Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bevinding (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bevinding (III)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bevinding als ervaring
Onder de acht theologen, van wier visie op de bevinding Brienen ons achtereenvolgens in zijn boek op de hoogte stelt, beperkte ik mij in de beide voorgaande artikelen tot de hoogleraren Dijk en v.d. Meiden. Zij zien bevinding als ervaring, geloofservaring, wel te verstaan.
Daarbij gaat de omschrijving van v.d. Meiden, wanneer hij onder bevinding verstaat alle „zielsbevinding van de kinderen Gods" beslist te ver, omdat hij daaronder ook verstaat die ervaringen van Gods kinderen, die wel met het geloofsleven gepaard gaan, maar geen direkte vruchten zijn van het geloof. Bevinding is geloofservaring en dan is het niet juist alle ervaringen, die een gelovige al zo kan doormaken, ook aan twijfel en aanvechting, bevinding te noemen. Niet dat een gelovige daar geen weet van heeft. Ze kunnen wel met geloof gepaard gaan, maar vloeien daar niet uit voort. Hier gaat ook het bezwaar van Woeldering tegen om bevinding op te laten gaan „in alle mogelijke ervaringen, gemoedstoestanden, indrukken, gestalten en dergelijke". Het is dikwijls voorgekomen dat men deze ervaringen, deze bevinding nog hoger aansloeg dan de echte bevinding, die vrucht is van het geloof. Dan wordt de bevinding losgemaakt van het geloof. En dat is zeker de bedoeling van v.d. Meiden niet. Integendeel. Hij zegt uitdrukkelijk bevinding alleen te willen zien in relatie tot de geloofsgemeenschap met Christus. Maar dan is het juister bevinding direkt en uitsluitend te verbinden met het leven des geloofs, d.w.z. datgene er onder te verstaan wat de gelovige ervaart door en in het geloof aangaande de waarachtigheid en werkelijkheid van het Woord van God. Het geloof immers richt zich op dat Woord, vertrouwt op dat Woord, leeft uit dat Woord en ervaart door en in het geloof dat dat Woord betrouwbaar en waarachtig is. Het geloof kan nimmer rusten op de bevinding. Net zo min als dat een boom rust in of hangt aan zijn vrucht. Het is juist andersom. De vrucht hangt aan de boom. Zo is de bevinding vrucht van het geloof en het geloof rust in de waarachtigheid van de beloften van God.
We hoeven maar even te denken aan de prachtige zevende zondag van onze Katechismus. Daar wordt in vr.22 de vraag gesteld: Wat is dan een christen nodig te geloven? En dan luidt het zo schriftuurlijke en heldere antwoord: Al wat ons in het evangelie beloofd wordt. Grond van het geloof zijn de beloften Gods in het Oude en in het Nieuwe Testament. En dat geloof is geen koud toestemmen van de waarheid van die beloften, zonder dat een mens daar innerlijk en wezenlijk totaal bij betrokken is. Dat geloof is existentieel. De mens is er innerlijk en uiterlijk totaal bij betrokken. Het is de totale en existentiële overgave aan en vertrouwen op de beloften van God, die in het evangelie tot ons komen, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is, louter uit genade, alleen om de verdienste van Christus wil. Door en in het geloof worden de beloften van het evangelie ervaren als persoonlijk tot mij gesproken. En dat geloof werkt de Heilige Geest. Hij leert mij door het geloof de waarachtigheid en betrouwbaarheid van Gods beloften zó verstaan dat ik mij er in het geloof ten volle op verlaten mag en kan met heel mijn persoon. Men mag zich op deze bij het heil Gods persoonlijk betrokken voelen. Dat zou ik dan ook bevinding willen noemen. Ze is de ervaring, de geloofservaring dus, waardoor ik mij in en door het geloof in de beloften Gods persoonlijk bij het heil Gods in Christus betrokken weet, zoals dat gewerkt wordt door de Heilige Geest.
Niet dus dat de beloften Gods pas waarachtig worden of pas waarachtig op mij gericht worden, als ik geloof. De beloften volgen niet op het geloof. Het geloof volgt op de beloften. Het is ook niet zo dat de beloften pas waarachtig worden als ik ze door het geloof als zodanig persoonlijk ervaar. Dan wordt de ervaring, de bevinding maatstaf voor de waarachtigheid en geldigheid van de beloften van God. Maar er blijkt wel uit de echtheid van het geloof, als ik mij door het geloof in de beloften van God persoonlijk aangesproken en mij daarbij betrokken weet.

Kanttekening Rom. 5: 4
Reeds zagen wij dat het in Rom. 5: 4 (S.V.) niet gaat over „bevinding" in deze zin, dat door en in het geloof de beloften Gods door mij en voor mij persoonlijk als waarachtig en betrouwbaar bevonden d.w.z. ervaren worden. Voorwerp van de bevinding zijn daar niet de beloften Gods, die als echt bevonden worden, maar het geloof, dat, daar het in lijden en verdrukking stand houdt en zich aan Gods beloften blijft vasthouden, echt bevonden wordt. De echtheid van het geloof komt uit in de hoop, d.w.z. dat de gelovige, al schijnt er gelet op het heden, de omstandigheden waarin de gelovige verkeert, reden tot twijfel te zijn, niettemin met het oog op de toekomst op Gods beloften blijft hopen, daar hij in de vastheid en betrouwbaarheid van Gods beloften onwrikbaar blijft geloven. Terecht wordt dan ook gezegd dat het daar gaat om de „beproefdheid" (het woord dat ook de N.V. heeft) van het geloof. Men zou daar ook met „echtheid" of „deugdelijkheid" kunnen vertalen. De deugdelijkheid van het geloof wordt bevonden. Echter hebben blijkens de kanttekening op de S.V. in Rom. 5: 4 de kanttekenaren „bevinding" niet in deze, maar in eerstgenoemde te verstaan. Ten onrechte dus. Toch kan uit wat wordt opgemerkt in de kanttekening wel blijken wat onze vaderen onder bevinding verstonden. Zij is de ervaring van „Christus' hulp en trouw in het volbrengen van Zijne beloften, waarmede Hij ons heeft beloofd in zulke zwarigheid bij te staan".
Het woord „zwarigheid" grijpt terug op de „verdrukking" in vs. 3. Bevinding is dat de gelovige ervaart dat Christus door lijden en verdrukking heen zijn beloften, waarin Hij toezegt de zijnen bij te staan, waarmaakt.
Prof. v.d. Meidens omschrijving van bevinding krijgt iets tweeslachtigs en verwarrends, wanneer hij probeert bevinding als geloofservaring en als geloofsbeproefdheid tot één te verbinden. Het gaat om twee verschillende dingen. Het gaat in Rom. 5: 4 niet over bevinding als geloofservaring en men doet goed dat onder bevinding te verstaan. Bevinding is, zoals de kanttekenaren omschrijven - al geven ze dan niet de juiste verklaring van Rom. 5: 4 - de geloofservaring dat Christus zijn beloften waarmaakt, of anders gezegd, dat God doet wat Hij belooft, dat Hij doet ervaren, dat het waarachtig waar is wat Hij zegt.
Enige andere plaatsen in de Schrift wijzen ook in deze richting. Het woord „bevinding" komt in de Schrift nergens voor. Wel komen we er het werkwoord „bevinden" een paar maal tegen. Eén maal in gewone, niet-religieuze zin. Dat is in het verhaal van de Emmaüsgangers. Deze vertellen aan de vreemdeling - ze weten niet dat ze met de opgestane Heiland zelf te doen hebben - dat vrouwen bij het graf van Jezus zijn geweest en daar zijn lichaam niet hebben aangetroffen, maar beweren dat ze een gezicht van engelen hebben gezien, die zeggen dat hij leeft. De Emmaüsgangers hechten blijkbaar aan dit vrouwenverhaal niet bijster veel waarde. En dan gaan ze verder: En sommigen van degenen die met ons zijn, gingen heen naar het graf en bevonden het alzo gelijk ook de vrouwen gezegd hadden (Luk. 24: 24). Ze doelen hier op Petrus en Johannes, discipelen van Jezus, die na de vrouwen ook naar het graf gingen (vgl. Joh. 20: 1vv.) en de zaak bevonden zoals de vrouwen gezegd hadden. Hun „bevinding" is dat het woord van de vrouwen waar is. Het woord van de vrouwen wordt niet pas waar door hun bevinding, maar zij bevinden dat het woord van de vrouwen waar is door persoonlijke ondervinding en ervaring en dit is het geval omdat zij geloven. Hun geloof rust niet op de ondervinding dat het woord van de vrouwen waar is, maar andersom: zij ervaren dat het woord van de vrouwen waar is, omdat zij geloven. Mensen, die in ongeloof zouden staan bij het graf, zouden de waarheid van het woord der vrouwen niet ondervinden, maar juist tegenspreken en zeggen dat het lichaam van Jezus gestolen is. Hier is „bevinding" dus ook de persoonlijke ervaring dat iets, dat gezegd is, waarachtig waar is, omdat men gelooft.
Een andere plaats, waar van „bevinding" sprake is, is Ps. 46: 2. Daar wordt gezegd, dat God ten zeerste bevonden is te zijn een hulp in benauwdheden. Dat heeft God gezegd te zijn: een toevlucht en sterkte, een hulp in benauwdheden. Zo heeft Hij zich geopenbaard. Maar Hij heeft het niet alleen gezegd. Hij heeft zijn woord ook waar gemaakt. De gelovigen hebben dat ervaren, zij hebben de waarachtigheid van Gods Woord ervaren. De psalmdichter denkt vooral aan de geschiedenis van het volk Israël, waarin God zo dikwijls niet alleen gezegd, maar ook getoond heeft een hulp in benauwdheden te zijn. Hoe dikwijls heeft God geen uitredding gegeven als mensen zich in geloof en vertrouwen heenwendden tot Hem om uitkomst. Heel de geschiedenis van Israël is er vol van. Er loopt zo door de geschiedenis van Israël een geschiedenis heen van Gods heil en uitreddingen, een heilsgeschiedenis. Deze heilsgeschiedenis is vol bevinding, d.w.z. vol ervaring en ondervinding dat God voor hen die geloven zijn Woord waarmaakt.
Dat vergeten wij misschien wel eens te veel, dat Gods heilsgeschiedenis vol bevinding is. We zien de bevinding vaak te individualistisch. Heel Gods heilsgeschiedenis is er het bewijs van dat God zijn Woord waar maakt. Het volk Gods van alle tijden heeft dat mogen ervaren, bevinden. Subjekt van de bevinding is niet slechts de individuele gelovige, maar ook de gemeente als het volk van God, al wordt wat gemeenschappelijk wordt ervaren en bezongen, ook persoonlijk doorleefd en gevoeld. Bevinding is wel een persoonlijke, maar geen individualistische zaak, omdat zij de ervaring is van al Gods volk, van alle eeuwen. In deze zin kan men zeggen dat Gods heilsgeschiedenis nog altijd doorgaat.
Door het geloof wordt door Gods volk van alle eeuwen de waarachtigheid van zijn Woord gemeenschappelijk en persoonlijk ervaren. In zoverre is de kanttekening op Rom. 5: 4 juist, dat bevinding is de ervaring, dat Gods beloften van hulp en trouw ook volbracht en aldus vervuld worden.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 februari 1979

De Wekker | 8 Pagina's

Bevinding (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 februari 1979

De Wekker | 8 Pagina's