Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Preken uit het Oude Testament (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Preken uit het Oude Testament (V)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geschiedenissen als voorbeeld
Het is al weer geruime tijd geleden dat in gereformeerde kring werd getwist over wat werd genoemd „exemplarische" of „heilshistorische" prediking.
Exemplarisch noemde men de prediking, waarin de geschiedenissen in de bijbel ons worden verkondigd als voorbeelden (exempels), hoe door ons niet en hoe door ons wel moet gehandeld worden. Zo staan de zonden van Israël in de bijbel als waarschuwende voorbeelden, dat wij niet in hetzelfde kwaad zuilen vallen als zij.
Daarentegen wordt ons het geloofs- en gebedsleven van de vromen in de bijbel voorgehouden als een lichtend spoor, opdat wij in geloof en leven hen daarin zullen volgen. De „exemplarische" prediking voltrekt zich - ruwweg gezegd - volgens het schema: „zoals- zo" of „zoals - zo niet".

Laat ik weer als voorbeeld mogen nemen de geschiedenis van Izaäks huwelijk (Gen. 24).
Abraham begeerde voor zijn zoon Izaäk een vrouw, echter niet uit de dochters van de heidense Kanaänieten, maar uit zijn eigen familie in Haran, waar de dienst van de Here niet geheel vreemd was. Zo moeten ook thans ouders er voor waken dat hun kinderen niet huwen met jongens en meisjes uit de wereld, maar uit de kerk. Waren niet juist eens de gemengde huwelijken oorzaak van de ondergang van de eerste wereld? Zo moet het niet. En als men in onze tijd als bezwaar tegen de vroegere huwelijkspraktijken aanvoert dat de vader daarin zoveel te zeggen had, kan men daar tegenover opmerken dat de ouders in onze tijd vaak weinig of niets te vertellen hebben met soms alle nare gevolgen van dien. En heeft ook in onze tijd iedere vader, die met zijn kinderen door het verbond Gods geheiligd is, niet de dure plicht te waken voor de heiligheid van dat verbond? Is het voorbeeld van Ezau, die een Hethietische vrouw huwde en daardoor het verbond van God verachtte (Gen. 26: 34v), ook nu nog niet voor ons een baken in zee?
Wat in de zorg van Abraham voor Izaäks huwelijk verder opvalt is dat dit hem een gebedszaak is, zoals ook Abrahams knecht, die er door Abraham als een „postillon d'amour" op wordt uitgezonden om voor Izaäk een vrouw uit Haran te halen, dit ook niet zonder gebed tot de Here doet. Hij bidt om Gods leiding bij het hem opgedragen werk. Hij bidt: Here, God van mijn heer Abraham, laat mij toch heden slagen. En dan vraagt hij van de Here een teken bij de put van de stad, waar de familie van Abraham woont, als hij daar is aangekomen: Laat het meisje, dat ik om water vraag en dan zegt: mijnheer zal ik ook uw kamelen te drinken geven, de door U aangewezen vrouw voor Izaäk zijn. Daaraan kunnen wij zien dat het zoeken van een levenspartner een zaak van het gebed moet zijn en ook van de ouders voor hun kinderen.
Dat Rebekka bereid is niet alleen de knecht van Abraham te drinken te geven, maar ook de kamelen kan ons volgens een der uitleggers leren, dat zullen onze dochters eenmaal goede vrouwen en moeders zijn, ze niet voor zichzelf zullen moeten leven, maar zich met blijde toewijding aan anderen moeten willen geven. Zo liggen er in de geschiedenis van Izaäks huwelijk voor ons wijze lessen voor de „praktijk der godzaligheid".
Men heeft tegen deze „exemplarische" wijze van preken echter nog al wat bezwaren ingebracht. In de eerste plaats ligt er iets willekeurigs en subjektiefs in. Wat is voor ons wel tot voorbeeld en wat niet? Men zal kunnen zeggen dat ook thans een jongen of een meisje aan de Here een teken mag vragen om te weten of het meisje of de jongen die zij ontmoeten van de Here is. Maar anderen wijzen er met klem op dat het vragen van zulk een „bijzondere openbaring", nu wij Gods openbaring in de Heilige Schrift bezitten, niet geoorloofd meer is.
In de tweede plaats dreigt zulk een prediking anthropocentrisch te worden. De mens of zo men wil de christen komt in het midden te staan. In plaats van Christus-prediking krijgen we zo gemakkelijk een christen-prediking en het gevaar van een wettische moraalprediking ligt niet ver. We moeten ons telkens afmeten aan allerlei „bijbelheiligen". Abraham, Jakob, en ga zo maar door. Petrus, Maria Magdalena enz. worden de gemeente alsmaar als voorbeelden voorgesteld, die ze moet navolgen, wel niet in hun ongeloof en zonden, maar toch wel in hun droefheid, hun zoekend begeren, hun gebedsleven, hun geloof enz.
Het grootste bezwaar is, dat op deze wijze God in zijn heilshistorische openbaring niet voldoende aan het licht komt. Wij krijgen God in zijn machtige daden niet te zien en daar gaat het in de geschiedenissen in de bijbel om. Niet om wat Abraham, Izaäk of wie dan ook deed, maar wat God heeft gedaan en nog doet. Het gaat om de heilsgeschiedenis.

De heilsgeschiedenis
Vandaar dat men tegenover de „exemplarische" prediking stelde de „heilshistorische" prediking. Dat is de prediking die vóór alles nadruk wil leggen op de plaats die de gebeurtenissen in de bijbel hebben in de geschiedenis van Gods openbaring. Natuurlijk krijgen we in die geschiedenis met mensen te doen. Geschiedenis is het verhaal van wat mensen doen en laten. Maar in die geschiedenis maakt God zijn geschiedenis, de geschiedenis van zijn daden. Een geschiedenis die zichtbaar wordt in de geschiedenis van mensen en heenstuwt naar de machtige daad van God in de komst van zijn Zoon Jezus Christus in de wereld tot heil van mensen. Die geschiedenis moet de gemeente zien. Daaruit leert zij verstaan wie God is, wat Hij belooft en wat Hij doet. Daar ligt voor de gemeente de grond van haar geloof en de bron van haar leven, zonder dat zij vervalt tot wetticisme en moralisme.
We moeten in de geschiedenis van Izaäks huwelijk allereerst zien wat God doet. Wij zien daarin hoe Hij zijn belofte aan Abraham en Izaäk gedaan, dat zij de stamvaders zullen worden van een groot volk, waardoor eenmaal alle volkeren der aarde zegen zullen ontvangen, hetwelk heenwijst naar de komst van Christus in deze wereld, bezig is te vervullen. En dat gaat niet buiten het geloof, het gebedsleven en de vernieuwing van mensen om. Maar we mogen daarin bovenal God aan het werk zien tot de vervulling van zijn beloften. Want daar gaat het om. Om wat God doet. We moeten maar niet Abraham, de knecht, Rebekka, Izaäk of wie dan ook aan het werk zien. We moeten God aan het werk zien. Het huwelijk van Izaäk is een klein onderdeel van het machtige werk van God in deze wereld. En dat hij daarbij mensen inschakelt, mensen gebruikt, mensen vernieuwt, ja uiteindelijk het heil van mensen op het oog heeft is om er klein onder te worden en reden om God eeuwig te verheerlijken. God aan het werk te zien troost en verblijdt de gemeente en de wetenschap dat hij ook nu nog mensen gebruikt, huwelijken sluit, zijn verbond handhaaft en heilig houdt tot heil van mensen wekt ons op om in geloof en gehoorzaamheid Hem te dienen, alles van Hem te verwachten, ook om zijns wil verbond en huwelijk heilig te houden. We ontvangen niet slechts voorbeelden in de bijbel, we ontvangen een machtige openbaring van God, die ook nu nog heel ons leven raakt en niet het kleinste onderdeel daarvan onberoerd laat.

Geen tegenstelling
Het is daarom niet nodig tussen „exemplarische" en „heilshistorische" prediking een tegenstelling te maken.
We ontvangen in de bijbel stellig voorbeelden. We mogen echter deze voorbeelden nooit los maken van het heilshistorisch kader waarin ze ons gegeven zijn.
Laat ik dat nog met twee voorbeelden uit de bijbel mogen duidelijk maken.
In 1 Korinthe 10 wijst Paulus op de uittocht van het volk Israël uit Egypte en de doortocht door de woestijn. Ze gingen allen door de zee en aten in de woestijn allen hetzelfde voedsel (het manna) en dronken allen dezelfde drank (water uit de rotssteen). Dat alles had toen een diepe geestelijke betekenis. In wezen was dat hetzelfde als wat de gemeente van het N.T. mag ontvangen door doop en avondmaal. De weldaden, die het volk ontving in de uittocht uit Egypte en de doortocht door de woestijn, waren geestelijke weldaden, waarin het hele volk zonder uitzondering delen mocht. Toch hebben niet allen het beloofde land ontvangen. Velen zijn gestorven in de woestijn door hun ongeloof en afgodendienst. En dan zegt Paulus in vs. 6: Deze gebeurtenissen zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zouden hebben. Wat in de woestijn de mensen overkomen is door zonde en ongeloof is een waarschuwend voorbeeld voor ons. Het is hun overkomen tot een voorbeeld voor ons en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is (vs.11). Met dat laatste bedoelt Paulus de tijd, die is ingetreden met de komst van Christus in deze wereld.
Paulus houdt ons hier een stukje heilsgeschiedenis voor. De geschiedenis van Gods grote daden in de verlossing van Israël uit Egypte en de doortocht door de woestijn, een geschiedenis die doorloopt en haar hoogtepunt bereikt met de komst van Christus.
We zien daarin Gods heilsdaden. Maar in die geschiedenis laat God ook zien, dat allen die Hem tegenstaan door ongeloof en zondedienst uiteindelijk aan de vervulling van zijn heilsbeloften geen deel ontvangen, maar zijn straffen zullen ondergaan.
Zo is de geschiedenis van Gods heil vol voorbeelden van troost voor hen, die geloven, en van waarschuwing voor allen, die zich uit vijandschap en ongeloof overgeven aan de dienst der zonde.
Het tweede voorbeeld is Hebreeën 11.
In dit hoofdstuk worden aan de wankelmoedige gelovigen in de nieuwtestamentische tijd de vromen uit het O.T. ten voorbeeld voorgehouden, die evenals de gelovigen in het N.T. de strijd des geloofs gekend hebben, maar in het geloof hebben volhard en daarmee niet beschaamd zijn uitgekomen.
De voorbeelden, die gegeven worden, staan niet los van Gods heilsgeschiedenis, waarin Hij zijn weldaden bewijst aan allen, die geloven en in dat geloof volharden. We krijgen niet slechts gelovigen te zien. We zien de God van de gelovigen. En dat moet in de prediking centraal staan.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 september 1978

De Wekker | 8 Pagina's

Preken uit het Oude Testament (V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 september 1978

De Wekker | 8 Pagina's