Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gemeenteopbouw en perspectieven daarvan (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gemeenteopbouw en perspectieven daarvan (II)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gemeente en gemeenten
Bekend is dat het gebruik van het woord „kerk" of „gemeente" in de Heilige Schrift op gevarieerde manier plaats vindt. U weet wel, dat in onze vertalingen het woord „kerk" niet voorkomt. In de Reformatietijd hebben we het gebruik van Luther overgenomen om het Griekse woord „ekklesia" niet door „kerk" maar door „gemeente" te vertalen, al betekenen, bijbels gezien, die twee woorden precies hetzelfde.
In het Nieuwe Testament komt het woord „gemeente" dan zowel voor in de zin van de universele kerk (b.v. in Matth. 16:19: op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen), als voor een groep van plaatselijke gemeenten (b.v. Hand. 9:31: de gemeente door geheel Judea, Galilea en Samaria had vrede), als voor elke plaatselijke gemeente (b.v. Hand. 14:23: in elke gemeente ouderlingen verkozen).
De dingen, die van de gemeente van alle tijden en alle plaatsen gelden, b.v. dat ze is uitverkoren in Christus, dat ze vergaderd wordt door Woord en Geest, dat ze in Jezus' naam en kracht bewaard wordt, dat ze lichaam van Christus is, dat ze op het enige fundament gebouwd wordt, dat er opbouw geschiedt, dat er al die geestelijke zegeningen zijn, - die dingen gelden van de plaatselijke gemeente, als openbaring van het lichaam van Christus.
Waarom haal ik dat nu graag naar voren? Omdat in de plaatselijke gemeente het lichaam van Christus zichtbaar wordt. Daar wordt duidelijk, hoe Christus regeert en zegent en roept. Daar woont Christus met zijn Geest. Daar regeert Hij door de ambten. Daar zijn ouderlingen en diakenen geroepen en aangesteld.
Bij al wat ze ontving ontdekte de Reformatie ook de betekenis van het ambt in de gemeente. Toen de Reformatie alle tirannie en bisschoppelijke macht afwees, betekende dit, dat de ambtsgedachte in de kerk wijst op het plaatselijke ambt. Christus wordt plaatselijk door de daar aanwezige ambten vertegenwoordigd. Zo vindt gemeenteopbouw plaats.
Het is daarom schriftuurlijk en reformatorisch om het begrip „gemeenteopbouw" allereerst te betrekken op de plaatselijke gemeente. De reikwijdte van het ambt is de reikwijdte van de gemeenteopbouw.
Dit betekent tegelijk, dat gemeenteopbouw niet maar een goede liefhebberij is voor sommige ambtsdragers, maar dat het een centraal begrip is, dat aan de orde is en blijft, wanneer er gesproken wordt van een fundament en wanneer er rekenschap gevraagd zal worden van de wijze waarop en de materialen waarmee op het fundament gebouwd is.
En wanneer gemeenteopbouw plaatselijk aan de orde komt, komt het concreet aan de orde. Dan zijn het déze ambtsdragers, die namens Christus optreden; dan zijn het déze gemeenteleden, onder wie déze jongens en meisjes, wie opdracht en verantwoordelijkheid geldt; dan weten we elk waarmee en waaraan we werken.
Het beklemtonen van de plaatselijke gemeente heeft niets met het zgn. independentisme (elke gemeente staat geheel los van de andere) te maken. Dat kan m.i. blijken uit de ongedwongen en a.h.w. vanzelfsprekende manier, waarop in het Nieuwe Testament het woord „gemeente" gebruikt wordt. Dat wondere en verstrekkende woord, waarin vanuit het Oude Testament de gedachte zit van het vergaderde volk van God en vanuit het Nieuwe Testament de gedachte, dat ze uit de grote massa uitgeroepen is en tevoorschijn geroepen door Woord en Geest.
Voor de ambtsdragers is het ongelofelijk troostend om op de belofte en het werk van Christus Zelf terug te mogen vallen. De eerste zegen in een mensenleven, hoe klein ook, is toch al vol van Christus. De doorwerking in het geloofsleven zal steeds meer de volheid van Christus laten zien. Van het moment af, dat de kerk voor de dopeling bidt, dat het in de Here Jezus Christus tot geestelijke wasdom mag komen, hoopt zij op het grote werk en werkt zij eraan. De ambten sinds de Reformatie willen weer geheel werken vanuit Christus en werken in de gemeente. Geschonken door Christus, zijn de ambtsdragers toch opkomend uit de gemeente.
De plaats van het ambt in de gemeente betekent, dat daarin Christus werkt. Het betekent ook, dat de gemeente werkt. Het is niet goed uit te drukken, wat de, woorden „in de gemeenschap met Christus" omvatten. Hoe groot de lengte, breedte, hoogte en diepte is, zou Paulus schrijven. In de eerste plaats wordt het zo gegeven en gesteld. In de tweede plaats moet het geloofd en beleefd worden. En daarom heeft dit actief zijn van de gemeente niets met „activisme" te maken, dat de gemeenschap niet begrepen heeft en weer de wet zou brengen. Toen onze Heiland heeft gezegd „Het is volbracht", betekende dat, dat ik het niet behoef „waar te maken" in de strikte zin van het woord. U moet maar eens opletten, hoe allerlei ouderwetse en moderne actievoerders een grote krampachtigheid vertonen. Jij moet het waarmaken! Zo is het gelukkig nooit meer. Maar daarom heeft het ook niets met lijdelijkheid te maken, omdat gemeenschap een levende werking en activiteit inhoudt.

Functionering van gemeenteopbouw
In onze tijd, die zo arm is aan gemeenschap, moet veel nadruk gelegd worden op gemeenteopbouw. Ontstellend is het gebrek aan gemeenschap. Menigeen is al geneigd om te denken, dat het in de kerk wel niet veel beter zal zijn. Maar wat kan er, Schriftuurlijk gezien, veel in en van de gemeente verwacht worden! Wie wel eens op kerkeraads- en andere kerkelijke vergaderingen moeilijke ervaringen heeft moeten verwerken, zal toch nooit de blijdschap en het vertrouwen over de gemeente mogen verliezen.
De beste aanzet voor gemeenteopbouw is, daar zelf in te geloven en zich door teleurstellingen niet uit het veld te laten slaan. Niet uit optimisme, dat toch een keer valt, maar geleid door Gods belofte en trouw. Ambtsdragers en liefst ook alle gemeenteleden mogen zo van de geest van het Nieuwe Testament, van het spreken van de apostelen, doordrongen zijn, dat ze zich sterk op de gemeenteopbouw richten. Als Paulus kon zeggen: wat doet het er toe? Ik zal mij verblijden (Filipp. 1), als hij tot Corinthe kon zeggen: Gods akkerwerk, Gods bouwwerk, zijt gij, wel, dan behoeven wij nog niet mismoedig te worden.
Ik heb het dus ook al eigenlijk over werkzaamheid van gemeenteleden.
In een referaat, dat professor Velema eens (in 1963) tot ambtsdragers gehouden heeft, sprak hij het vermoeden uit, dat wat hij te berde bracht over geestelijke groei in de gemeente door de dienst van de ambten, toch over het algemeen als iets onwennigs overkwam. Ik heb toch de indruk, dat er in dit opzicht hier en daar wel wat verbeterd is. Bezinning heeft toch langzamerhand meer betrokkenheid op de groei van de gemeente gegeven. Maar het moet wel steeds weer en opnieuw gebeuren. Er zijn ook steeds weer hindernissen.
Zo wil ik wijzen op b.v. de samenwerking tussen de pastorale en diakonale aspecten van het ambt, concreet tussen wijkouderling en wijkdiaken, maar ook tussen hen en de wijk waarin ze werken. In veel gemeenten is er wijkwerk van Ziekenzorg, Vrouwendienst, of hoe men het maar noemt, met in elke ouderlingenwijk een zuster die bezoeken doet bij zieken, bejaarden, nieuw ingekomenen enz. Het is van enorme betekenis om als werkers in de wijk nauw samen te werken en daar ook enige organisatorische vorm aan te geven. Wijkavonden waarin gemeenteleden in kleine groepen samenkomen rondom de Schrift of met een bepaald onderwerp, doen elkaar soms plotseling ontdekken. Zonder enige opzet komt dan in de gemeente iets van het vloeiende en de soepelheid in allerlei gemeentelijke gaven en krachten tot uiting.

Ik constateer, dat zo in de gemeente, zonder dat we vrouwelijke ambtsdragers kennen, er allerlei werk gebeurt, de gemeente functioneert, ambtswerk verricht wordt, op een manier, die een levend lichaam kenmerkt en tot grote zegen kan zijn en ook is.
Op dit punt aangekomen, herinneren we ons de aspecten uit het boek Handelingen. Ook vandaag mag er gewerkt worden aan de onderlinge steun in het zien van opdrachten en gevaren, van mogelijkheden en verleidingen.
Ook voor ons zullen eendracht, blijdschap en bemoediging kenmerkend zijn voor de manier, waarop we als gemeenteleden met elkaar mogen omgaan. In een lichaam is toch samenwerking? Een huis is toch een eenheid? De bruid kent toch haar blijdschap? De kudde wordt toch door de herder bemoedigd? En dan zal de soms negatieve ervaring voor ons niet maatgevend zijn.
Normatief is slechts wat in Christus gegeven is. Ons gebed om uitwerking door de Geest zal er slechts des te dringerder om zijn.
Ook vandaag moeten we sterk voor elkaar opkomen, met woorden en met de daad, pastoraal en diakonaal, onderling in de gemeente en tussen de gemeente. Zonder deze eigenschap is een lichaam helemaal niet levend en verschrompelt de plant. Voor ons mag het betekenen, dat in de gemeente niemand uit de boot behoort te vallen, niemand over het hoofd gezien wordt, dat ieder recht heeft om gezien en gehoord te worden, dat er een recht op bijstand is, dat diakonaat niet slechts passief genoten maar evenzeer (en wellicht door dezelfde personen!) actief beoefend zal worden, ja dat hier een enorme leerschool is voor het ontdekken, onder woorden brengen en steunen in wat nodig en mogelijk is. En ook wat menselijkheid is. Laten we voor zulk een woord in de gemeente niet bang zijn. Elders is God bijna of praktisch vergeten. Dan verdwijnt immers ook de menselijkheid? In het algemeen zou ik trouwens willen zeggen, dat we, evenals in een huisgezin, in de gemeente ergens tegen moeten kunnen en niet te spoedig verkeerde dingen denken, omdat er onderling vertrouwen is. Ook kan het lijden om gecorrigeerd te worden, omdat de liefde geen kwaad denkt.
Gemeenteopbouw betekent niet een of ander stokpaardje, maar niets minder dan het toebereiden van de bruid voor de grote bruiloft. De zo gewenste mondigheid is geen deskundigheid in veel vaktechnische vragen, maar een mondigheid in geloof, om met geloof, hoop en liefde te mogen leven en verwachten.

Hoogeveen, K. Boersma

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juni 1979

De Wekker | 8 Pagina's

Gemeenteopbouw en perspectieven daarvan (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juni 1979

De Wekker | 8 Pagina's