Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Herdenking prof. J. Hovius

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Herdenking prof. J. Hovius

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vrijdag 27 april j.l. werd in een bijeenkomst van curatoren, hoogleraren en studenten alsmede enige familieleden de onlangs overleden prof. Hovius herdacht. De president-curator ds. D. Slagboom belichtte de kerkelijke zijde van het werk van prof. Hovius, terwijl prof. Van 't Spijker zijn betekenis als hoogleraar in de kerkgeschiedenis en het kerkrecht belichtte. Prof. Van 't Spijker sprak daarbij de volgende rede uit:

Op vrijdag 14 november 1947 aanvaardde prof. Hovius het hoogleraarsambt aan onze theologische hogeschool met een oratie over „Geschiedeniswaardering bij Hendrik de Cock". Op 13 jan. 1972 gaf hij zijn afscheidscollege in deze aula, dat handelde over enkele „Notities betreffende de synode te Emden, 1571, en haar artikelen". In bijna 25 daartussenliggende jaren heeft hij zich gekweten van de opdracht, die de synode van 1947 hem verleende, om onderricht te geven in de algemene en vaderlandse kerkgeschiedenis, bijbelse geschiedenis, archeologie, kerkrecht, encyclopaedie, algemene en vaderlandse geschiedenis en aardrijkskunde. In later jaren kwam daar nog een enkel kleiner vak bij omdat de vooropleiding geheel voor rekening kwam voor de hoogleraren.
Toch was van meetaf wel duidelijk waar prof. Hovius het zwaartepunt van zijn onderricht zocht. Het was vooral in de historische vakken en in het kerkrecht, waarbij met name de geschiedenis van de afgescheiden kerken en het theoretische en praktische kerkrecht zijn voorliefde had. Wanneer we trachten om een totaalvisie op zijn arbeid te verkrijgen, lijkt het wel duidelijk, dat we dan vooral hebben te zoeken in de richting van een theologie waarbij de grote reformatorische waarheden centraal staan en waarbij de zielzorg vooral niet achteraan komt, doch veeleer heel de theologie stempelt tot dienst aan de mens, pastoraat in de meest volstrekte zin van het woord. De grote belangstelling voor het kerkrecht als zodanig kan slechts verklaard worden als een teken van de innige overtuiging, dat de kerk haar structuur heeft ontvangen ten dienste van de diakonie der verzoening, die in het pastoraat van de kerk tot een levende werkelijkheid wordt: bediening van het heil in Christus.
Het is hier niet de plaats om uit te wijden over de vorm van spiritualiteit die van het gehele leven van prof. Hovius de innerlijke drijfveer was. Genoeg is het om op te merken, dat deze vroomheid geworteld was in een typische vorm van bevindelijkheid, die binnen de Afgescheiden kerk in het Groningerland gestalte kreeg in een aantal opmerkelijke geestelijke oplevingen in het Westerkwartier aan het eind van de vorige eeuw. Zo kende prof. Hovius het van huis uit. En het was een zeer persoonlijk geloofsbezit voor hem, zó persoonlijk, dat hij niet toeliet dat een ander daarover het oog of ook maar het oordeel zou laten gaan. Deze sterke, bijna afgesloten innerlijkheid werd gedragen door een vaste en eenvoudige overtuiging van de roeping die hij van jongsaf heeft gekend tot de dienst in Gods kerk.
Zij heeft hem doen kiezen voor een vorm van onderwijs, die als voorbereiding zou kunnen dienen voor een theologische vorming, gelijk deze voor hem mogelijk was. Wie meent, dat deze vroomheid anthropologisch van aard was, vergist zich. In zijn preken wist hij later steeds meer en meer, dat het alleen ging om Christus, om zijn verdienste, om zijn lijden en sterven, om zijn geheel unieke plaats. Wat zonder deze christologische gerichtheid gemakkelijk een subjectivistische prediking zou hebben kunnen worden, werd nu juist door de volledige concentratie op het heilswerk van Christus een mogelijkheid tot een bevrijdend pastoraat, tot een lerende en onderwijzende prediking, die oog opende voor het wonder van de genade, voor het wonder van de rechtvaardiging, voor de rijkdom van de vergeving. Daarbij werd voortdurend tijdens het pastoraat het geloofsinzicht verdiept door een intensieve studie van de Afscheiding, van de Nadere Reformatie en vooral van de Reformatie, waarbij Calvijn richting gaf. Van zijn studie in de pastorie getuigt menig artikel in het Groningse Kerkblad en later ook in de Wekker. Toen in 1947 prof. Geels zich terugtrok viel de keuze van de synode op prof. Hovius. Samen met prof. Kremer stond hij op het tweetal van het curatorium. Door de laatste werd hij bevestigd als hoogleraar en zo stond van meetaf de richting wel vast waarin zijn onderwijs en onderzoek zich voornamelijk zou bewegen: reformatorische theologie, niet in de onbestemde, bijna syncretistische zin waarin het tegenwoordig gebruikelijk is om de aanduiding reformatorisch te gebruiken, maar in de historische zin van de grote leerstellingen van de reformatie, gelijk deze in de gereformeerde confessie zijn beleden en zoals deze in een waarlijk gereformeerde kerk dient te worden vastgehouden en beleefd. Reformatorische theologie, die de ware religie vasthoudt en haar wil propageren en die daarom kerkelijk van aard is.
Wanneer ik uit de vele artikelen, oraties, lezingen en andere publicaties één studie naar voren mag halen, waarin dit in zijn totaliteit tot uitdrukking komt, dan verwijs ik naar prof. Hovius' bijdrage in de bundel die bij de herdenking van het vijfenzeventig-jarig bestaan van de hogeschool verscheen onder de titel „Woord en Kerk". Het is een bijdrage, die voornamelijk van historische aard is, maar die van de grootste betekenis is om een samenvattend overzicht te bieden van wat hem voor ogen stond bij zijn aandacht voor de geschiedenis, voornamelijk van de Reformatie, bij zijn pleit voor een werkelijke geestelijke regering van de kerk.

De Reformatie is in haar beginsel en wezen een religieus-ethische beweging. Met een verwijzing naar Bavinck schrijft prof. Hovius: De Hervormers waren van een andere geest dan de mannen die in de klassieke oudheid hun ideaal zochten en die haar een tijdlang gelegenheid en steun boden. Zij werden tot de vrijheid gedreven door een ander en hoger belang. Zij streden niet voor de vrijheid van de natuurlijke, maar van de christenmens. Het was hun in de eerste plaats niet om herleving van kunst en wetenschap, om staatkundige of maatschappelijke vrijheid te doen. Wat zij voor en boven alles zochten, was de vrede der ziel met God, de bevrijding van de schuld der zonde en het leven in zijn gemeenschap. De reformatie was in haar beginsel en wezen een religieus-ethische beweging. In de Reformatie ging het om de religie. Om de ware religie, en dus ook niet om een vage vorm van algemene religieusiteit, maar om de werkelijke band aan de levende God. Voor Calvijn hing het verval in de werkelijke religie samen met het verval van de kerk. En het verval van de kerk was te wijten aan het verval van de regering van de kerk. In zijn vermaning aan Karel V spreekt Calvijn de beroemd geworden woorden: Mij thans wendende tot de gebreken der kerkregering, weet ik er schier geen einde aan te vinden . . . De geestelijk regering, ons door Christus bevolen, is geheel terzijde geschoven; daarentegen is er een nieuwe en eigendunkelijke vorm van regering ingevoerd, die, hoewel zij in Christus' naam wordt uitgeoefend, niet meer gelijkenis met Hem heeft, dan het rijk der wereld met het rijk van Christus. Daarom pleit Calvijn voor een geestelijke politie, een pneumatisch regiment, dat uitgeoefend wordt door de bediening van het Woord en de bediening van de sacramenten. Om déze te handhaven, te waarborgen en te propageren dient de regering en het recht van de kerk.
Het komt mij voor dat in deze visie van Calvijn op de kerk, op haar recht het ideaal is aangegeven, dat in al zijn arbeid prof. Hovius voor ogen heeft gestaan.
Al de arbeid op het terrein van het onderzoek van de kerkgeschiedenis dat hij in een levenlange studie heeft mogen verrichten, staat in dit teken.
Ik denk hier aan zijn historische studies. Zij bewegen zich grotendeels rondom de themata die in de Reformatie zijn gegeven, die in de Reformatie van de negentiende eeuw gedurende de Afscheiding opnieuw zijn aangewezen en die tot op heden actueel blijven. De kerkgeschiedenis blijkt telkens zeer actueel te zijn. In een kleinere studie, uitgegeven bij de herdenking van de Nederlandse Geloofsbelijdenis in 1961 wijst prof. Hovius op de betekenis van Guido de Brès en op de achtergronden van onze confessie. Daarbij komen vanzelf ook de dopersen ter sprake, waarvan als kenmerken genoemd worden het biblicisme, het dualisme en het spiritualisme, samen met het ascetisme en het perfectionisme. Elk van deze kenmerken wordt vervolgens breder omschreven, waarna een sterk pleit wordt gevoerd voor de actualiteit van het gereformeerde belijden en van onze gereformeerde belijdenis: „Evenals in de tijd van Guido de Brès dreigt ons land overspoeld te worden door allerlei geestelijke stromingen en bewegingen, die in wezen dopers zijn, doch als zodanig dikwijls niet herkend worden, omdat zij in een aantrekkelijk en modern gewaad verschijnen. We hebben hierbij het oog op wat men de Pinksterbeweging pleegt te noemen en op aanverwante stromingen. Ongetwijfeld kunnen we respect hebben voor de eerlijkheid en zedelijke ernst van vele aanhangers van deze en dergelijke richtingen die in vele kerkgemeenschappen infiltreren maar het is overduidelijk, dat hier weer een vorm van biblicisme optreedt, zoals De Brès dit ook aantrof bij vele Anabaptisten uit zijn dagen. Met een simpel beroep op een of andere schriftplaats meent men dikwijls te kunnen volstaan, zonder het organisch karakter der Godsopenbaring te erkennen, zonder de oude regel te betrachten, dat men Schrift met Schrift moet verklaren en zonder rekening te houden met de leiding des Geestes in de dogma-vorming in de kerk van Christus. Ook hier openbaart zich bij velen weer een dualisme, een onschriftuurlijke scheiding tussen natuur en genade, wat duidelijk te merken is aan een streven naar ascese en in een perfectionisme, hetgeen onvermijdelijk weer resulteert in een wetticisme, of anders gezegd in een uitgesproken kramphouding. Ook hier weer een spiritualisme en een subjectivisme, waardoor alle fundamenten van het kerkelijk leven en ook van het geloofsleven omvergestoten worden . . . Kortom, al deze richtingen die een grote aantrekkingskracht op vele zwakke en onvaste geesten hebben, werken kerk-ontbindend en relativerend, ondergraven de fundamenten van kerk en verbond en banen de weg enerzijds voor een steeds voortgaande versplintering en anderzijds voor een valse oecumene". Kerkelijk leven en geloofsleven, beide gelijkelijk ondergraven, door een onkerkelijk en ongelovig spiritualisme.
Achter de studie van de kerkgeschiedenis gaat schuil de sterke liefde tot de kerk van Christus. De keuze van zijn onderwerpen is daarvoor sprekend. Ik vermeldde reeds zijn inauguratie over Geschiedeniswaardering bij De Cock. Na de grote verandering die zich voltrok bij Hendrik de Cock in de jaren 1830 en 1831 komt er ook een wending in zijn geschiedeniswaardering. Interessant is dan de definitie die prof. Hovius geeft van een gezuiverd historisch besef: „een juist en schriftuurlijk inzicht in de historie en de krachten die in haar werken. Voortaan gaat hij (d.i. De Cock) Kerk en wereld kritisch confronteren met de waarheidsvraag, waarin hij een verrassende overeenkomst vertoont met de Reformatoren van de 16e eeuw". Zo wordt het begrijpelijk, dat zich bij De Cock een zeer concrete terugkeer aankondigt tot de historische leer en kerkregering. Hij begeert herstel van de historische rechten van de kerk. Hij roept op tot reformatie. Zo betekent de Afscheiding herstel van de historische Gereformeerde Kerk.
Bijzonder sterk is deze nadruk op de betekenis van de geschiedenis. Na een uitvoerig citaat uit de Acte van Afscheiding typeert prof. Hovius de daad van De Cock als volgt: Dat is de taal van den man, die historisch gereformeerd heeft leren zien en handelen. Zo min van Luthers denkwijze kan gezegd worden, dat zij Neigung zum Sektentypus heeft, zoo min mag men de De Cock deze beschuldiging aanwrijven. Hij is reformator van de kerk en in haar reformatie gaat het hem om de zaligheid van zijn mede-zondaren, om de komst van Gods koninkrijk, om de eere Gods!
Historisch-gereformeerd . . . het is een typering, die in de inauguratie niet maar terzijde gebruikt wordt. Wat wordt er onder verstaan? Allerminst een repristinerend herhalen van wat in het verre verleden de geesten boeide. Het blijkt in werkelijkheid een aanduiding, dit begrip „historisch-gereformeerd" van een roeping die wij in de continuïteit met het verleden in het heden hebben. Prof. Hovius heeft dit uitgewerkt in zijn onderzoek met betrekking tot onze houding tegenover de Hervormde Kerk, tegenover de moderne oecumeniciteit, maar niet minder ten opzichte van de roeping tegenover allen die de belijdenis willen aanvaarden en belijden. Ik herhaal hier het citaat, dat tijdens de weekopening na het overlijden van prof. Hovius door prof. Oosterhoff werd gegeven uit de inauguratie: „Als bij hem (De Cock) dient er ook bij ons een worsteling te zijn om de kerkelijke eenheid en gemeenschap der Gereformeerde belijders. Dat betekent de eenheid van allen die de drie formulieren van enigheid aanvaarden en handhaven. Geheel in de lijn van De Cock dient op deze Drie Formulieren van enigheid als accoord van kerkelijke gemeenschap de nadruk gelegd te worden. De Cock was geen partijman. Zijn basis was uitsluitend de gereformeerde belijdenis. Daarop legt hij in al zijn geschriften het accent.
Het was vlak na de synode van 1947, die zulke boeiende initiatieven nam tot het beoefenen van het profetisch getuigenis van de kerk, dat prof. Hovius schreef: Gode zij dank heeft de laatste generale synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken getoond positief haar roeping in dezen te verstaan. Het is onze innige bede, dat mee door haar arbeid in de historische lijn van De Cock de kerkelijke eenheid en gemeenschap tussen alle ware Gereformeerden van welke kerkelijke denominatie ook, hersteld worde, op de door De Cock aangewezen basis, met uitsluiting van alle opvattingen en leringen, die al of niet kerkelijk vastgelegd, daarboven uit en daartegen in gaan. Geen eenvormigheid zij daarbij het doel . . .
Daar kan binnen het raam van de Gereformeerde belijdenis een zekere nuancering zijn, zoals er ook in vroeger eeuwen steeds was, zoals er ook in de kerken der Afscheiding werd gevonden, zoals wij haar ook in onze eigen kerken aantreffen. Wij zijn er diep van overtuigd, dat dit standpunt met het oog op onze kortzichtigheid en beperktheid van kennen, en vooral met het oog op onze zondige en hoogmoedige aard, gevaren in zich bergt. Maar daarom is het juist: ecclesia reformata er reformanda. De kerk moet steeds ge-reformeerd worden; zij moet blijvend in de toestand van reformatie verkeren, dat is: zichzelf rusteloos confronteren met het Woord en de belijdenis, priesterlijk worstelen in den gebede om de heerschappij van den Christus door zijn Geest, en koninklijk strijden tegen de zonde, wereld en satan. Hier heeft de theologie een geweldige taak. Hier heeft elk kerklid zijn dure roeping.
Aan die geweldige theologische taak heeft prof. Hovius zijn krachten gegeven in Apeldoorn, aan de school waarvan hij in 1954 de geschiedenis op een zo exacte manier heeft beschreven in het gedenkboek dat ter gelegenheid van het zestig-jarig bestaan van de Theologische School werd uitgegeven.
Historisch-gereformeerd . . . het is de typering van wat voornamelijk het terrein van zijn onderzoek zou blijven. Als weinigen was hij thuis in de kerkgeschiedenis van de 19e eeuw. De conflicten in de oude afgescheiden kerk rondom de figuur van ds. H.P. Scholte werden in meerdere artikelen beschreven. Ook in die afgescheiden kerk zelf leefden de spanningen rondom het verstaan van de belijdenis en de verbindende kracht ervan. Was niet heel de kerkstrijd van die eeuw een strijd met als inzet de belijdenis? Hij wijdde er verschillende colleges aan. En ook na zijn emeritering bleef zijn studie zich bewegen rondom het centrale thema van de verbindende kracht van de belijdenisgeschriften. Een diepgravende detailstudie kon in de zomer van het vorige jaar nog afgesloten en opgenomen worden in de bundel die ter gelegenheid van het ambtsjubileum van zijn drie collega's werd aangeboden. Daarmee werd een kwestie die sinds de invoering van de kerkorde in 1816 in de nederlandse kerkgeschiedenis had gespeeld, n.l. of de leerregels van Dordt wel behoorden bij de aangenomen belijdenisgeschriften, definitief behandeld: het is een fraai voorbeeld van wat historisch onderzoek wil zijn: het achterhalen van de waarheid niet alleeen, maar vooral ook het plaatsen van die waarheid in het licht van de tijd. Dat geschiedt inderdaad in deze detailstudie. Terwille van de waarheid. Ja, maar ook terwille van de Dordtse leerregels, waarin de leer der genade, het reformatorisch erfgoed werd verdedigd. Was niet een van de eerste daden van Hendrik de Cock de heruitgave van die leerregels? Zij hebben gegolden ook in het Noorden.
Toch betekende dit voor prof. Hovius geen pleit voor de belijdenis in confessionalistische zin. Het was hem niet en nooit te doen om die belijdenisgeschriften op zichzelf.
Het ging hem om die geschriften in hun historisch-gereformeerd karakter als constituerend voor het accoord van kerkelijke gemeenschap. De kerk kan haar belijdenis niet missen. En hier liggen dunkt me ten diepste de motieven voor de grote liefde tot en kennis van het gereformeerde kerkrecht. Dat kerkrecht is er om de zuivere religie. De zuivere religie ligt niet in het zuivere kerkrecht. Maar het kerkrecht is er terwille van de zuivere religie. Het is er terwille van het zuiver houden van de kerk, d.w.z. terwille van de verzekering dat het zuivere evangelie in de kerk gepropageerd zal worden.
Op verschillende manieren werd dit geponeerd. Te denken valt aan de rectorale oratie over het verband tussen onze Belijdenis en onze Kerkorde. In deze oratie worden belijdenis en kerkorde structureel en essentieel op elkander betrokken. Bij onze gereformeerde belijdenis past onze gereformeerde kerkorde. Inzake de kerkregering heeft de laatste in de eerste haar grondslag en bestek, en de eerste heeft in de laatste haar uitwerking. De belijdenis is uit de Schrift getrokken en mee daarom kan de kerkorde het schriftbewijs ontberen. Dit betekent niet dat de kerkorde nimmer gewijzigd kan worden. In zaken die accidenteel zijn kan zij gewijzigd worden. Immers de kerkorde mag niet in een petrefact ontaarden. Maar dit onderstreept alleen maar, dat men de band tussen beide dient te bewaren. Immers het gaat er om, de ware religie te onderhouden. Ook in andere oraties staan deze gedachten centraal. De kerkelijke vergaderingen hebben toezicht uit te oefenen op de dienaren des Woord. Ook hier gaat het niet om een formeel recht, maar om een zaak van levensbelang voor de kerk, die de ware religie niet wil kwijtraken. Met een brede historische en principiële argumentatie worden de lijnen uitgezet, die het terrein aangeven waarbinnen het evangelie moet blijven klinken. Hetzelfde geldt van andere velden van onderzoek: te denken valt aan de studie over de positie van de vrouw in Christus' kerk. Ook aan het onderzoek naar de opvattingen van Hyperius over de jaarlijkse synoden en van de vraag naar de plaats van de diakenen in de kerkeraad, een referaat, dat de discussie op gang wilde brengen op dit punt, en dat resulteerde in een aanpassing van de kerkorde aan de belijdenis.
Opmerkelijk is hoe voorzichtig het slot van dit referaat is: . . . het gaat in de Kerk des Heren niet om het doordrijven en tot heerschappij brengen van onze wil of van onze mening, die wij zo gemakkelijk met Gods wil en Gods mening vereenzelvigen, maar het gaat in de Kerk van Christus altijd om diakonia, dienst in velerlei vormen maar steeds in gehoorzaamheid aan de Koning der kerk.
In het afscheidscollege wordt dit koningschap van Christus getekend als het laatste motief in het hanteren van het recht van de kerk: Een kerkorde draagt niet een juridisch karakter. Integendeel, men kan haar veeleer pastoraal noemen. Zij beoogt zeker de realisering van het koningschap van Christus in en over zijn kerk, doch zij heeft goed verstaan dat die koning geen tiran of despoot is maar Herder, zoals Hij zelf getuigde: Ik ben de goede Herder. . . De regering der kerk is een herderlijke, een pastorale taak, en diensvolgens moet de regeling van kerkelijke zaken, of wil men, moet de kerkorde een pastoraal karakter dragen. Niet genoeg kan hierop de nadruk worden gelegd. In zijn eerder genoemd opstel over het onderhouden van de ware religie door middel van de kerkorde wordt dezelfde gedachte uitgewerkt met betrekking tot de dienaren, als volgt: De ambtsdragers hebben er steeds voor te zorgen, voorzover dat in hun vermogen ligt, dat de kerkregering haar geestelijk karakter blijft behouden. Zij mag nooit ontaarden in wat men bureaucratie of ambtenarij pleegt te noemen. Dit kan zo gemakkelijk gebeuren, bijvoorbeeld door bepaalde karaktertrekken van ambtsdragers, waardoor zij sterk geneigd zijn steeds het formele te laten prevaleren boven het pastorale en door uit te gaan van de mening, dat de kerkregering een juridische en formalistische aangelegenheid is . . . Men kan het zo zeggen, de ambtsdrager bedenke altijd dat hij zielzorger, zielenherder is. En in een noot heet het kort en goed: de kerkregering is immers zielzorg.
Het lijkt duidelijk: op een theologisch verantwoorde wijze is prof. Hovius gebleven wat hij was, toen hij in Apeldoorn kwam: zielzorger, pastor.
Het blijkt zonneklaar uit de vierhonderd Wekker-artikelen, die hij schreef ter toelichting op de kerkorde. Het blijkt ook overduidelijk uit de honderden kerkrechtelijke adviezen, waarin hij, geconfronteerd met allerlei problemen in de kerken die hem veel verdriet bezorgden, op een pastorale manier leiding zocht te geven. Het blijkt uit de wijze waarop hij de kerkorde aan zijn studenten verklaarde: kerkregering is zielzorg. Er achter staat de koning die Herder is.

In 1966 werd in verband met de inauguratie van prof. Velema de rectoraatsoverdracht, die op de morgen van de inauguratie plaats vond, zonder het uitspreken van de gebruikelijke rectorale rede verricht. Bij die gelegenheid gaf prof. Hovius wel enkele opmerkingen over het wezen van de theologie ten beste, waarin vooral het praktisch karakter ervan werd benadrukt. De theologie is een wetenschap die slechts in nauwe relatie met de kerk is te beoefenen. Een citaat van Bavinck alweer illustreert dit: Het is om zo te zeggen de kerk zelve die in de theologie denkt en kent. In beginsel is de gemeente immers zelf theoloog, door God geleerd aangaande God. Zij heeft door Geestesdrang de godgeleerdheid in het aanzijn geroepen. De theologie, die geen praktijk wordt, draagt die naam ten onrechte.
Zó is prof. Hovius hier in Apeldoorn bezig geweest, vanuit de praktijk en gericht op de praktijk: als zielzorger, terwille van de mensen om zich heen, terwille van de kerken die hij liefhad, terwille van de grote Herder der schapen, die zijn eigen werk door de mensen doet. Ik wil eindigen met de wens te herhalen, die aan het slot van zijn artikel over de geschiedenis van onze theologische hogeschool te vinden is, en die we willen lezen in het licht van zijn opvatting omtrent het wezen en doel van de beoefening van de geschiedenis en van het kerkrecht, en van de theologie in het algemeen: De God aller genade gedenke in zijn gunst ook in de toekomst onze kerken en de school die van deze kerken uitgaat. Hij stelle haar tot een zegen door de bediening van de Heilige Geest uit de volheid van Christus, de grote profeet, de enige hogepriester en de eeuwige koning, tot de komst van zijn rijk en de glorie van zijn naam!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 mei 1979

De Wekker | 8 Pagina's

Herdenking prof. J. Hovius

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 mei 1979

De Wekker | 8 Pagina's