Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

En had de liefde niet . . . (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

En had de liefde niet . . . (1)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Al ware het, dat ik de talen der mensen en der engelen sprak, en de liefde niet had, zo ware ik een klinkend metaal, of luidende schel geworden. 1 Kor. 13: 1

In de gemeente van Korinthe had men verscheidene gaven ontvangen. De Heilige Geest deelde aan de één deze en aan de ander weer een andere gave uit, zo blijkt uit hfdst. 12. Maar helaas misbruikte men deze gaven. Men vergat, dat alle goede gave van de Vader der lichten afkomt, en dat Hij wil, dat men er mee werkzaam is tot Zijn eer tot zegen van anderen. Wat men ontvangen had, gebruikte men om er eigen eer mee te behalen. De ootmoed, die de ander uitnemender deed achten dan zichzelf, ontbrak. Veeleer was er hoogmoed, die met eigen gaven deed pronken. Anderen, die de bijzondere gaven misten, werden afgunstig. Zo was er veel wrijving en strijd, een afbreken van elkaar. Met de gaven van de Geest ging men een zeer ongeestelijke kant op!
Wat doet Paulus nu? Natuurlijk veracht hij de gaven niet, want die zijn het werk van de Heilige Geest. De Korinthiërs mogen ook naar die gaven staan, als ze dan maar terdege bedenken, dat het gaven zijn. „Pas op, dat je er niet wat mee wórdt", wil de apostel zeggen. Trouwens, de gemeente is net een menselijk lichaam: Elk lid is onmisbaar. Niemand hoeft zich minderwaardig te voelen, want een voet en een oor horen er ook bij. Niemand mag zich in superioriteitsgevoel laten gelden, want een oog en een hoofd kunnen ook niet tot de andere leden zeggen: „Ik heb u niet nodig." Verder wil Paulus, dat die gaven de ambten niet verdringen. God heeft in de eerste plaats de ambtsdragers gegeven en daarna de bijzondere gaven. Deze zaak is nog altijd heel aktueel.
Welnu, zegt de apostel, die gaven van de Heilige Geest zijn zegeningen Gods, als ú, Korinthiërs, dan maar met die gaven elkaar tot zegen wilt zijn. IJvert naar de beste gaven. Dat mag en dat moet. Maar één ding gaat in betekenis nog boven die gaven uit. Er is een weg, die nog uitnemender is: de liefde. Alleen de liefde geeft aan de gaven hun waarde. Zonder die liefde zou iemand misschien wel een tien kunnen halen voor de vakken van geloof en leven, maar hij zou intussen nog een nul zijn. Wie de liefde heeft, heeft alles; wie de liefde mist, mist alles. Dat is de boodschap van de eerste drie verzen van dit prachtige hoofdstuk, dit hooglied der liefde.
Hierbij moeten we bedenken, dat het woord, dat Paulus voor „liefde" gebruikt, een diepe betekenis heeft. Het gaat niet om iets dat uit de méns opkomt, maar om een gave van de Heilige Geest (Gal. 5: 22). „Zij is daarom een reflex van het liefhebben Gods en vertoont hetzelfde kenmerk van offerbereidheid en dienstvaardigheid." (Pop). Het is dus wel een zeer indringende zaak, wanneer de apostel hier de onmisbaarheid van de liefde (déze liefde!) in het licht stelt.

Het valt op, dat Paulus niet alleen de weg der liefde wijst, maar dat hij zelf ook in liefde handelt. U merkt dat aan de formulering van zijn vermaning. Hij zegt niet: „Al was het, dat u de liefde niet had", maar: Al was het, dat ik die liefde niet had." Dat klinkt anders. Paulus wil vooral niet, dat zijn woorden bitter of al te verwijtend klinken. Hij zegt niet: „Jullie missen dat", maar hij zegt: „Ik neem mezelf maar. Als ik nu eens dit alles had en de liefde miste, dan was ik nog niets." Zo handelt Paulus in zuivere liefde en zo is hij allen die in het Evangelie arbeiden tot voorbeeld.
In het eerste vers doelt Paulus op het spreken in tongen, de z.g.n. glossolalie. Dit krijgt in onze tijd nogal aandacht. Het gaat hierom een vorm van gebed, niet in het normale taalgebruik, maar met andere klanken. Misschien is er wel eens te vlot gezegd, dat tongentaal vandaag aan de dag niet meer zou kunnen voorkomen. Overigens moeten we niet op krampachtige wijze proberen dit spreken in tongen te verkrijgen, alsof dít het summum zou zijn. Er zijn rijker gaven van de Heilige Geest. Het is niet juist, wanneer men in Pinksterkringen en in de charismatische beweging juist over deze gave zoveel ophef maakt.
Paulus, die het spreken in tongen positief waardeert, geeft wel beperkingen aan: Hooguit twee of drie mogen het doen en één moet het uitleggen. Want anders verstaan de omstanders er niets van. Verder zou Paulus in de samenkomsten van de gemeente liever vijf woorden met zijn verstand spreken dan duizenden in een tong. Niet die tongentaal was verkeerd, maar men ging er in Korinthe een verkeerde kent mee op. Men ging op die gave prat. Wie die gave bezat, zag op anderen neer als op tweede rangs-christenen. Maar nu komt Paulus met zo'n ontnuchterend woord. Hij zegt: Al had ik nu alle mensentaal tot mijn beschikking en ook nog die van de engelen, wat zou dit nog betekenen zonder de liefde? Dan was ik een klinkend metaal en een luidende schel. Dan maakte ik wel leven, maar had ik ook leven? Nee, dan zou ik dóód zijn, als ik die liefde niet had, zegt Paulus.
Ik meen, dat we niet eens bij die tongentaal (in de letterlijke zin) hoeven te blijven staan, maar dat we hier verder ook mogen denken aan het spreken van geestelijke woorden meer in het algemeen. Al zou iemand dan bijv. over Gods Woord kunnen spreken op een manier, dat een ander er van onder de indruk komt, maar de liefde tot God en het leven uit God zou ontbreken, dan zijn het lege klanken. Al zou iemand er anderen mee boeien en door die anderen geprezen worden vanwege die gave, hij kan er de Heere niet mee behagen. Als die liefde, die uit God is, er in ontbreekt, dan ontbreekt inderdaad álles er in.
Trouwens, al hebben we door genade de Heere leren kennen en liefkrijgen, dan gaat de waarschuwing ons nóg aan. Er zijn mensen die graag spreken over de geestelijke dingen, die metterdaad de leidingen van God in hun leven kunnen aanwijzen. Die onvergetelijke en gouden uren in gemeenschap met de Heere beleefd hebben en daarvan gewagen. Dat is rijk. Het zal eerder te weinig dan te vaak voorkomen. Wordt het nog wel eens gehoord: „Komt, hoort toe, o allen gij die God vreest, en ik zal vertellen wat Hij aan mijn ziel gedaan heeft"? Maar nu bestaat het gevaar, dat ook deze gave misbruikt kan worden. Dan klinken onze woorden nog wel zuiver, maar dan is de geestelijke toonzetting niet zuiver meer. Dan doet zich het ontstellende verschijnsel wel voor, dat we onszélf in het middelpunt plaatsen. We gaan met wat de Heere in ons leven werkte de hoogte in (!) en zien op anderen laag neer. Dan bespreken we misschien in eindeloze herhaling de weg die de Heere met ons gehouden heeft, terwijl tegelijkertijd het tere leven met de Heere zo ver weg is. Dan schort het aan die warme, gunnende liefde, die doet zeggen: „Schep maar moed uit mijn behoudenis." Dan misbruiken we de gave Gods en zijn we gevaarlijk dicht in de buurt van die luidende schel en dat klinkend metaal gekomen. Er kan héél wat zijn, terwijl de liefde ontbreekt. We lezen er volgende week nog méér van. Maar laten we nú reeds ons leven aan deze norm der liefde toetsen! En laat het ons gebed zijn: „Heere, stort Gij - voor het eerst en al meer - Uw liefde uit in onze kille harten."

Nunspeet, W. van Sorge

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 mei 1978

De Wekker | 8 Pagina's

En had de liefde niet . . . (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 mei 1978

De Wekker | 8 Pagina's