicht. Drie van de vier regels hebben bovendien dezelfde rijmklank. Vanaf de Oudheid hebben grote dichters kwatrijnen geschreven. Het stelt hoge eisen aan de maker. Ook De Mérode schreef ze. Luister hoe hij, ontgoocheld, de liefdeloosheid van christenen betreurt, die vergaten dat ze wel de zonde, maar niet de zondaar mogen haten.

Zij zeggen: „Wij vergeven, maar ga heen!
Wij hebben met de zondaars niets gemeen.
Wie god verliet, wordt van Zijn volk verstoten."
Maar de verlatenen vinden God alleen.

Als bewijs dat gebondenheid van vorm ook bij De Mérode niet altijd in rijmende versregels tot uitdrukking kwam, nog tenslotte een voorbeeld uit zijn Chinese verzen. De schilderachtigheid en de intensiteit van de Chinese kunst bewonderde hij zeer. Merk op hoe „strak" dit rijmloze gedicht is. De beheerste vormgeving wordt hier voornamelijk bereikt door de 3-regelige strofen, maar vooral doordat elke versregel op zich een compleet beeld oproept, alsof er bij wijze van spreken met een fijne pen zorgvuldig op perkament getekend werd.

Wachten
Viel er een kleine regen in de nacht?
Een kraalgordijn heeft even zich bewogen
ik luister, en ik houd mijn adem in.

Ik stond voor een verlicht papieren venster.
Mijn nagel gleed langs het doorschenen vlies,
en daadlijk viel een grote duisternis.

Het kraalgordijn heeft even zich bewogen.
Daar achter hoopt en luistert een, snel ademend.
Ik luister, en ik houd mijn adem in.

Bijzonder suggestief werkt hier ook de herhaling van de 2e en 3e versregel; net iets gewijzigd en niet meer direct achter elkaar in de regels 7 en 9.
Dit is een bundeltje poëzie van hoog gestalte. En men hoeft geen taalkundige te zijn om ervan te genieten, gelukkig niet! Elke christen die bij de Bron wil leven, zal deze gedichten kunnen (leren) verstaan; hij zal er ook de warmte, de ontroering en de schoonheid van ontdekken mits hij met aandacht leest.. ..Gunnen we onszelf die „moeite" nog?

Nog een opmerking: Het mag hiermee wel duidelijk zijn, dat dit boekje niet slechts een aanwinst voor uw boekenkast kan betekenen; het is vooral ook een juweeltje voor de boekenlijsten van zovele middelbare scholieren. Zulke nummers zijn zeer welkom!
In een slotartikel wil ik de overige leden van het aangekondigde vijftal nog wat voor u doorbladeren.

Ede, Joh. Vuyk

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 februari 1978

De Wekker | 8 Pagina's

Zomaar een handvol poëzie? (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 februari 1978

De Wekker | 8 Pagina's