Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Twee Apeldoornse studies (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Twee Apeldoornse studies (II)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Twee in één
Het tweede van de beide tot nu toe laatste verschenen deeltjes van de „Apeldoornse Studies" is van de hand van dr. Brienen en is gewijd aan de liturgie. Het gebodene is een uitwerking van een voordracht gehouden op een konferentie van de vereniging van christelijke gereformeerde predikanten op 20 april 1977. Het is goed dat wat door Brienen werd naar voren gebracht in bredere kring dan alleen van predikanten aandacht ontvangt. Liturgie is niet alleen een zaak van predikanten, al zijn zij er in de samenkomst van de gemeente wel heel direkt bij betrokken, maar van heel de gemeente. Liturgie is de gemeenschappelijke dienst in de samenkomst der gemeente aan God.
En juist omdat ze God geldt kan wat we daar bijbels onder hebben te verstaan en wat dienovereenkomstig haar aard en vorm behoort te zijn, niet onverschillig zijn, maar is daaraan juist alles gelegen. Bezinning op de liturgie blijft steeds geboden en dat is dacht ik van ons kerkelijk leven niet altijd de sterkste kant. Veelal is men blij als aan de liturgische vorm, zoals de gemeente die kent en haar vertrouwd is, niets wordt veranderd en blijft men het liefst in de oude vertrouwde lijn. Maar is dit altijd juist?
Brienen laat zien wat er in het brede kerkelijke leven in ons vaderland zo al aan verschillende opvattingen omtrent liturgie gaande is en wijst er terecht op dat we temidden van de verschillende opvattingen en stromingen de bijbelse lijn moeten volgen. Het is zaak dit goede spoor niet bijster te raken of in traditionalisme te verzanden. Of om het met Brienens eigen woorden te zeggen: „Het antwoord op de grondvraag naar aard en funktie van de liturgie is namelijk het kriterium voor al wat verder liturgisch mag heten" (bl. 8). Brienen meent dat er een bijzonder grote behoefte bestaat in kerkelijk Nederland aan een direkte bezinning op deze grondvraag. „Juist hier nijpt een behoorlijke achterstand in de kerken van gereformeerd belijden met als mogelijk gevolg veel misverstand en misstand in liturgische vragen".
Na enig inzicht te hebben gegeven in wat er vandaag aan visies ten aanzien van de liturgie wordt ten beste gegeven, let Brienen „op de reformatorische inzet en uitgangspunten en op de uitwerkingen van de visie van de reformatoren en hun navolgers op de liturgie" (bl. 22 vv.). De reformatoren wilden zich ook op dit terrein geheel laten gezeggen door het spreken van de Heilige Schriften.
De Reformatie heeft niet een totaal nieuwe liturgie ontworpen. De band aan het verleden werd vastgehouden. De oud-christelijke struktuur blijft bewaard en daar deze weer stoelt op de synagogale liturgie kan er gezegd worden, dat de reformatorische liturgie heel diepe wortels heeft. De reformatoren geven geen nieuwe, maar wel een gezuiverde liturgie en liturgische orde. Gezuiverd namelijk van allerlei in de Roomse kerk ingegroeide onbijbelse en daarom onzuivere bestanddelen. Maar de Reformatie heeft niet alleen de naar haar vaste overtuiging onbijbelse elementen uit de toen bestaande liturgie verwijderd, maar ook nieuwe door en door bijbelse bestanddelen aan de gezuiverde roomse misliturgie toegevoegd of oude, vergeten bijbelse elementen weer opgenomen en hun hun juiste plaats en inhoud gegeven.
Brienen noemt in hoofdzaak vijf zaken: 1. Volledig herstel van de prediking van het Woord van God als genademiddel van het heil in het midden van de gemeente. 2. Aandacht en ruimte voor het aktief deelnemen van de gemeente aan de dienst vanuit het algemeen priesterschap der gelovigen. 3. Hiermee samenhangend, het laten doorkomen van de stem van de gemeente in het lied, in het gebed en in de belijdenis. 4. Het gebruik van de volkstaal in heel de liturgie en het accent op de eis, dat alles wat gezegd wordt voor ieder verstaanbaar en te begrijpen moet zijn, opdat allen de dienst kunnen mee beleven. 5. De bediening van het avondmaal naar de instelling van de Here Christus als tafel van verbondsbekrachtiging door uitbeelding en verzegeling van de beloften en als tafel van gemeenschap met Hem en met elkaar; nieuw was ook, dat het avondmaal door de gemeente werd ontvangen onder twéé gedaanten namelijk van brood en wijn.
Het gaat naar reformatorische opvatting in de liturgie om „twee in één", om met de titel van Brienens studie te spreken. Het gaat „om God, die sprekende gemeenschap sticht en onderhoudt met zijn gemeente en door middel van zijn spreken deel geeft aan het heil van Zijn Zoon door het eigen werk van de Heilige Geest én om de gemeente, die horend en gehoorzamend, gelovend en antwoordend het heil van haar Here ontvangt en zich toeeigent".
Daarbij zijn verschillende variaties in de liturgie mogelijk. Zo was er ook onderling verschil tussen de reformatoren Zwingli, Luther en Calvijn, hoewel ze van dezelfde grondopvatting inzake de liturgie uitgingen. Brienen maakt dit duidelijk. Daarom hoeft ook niet de liturgie zich altijd en overal in dezelfde vormen te voltrekken. Men meent tegenwoordig wel eens dat overal en zeker in één kerkverband de liturgische vormen dezelfde moeten zijn en men zou zelfs de liturgische vorm willen maken tot één van de kenmerken van een bepaald kerkverband, maar dat is onjuist. Er is vrijheid, als maar het bijbelse, reformatorische grondprinciep blijft gehandhaafd, zoals we die vinden bij Luther en Calvijn, dat nl. de liturgie de ontmoeting is van de sprekende, gevende God in Christus door de Geest en de horende, ontvangende gemeente in het geloof. „Het is liturgie met twee brandpunten, waarbij de eerste de tweede omspant, beheerst en kleurt en waarbij de tweede vanuit de eerste en in permanente betrokkenheid op de eerste zijn volle ontplooiing ontvangt! Binnen deze zo geaarde liturgie is alle variatie mogelijk, zodat ook de liturgie een oekumenische intentie blijft dragen", aldus Brienen (bl. 28).
Op bl. 34 vat Brienen dit nog weer eens als volgt samen: „Het gaat in de liturgie om de ontmoeting of gemeenschapsbeoefening tussen de sprekende God, die in genadige vrijmacht op de wijze van het Woord, bijzonder in Schriftlezing, prediking en sakramentsbediening tot zijn gemeente komt, én de antwoordende gemeente als het volk van Gods verbond en handelen, die reageert, antwoordt op Gods spreken in geloof, in aanvaarding en zo deel ontvangt aan het heil van de verzoening in Jezus Christus, dat haar in het Woord gepresenteerd is. Dit sluit niet uit, dat in de gemeente ook negatief gereageerd kan worden op de betoning van Gods barmhartigheid door in ongeloof het Woord af te weren tegen Gods wil, waardoor men zich buiten het heil sluit en waardoor men onder de toorn Gods blijft. Doch in een bijbelse, reformatorische typering behoort o.i. de positieve gedachte te overheersen" (bl. 34).
Brienen werkt dan een en ander nader uit in de richting van de praktijk. Men moet steeds weten te onderscheiden tussen hoofdzaken en bijzaken. „Blijvende brandpunten zijn" - Brienen wordt niet moe het steeds weer te zeggen als wilde hij dit onuitwisbaar inprenten - „het spreken van God door zijn Woord, dat is konkreet de Schriftlezing en Schriftverkondiging met de bediening van doop en avondmaal; én het spreken, antwoorden van de gemeente in horen, bidden, belijden, zingen, danken, offeren, ontvangen van doop en avondmaal, zich vormen tot een dienend leven en zich aangorden tot heilige wandel". Dit laatste is ook bijzonder belangrijk. De dienst der gemeente moet zijn uitwerking hebben op het leven van elke dag overal waar we geplaatst worden.
Wat de christelijke vrijheid in dit alles betreft, daarvan geeft Brienen tenslotte nog een paar voorbeelden: „Er is in de Bijbel nergens uitdrukkelijk bepaald hoe we vandaag aan de dag in ons land het avondmaal zullen vieren; daarom is het mogelijk dit te doen aan tafels of ook staande of terwijl allen in de banken blijven zitten en brood en wijn door ambtsdragers aangereikt krijgen. Ten aanzien van het zingen van de gemeente wordt ons in het Nieuwe Testament niet voorgeschreven in welk ritme en van welke berijming dat zal moeten zijn. Hier mogen alle mogelijkheden worden aangeboord. Paulus spreekt over een zingen en danken met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen".
Brienen heeft een goed en principieel betoog geschreven. Graag zou ik zien, dat hij, die thans ook liturgie onderwijst aan onze Theologische Hogeschool, de principiële lijn nog eens verder naar de praktijk zou uitwerken en ik wil hem daar graag voor enige artikelen de kolommen van De Wekker beschikbaar stellen. Het lijkt mij goed dat deze zaken duidelijker in de gemeente worden doorzien en meer intensief worden doorleefd. Sleur en dode vorm zijn funest voor een gemeente van Christus, die geroepen wordt tot leven en tot beleving van wat haar in Christus geschonken wordt. En tot dat beleven behoort ook een levend antwoord als een inzet hier tot de machtige liturgie, waartoe het volk van God voor eeuwig geroepen wordt.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1979

De Wekker | 8 Pagina's

Twee Apeldoornse studies (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1979

De Wekker | 8 Pagina's