Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een standaardwerk over de zielszorg

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een standaardwerk over de zielszorg

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

In dit artikel zullen we wat uitvoeriger ingaan op een boek¹ dat zich beweegt op het terrein van de zielszorg. Wat is eigenlijk zielszorg? Wat is het eigene van de zielszorg vergeleken met andere vormen van hulpverlening?
Het boek is een academisch proefschrift. Het verwerkt geweldig veel literatuur. Het heeft eigenlijk het hele terrein van het pastoraat en de wetenschappelijke bezinning daarop in kaart gebracht. Dat is geen geringe prestatie. Dit boek kan men niet meer voorbijgaan als men in onze tijd over het pastoraat wil denken of spreken. De oriëntatie in de geschiedenis en hedendaagse publikaties maken dit boek uitermate waardevol. Er wordt een zekere orde gebracht in de vele publikaties met name in die uit Amerika en Duitsland, maar ook in die uit ons eigen land.
De schrijver brengt wat tekening in de stromingen. Hij wijst op samenhangen, verbanden, verschillen en ontwikkelingen.
Na een kort inleidend hoofdstuk, en een hoofdstuk dat oriënteert in de pastorale theologie en psychologie komt in het derde hoofdstuk aan de orde: „Het gaat om mensen". Daar begint eigenlijk direkt al mijn moeite met dit boek. We krijgen hier een beschrijving van de mens die uitloopt op de stelling dat er een overeenstemming is over wat de mens is; een consensus tussen allerlei takken van wetenschap. Gelovigen en ongelovigen zouden over de mens niet wezenlijk verschillend denken.
Wel gebruiken zij andere termen.
Men vraagt zich af, wat dan de betekenis is van het bijbelse gegeven dat de mens naar het beeld van God geschapen is. Wat is de betekenis van de zondeval?
Ik denk dat ik het zo mag zeggen: ook de mens zonder geloof in Christus weet van een gespletenheid, van onvolkomenheid. Hij zoekt naar aan antwoord op zijn problemen. Welnu, daarbij kan het Evangelie aanknopen.
De Bijbelse gegevens omtrent de mens komen wel in dit derde hoofdstuk aan de orde, doch op de tweede plaats, nadat de beslissende overeenstemming reeds is vastgesteld. Bovendien komen die gegevens aan de orde op een heel merkwaardige manier. De schrijver wil af van de tweeheid schepping en verlossing, als beslissend voor wat de bijbel over de mensen het heil zegt. Hij wil spreken over de mens als schepsel, over Jezus en diens leven, over de Geest en de humaniteit; dus over een drieslag in plaats van over een tweeslag. Merkwaardiger is echter dat bij Jezus niet centraal is het verzoenend werk. Veeleer de plaats die Jezus als mens inneemt. Vandaar dat zijn menswording, afgedacht van het kruis, in dit boek een centrale betekenis heeft. De schrijver vraagt aparte aandacht voor de incarnatie (= vleeswording). Hij spreekt dan ook over het incarnatiemotief.
De schrijver spreekt over een reductie in verband met het klassiek gereformeerde denken. Hij meent dat de onderscheiding schepping en verlossing te beperkt is. Dan komt de mensen de ontplooiing van de mens niet voldoende aan bod. Hij wil een bredere aanpak. Deze gedachte is niet geheel onbekend. Men kan haar ook terugvinden bij H. Berkhof, in diens boek Christelijk geloof. De schrijver sluit zich nadrukkelijk bij Berkhof aan.
Karakteristiek voor het hele boek is de term bipolariteit. Daarmee bedoelt hij een bepaalde verhouding tussen God en mens, tussen objekt en subjekt, tussen theologie en psychologie, tussen theorie en praxis. In deze verhouding is kenmerkend dat men zich de ene pool niet zonder de andere denken kan. God is een verbond met de mens aangegaan, daarom is God niet zonder de mens denkbaar. Dat voert de schrijver door tot op de gedachte dat God Zelf een geschiedenis met de mens aangaat. Woord en daad staan op dezelfde lijn. Zij zijn beide genademiddelen. Het is niet alleen het woord, waardoor God tot de mens komt; maar evenzeer, en op één lijn met het woord, de daad. Zo komt God ook in de pastorale relatie tot de mens. Die pastorale relatie wordt dan niet bepaald door het woord, maar door wat de pastor is. De pastorale houding (van ontlediging, naar het voorbeeld van Fil. 2) wordt op één lijn gesteld met het woord als genademiddel.
Vandaar dat het niet zozeer gaat om verkondigen. Het gaat om het communiceren van het evangelie. Dit lijkt een betrekkelijk klein verschil met bijvoorbeeld de visie van de Zwitser Thurneysen. Toch neemt de schrijver, hoeveel waardering hij ook voor Thurneysen heeft, afstand van hem. Het schema op blz. 154 laat dat duidelijk zien.
Nadat eerst de basis met behulp van de antropologie gelegd is, komt het evangelie aan het woord.
In hoofdstuk 5 komen geloofs- en levensvragen aan de orde. De schrijver onderscheidt in twee groepen, die met het probleemveld relatie te maken hebben én die welke aspekten van het menszijn raken. Merkwaardig dat bij dit laatste onderdeel eerst over de mens in zijn ontwikkeling, dan over de mens als psyche en pas ten laatste over de mens als gelovige gesproken wordt.
Dit hangt weer samen met het feit dat dr. Heitink een heel bepaalde visie heeft op het pastoraat. Hij ziet pastoraat als (een vorm van) hulpverlening. Dit is ook de titel van hoofdstuk 6. Aan het eind van dit hoofdstuk brengt de schrijver het resultaat van zijn overwegingen (letterlijk) in tekening.
Daaruit wordt duidelijk dat er vier soorten van hulp zijn (sociale, medische, geestelijke en psychische). Ze hebben alle vier met elkaar te maken, al hebben ze ook elk een eigen terrein (blz. 282).
In de pastorale relatie is er een therapeutisch moment,, en omgekeerd in de therapeutische relatie is er een evangelisch moment. Men ziet dat de dingen wel heel nauw samenhangen.
In hoofdstuk 7 wordt „het zoeken van een weg" besproken. De schrijver spreekt over vier funkties van het pastoraat. Dat wil zeggen: wat de pastor doet, is te typeren als helen, bijstaan, begeleiden en verzoenen. In de omschrijving van deze funkties krijgen we eigenlijk de oogst van het hele betoog tot nu toe. Hierin wordt de praktische toepassing gemaakt. Het lijkt me goed om de omschrijving van deze funkties hier weer te geven. De lezer kan dan zelf oordelen over wat dr. Heitink als doel van het pastoraat ziet. Onder de helende funktie van het pastoraat verstaan we „de mogelijke positieve gevolgen die een pastoraal optreden heeft met betrekking tot de gezondheid en het welzijn van mensen in de ruimste zin van het woord" (289). In deze omschrijving treft ons de afwezigheid van het vermelden van de relatie tot God. Die zal stellig begrepen zijn „in de ruimste zin van het woord", doch wordt niet expliciet genoemd. Bovendien komt de vraag naar boven: als de pastor met gezondheid en welzijn in de ruimste zin van het woord te doen heeft, wat is dan het specifieke van zijn taak?
Onder bijstaan „verstaan we het aangaan en onderhouden van een relatie met een mens in nood, een mens in zijn lijden, met als mogelijk gevolg, dat hij zich ondersteund en getroost weet op de moeilijke weg die hij moet gaan" (294).

Hier ontbreekt als middel voor de steun en troost de vermelding van het woord van God. Ook de relatie tot God wordt niet genoemd. Om het eens heel scherp te zeggen: deze definitie is zo algemeen, dat hij ook door een hulpverlener die de Bijbel terzijde laat, kan worden gebruikt. Bovendien ontbreekt ook nu het specifieke van de pastorale hulp in dit bijstaan.
„Onder begeleiden verstaan we de geestelijke leiding die mensen geboden wordt, waardoor ze geholpen worden op grond van hun levensovertuiging hun eigen keuzen te bepalen en beslissingen te nemen en zo te groeien in een zelfstandig geestelijk funktioneren" (300). Opnieuw treft ons de algemeenheid. De relatie tot God is hier helemaal afwezig. Men kan het nemen van beslissingen en het groeien in een zelfstandig funktioneren opvatten als een louter intermenselijke aangelegenheid.
Men moet bedenken dat de schrijver de pastor ook een taak ziet hebben ten opzichte van mensen buiten de kerk. Hoe zal de pastor zulke mensen met hun levensovertuiging tot het gestelde doel brengen? Moet hij daarbij het evangelie ter sprake brengen? Of moet hij met hen op de weg van hun overtuiging meegaan? Het minste wat men bij de beantwoording van deze vragen kan zeggen, is dat duidelijkheid geheel ontbreekt.
Wat ik in deze omschrijvingen mis is de duidelijke vermelding van het Woord van God als het middel in de pastorale hulpverlening. Daarin ligt ook het eigene van de pastorale hulp. De medemens en het medemenselijke neemt in deze beschouwingen wel een heel centrale plaats in.
Pastoraat heet een vorm van diakonia. Tegen deze omschrijving op zichzelf behoeft men geen bezwaar, te hebben. Het bijbels diakonia betekent dienst. Dr. Heitink zet woord en daad op één lijn. De daad is niet enkel om het woord te ondersteunen, of te bevestigen. De daad staat gelijkwaardig naast het woord.
Pastoraat is een van de gestalten van de diakonia van de gemeente (352).

Het pastoraat is dan ook niet gericht op de verbreiding van het evangelie, maar op de zorg voor de medemens (351). Ik acht dit een onjuiste tegenstelling. Pastoraat kan niet zonder de bediening (en daarin ook verbreiding) van het evangelie. Het karakteristieke van de pastorale zorg voor de medemens is juist dat hem het evangelie in een persoonlijke relatie en in direkt kontakt via gesprek gebracht wordt. Deze notie is tot heden kenmerkend geweest voor de gereformeerde poimeniek. Wij willen niet zeggen dat bij Heitink het woord geheel wegvalt. Het wordt echter wel met zoveel andere middelen aangevuld, dat het woord zijn unieke plaats verliest. Het woord moet met de daad delen. Dit alles past in het moderne klimaat van theologiseren. Dr. Heitink schrijft dat God ook langs andere wegen dan die van het Woord bezig is zijn rijk te doen komen. Hij noemt dan met name de wetenschap, de politiek, het sociaal en maatschappelijk gebeuren (348). Ook daarin zien we God aan het werk. Vanuit de Reformatie moet dan toch altijd de kritische vraag gesteld worden: Hoe weten we of God in al die ontwikkelingen aan het werk is? Verklaren wij dat op een bepaald moment, omdat wij dat zo vinden? Heeft de Here God niet Zelf door zijn Woord het daarover te zeggen? Het Sola Scriptura van de Reformatie betekende dat de kerk en de gelovigen voor het herkennen van Gods werk en weg in de wereld exclusief gebonden waren aan de maatstaf van het Woord. Ik vermag niet in te zien, hoe die exclusiviteit te kombineren is met de gemakkelijke geponeerde stelling dat we Gods rijk ook zien komen door maatschappelijke en politieke ontwikkelingen.
Tenslotte: Onder verzoenen „verstaan we dat mensen die vervreemd zijn van elkaar, van zichzelf of van God, tot zichzelf komen, aanvaarding en vergeving ervaren en zo in nieuwe relaties leren leven" (307).
In deze definitie komt God in elk geval ter sprake. Men lette er echter op dat de vervreemding van God pas op de derde plaats genoemd wordt, en dat de verzoening allereerst omschreven wordt als een tot zichzelf komen, waarbij de nieuwe relaties ook wel die tot God zal omvatten. Doch het centrale van de relatie tot God, waarop het pastoraat toch gericht moet zijn, ontbreekt hier.
Wij achten het een tekort dat het pastoraat in deze omschrijving niet duidelijk en centraal gericht is op de relatie tot God. Niet alsof dat de enige relatie zou zijn, waarmee de pastor te doen heeft. Het gaat in het pastoraat ook om tussenmenselijke relaties. Daarover hebben we echter altijd te spreken als voor Gods aangezicht. Dat betekent: met die relatie in het middelpunt.
In het laatste hoofdstuk komt „In verbondenheid met de gemeente van Christus" ter sprake. Daar wordt gekozen voor een nieuw kerkmodel. Het is een kombinatie van kerk voor de wereld én kerk als partijganger der armen. Het is het model van de kerk in aktie. De kerk als geloofsgemeenschap, die de bruid van Christus is, wordt hier verzwolgen door de dynamiek van haar dienstbetoon aan de wereld.
Het treft mi] steeds weer dat zij die deze beschouwingen voordragen niet geleerd hebben uit het echec dat de apostolaatstheologie in de Nederlandse Hervormde Kerk heeft geleden. De mislukking daar is kennelijk geen reden voor gereformeerde theologen om te vragen: moet het niet anders? Gezien de aard van ons blad is het niet mogelijk een bredere bespreking te geven.
Dit boek heeft een aantal nieuwe inzichten op dogmatisch terrein vruchtbaar gemaakt voor de poimeniek, de pastorale theologie. Bovendien maakt de schrijver gebruik van vormen en technieken die op andere terrein van hulpverlening gehanteerd worden. Het boek geeft met behulp van een nieuwe theologische verantwoording van deze inschakeling.
Het boek is te typeren als een poging tot een grootse synthese binnen de theologie als zodanig, en vooral tussen de klassiek gereformeerde en nieuwe vormen van theologisch denken. De auteur benadrukt dat wat hij naar voren brengt, staat in de lijn van Calvijn en Bavinck. Ik denk dat we juist op dit punt van een niet geringe verwarring moeten spreken. H. Bavinck heeft de religiositeit heel anders gewaardeerd dan in dit boek gebeurt. Ook de betekenis van de algemene openbaring wordt door Bavinck heel anders uitgewerkt dan dr. Heitink dat doet.

De synthese waarover ik sprak, herinnert mij aan de Vermittlungstheoloie van de vorige eeuw. Het was juist tegen deze theologie dat Bavinck en Kuyper het opgenomen hebben.
Het boek brengt een geweldig veld van studie en praktijk in kaart. Het is een grootse onderneming, waarvoor men respekt moet opbrengen. Het is een poging om het midden te houden tussen de meest radikale denkbeelden van de nieuwe theologie en de klassiek gereformeerde theologie.
Toch blijkt steeds weer dat het niet mogelijk is dat midden te bewaren. Op een aantal wezenlijke punten sluit dr. Heitink zich aan bij de nieuwe theologie. Ik herinner nu alleen aan de omschrijvingen van de funkties van het pastoraat. Wat wij het eigene en het wezenlijke van het pastoraat achten, ontbreekt daarin.
Ik denk ook aan de hermeneutische sleutel van polariteit. God en mens, openbaring en wereld, woord en daad worden zo met elkaar verbonden dat de een niet zonder de ander kan. Juist deze bipolaire verbinding is een schema dat zich in de calvijnse traditie niet laat plaatsen.
Ik heb waardering voor de kennis van de literatuur en voor de poging theologie op de praktijk af te stemmen. De nieuwe basis die daarvoor dient, lijkt me niet hecht genoeg. Juist na het lezen van dit boek kwam de vraag boven: Wat is het wezenlijke van de theologie van H. Bavinck? Dat ligt niet in de bipolariteit, maar in de alleenheerschappij van het Woord. Daarom begint Bavinck zijn werken ook steeds met het Woord te laten spreken.

W.H. Velema

¹) Dr. Gerben Heitink, Pastoraat als hulpverlening. Inleiding in de pastorale theologie en psychologie, 421 blz. Kok Kampen, ƒ 39,-.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1978

De Wekker | 8 Pagina's

Een standaardwerk over de zielszorg

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1978

De Wekker | 8 Pagina's