Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gemeenteopbouw en perspectieven daarvan (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gemeenteopbouw en perspectieven daarvan (IV)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Moeilijkheden
Kaders en vormen van gemeente-zijn werden in de laatste jaren ter discussie gesteld. Begrijpelijk, nu heel veel in beweging kwam, theologisch en sociologisch. In andere kerken kwamen rondom de oecumene vragen van onderlinge samenwerking. Teruggang van kerkbezoek bracht tot bezinning over zondagsbesteding en wijziging van gemeentegrenzen. Concentratie en integratie kwamen in de belangstelling. Categorale gemeenten, studentenparochies, basisgroepen vroegen de aandacht.
Wij bleven in de overtuiging leven, dat de gereformeerde belijdenis en de hoofdzaak van een gereformeerde kerkorde niet achterhaald zijn. Maar we moeten niet doen, alsof er bij ons niets aan de hand was. Eenvoudig al niet, omdat wij niet op een eiland leven en omdat beïnvloeding altijd plaatsvindt. Maar ook, omdat er in ons kerkelijke leven nog al wat veranderde.
De belangrijkste en meest zorgen gevende verandering betreft natuurlijk de kerkelijke gescheidenheid. Wij houden van de gereformeerde belijdenis, maar we kunnen er nauwlijks mee uit de voeten, tenzij we voor eigen kerkverband exclusief de aanduiding „ware kerk" willen opeisen. Toch is tot nog toe in dit verhaal de indruk gevestigd, alsof wij werkzaam zijn in de enige gemeente Christi ter plaatse. En al zullen we inderdaad volop mogen leven en werken in het besef, te mogen dienen in de kerk van Christus, we komen praktisch bij onze gemeenteopbouw in aanraking met kerkelijke overgangen, plaatselijke contacten, uit uiterst gering historisch besef bij jongeren, de aantrekkingskracht van sommige predikers van of jeugddiensten in andere kerken, en met meningsverschillen of zelfs onenigheden in eigen gemeente.
Een tweede punt, als ik de confessie lees, is het feit dat daarin de verhouding algemene (katholieke) kerk - plaatselijke kerk niet zozeer aan de orde komt. Zelfs komt het woord „kerk" er alleen in het enkelvoud voor (althans wat de ware kerk betreft). Er is sprake van een onwillekeurig woordgebruik, dat bij ons zeer aantrekkelijk en geestelijk mag overkomen. Maar daarmee zijn vragen en moeilijkheden van een tijd als de onze nog niet tot een antwoord gebracht.
Zodra in een nieuwe situatie de kerk zich moest hergroeperen - ik denk maar aan de Afscheiding en de vreugde en ellende daarna - kwamen er moeilijkheden, die niet in een handomdraai waren op te lossen. Zeer droevig was, dat dan menselijke inzichten, die niet aan het Woord ondergeschikt gemaakt werden, soms de boventoon gingen voeren.
Laten we ons er daarom niet over verbazen, dat we moeilijkheden ondervinden. Zou in een wereld met ware aardverschuivingen het Chr. Geref. kerkelijke leven rustig kunnen voortkabbelen? Mocht iemand dat verwachten? Mocht iemand erop hopen? Een wereld die door twee oorlogen is heengegaan en de massamoord op de Joden heeft beleefd kent ook Christelijk Gereformeerd kerkvolk en zijn ambtsdragers. Hebben onze vaders of collega's niet ook in concentratiekampen gezeten? Hebben onze jongelui niet vroeger in Indonesië in noodgemeente onderdak gevonden en in later tijd in emigratie- of toeristenlanden totaal andere situaties leren kennen? Zijn er geen Chr. Geref. militairen in de Libanon?
Hebben wij de uitdagingen van de gestegen welvaart aangekund en heeft de techniek ons onberoerd gelaten? Welke plaats ging de auto in predikantenharten innemen? Hoe stond ik als dominee tegenover de pijlsnelle stijging van energiebehoefte? Kregen ook dominees niet meer behoefte aan ontspanning vanwege de zware druk die ze op zich voelden? Liet niet elke golf een laagje slib achter? Kreeg ook u niet meer begrip voor jongeren uit de gemeente als ze zich afvroegen of ze soms dienst moesten weigeren?
Ik wil alleen maar begrip vragen voor het feit, dat het niet zo eenvoudig is om, met handhaving van de gereformeerde belijdenis, het onderlinge samenleven in het kerkverband te beoefenen.
Misschien komt nu de gedachte bij u op, dat diezelfde confessie ook zegt, dat God zijn heilige kerk bewaart en staande houdt, zoals ook de Here in de tijd van Achab zeven duizend mensen behouden heeft, die hun knieën voor Baal niet gebogen hadden. Maar de instemming met deze belijdenis gaat niet glad, doch met kennis en onderscheidingsvermogen aangaande de tijd waarin we leven en via een strijd, in het geloof gevoerd.
Het is bekend, dat er in onze kerken van het begin af verschil is geweest. Ontwikkelingen, deels van buiten af, zoals ik zoëven ruw schetste, deels van binnen uit, hebben verschillen groter gemaakt.
Als ik er op in mag gaan, gezien vanuit mijn eigen, gedeeltelijk nog vooroorlogse ervaring: na de oorlog kwam er een injectie van enthousiasme voor eigen kerken, vooral vanwege de Vrijmaking in de Gereformeerde Kerken. Een bepaling van eigen positief standpunt werd nodig. De zeer verhelderende brochure van W. Heerma verscheen over de verbondsleer van de Chr. Geref. Kerk. Na de oorlog publiceerde J.H. Velema „Tusschen de vuren" en „Wat is Christelijk Gereformeerd?". De jongeren spraken!
Deze brochures waren daarom zo belangrijk, omdat ze zochten (en ook aanvankelijk vonden!) waar we als kerken niet maar tégen waren, maar waar we nu vóór waren. Het nadenken over het verbond kreeg Schriftuurlijke en gereformeerde fundamenten. Maar dit liet niet na, zijn consequenties te hebben!
Bekend is, dat in de kerken vanouds een stroming heeft bestaan, die meer aansluiting zocht bij de Nadere Reformatie. Omdat eerder de verschillen nooit op de spits gedreven werden (er bestond slechts een synodale uitspraak, dat de leer der veronderstelde wedergeboorte geen leer der Chr. Geref. kerk is), gaf een verschil tussen „voorwerpelijke" en „onderwerpelijke" prediking in het verleden veel minder moeite dan later. Nu werden de zaken meer ingedacht. In de prediking kwam dit ook uit. Steeds is de nadruk gelegd op persoonlijke geloofsbeleving, de noodzakelijkheid van wedergeboorte, de inwilliging van het verbond. Maar de invulling van deze woorden bleek toch verschillend te zijn.
De verbondsleer grijpt dieper in in de bearbeiding van de gemeente dan menigeen wel waar wil hebben. Als alle kinderen deel hebben aan de verbondsbelofte, betekent dit, dat de gehele gemeente ook vanuit de belofte benaderd wordt, zoals ook in de Dordtse Leerregels bevolen wordt. Ook de roeping, de wedergeboorte, het geloof enz. Anders gezegd: het werk van de Heilige Geest, de opening van het hart, de inplanting van het geloof, worden bepreekt vanuit de belofte. En Christus Zelf is de inhoud van de beloften. Geen enkele prediking gaat buiten Christus om. Christus wordt aanbevolen aan de gehele gemeente, aan hen die reeds geloven en aan hen, die nog niet geloven. De realisering van de beloften kan sprongsgewijs plaats vinden, maar zal als regel geleidelijk verlopen. Dag en uur kunnen slechts weinigen aangeven en dat mag ook niet als een eis gelden. De „drie stukken" worden op deze wijze niet weggemoffeld: ook de kennis der ellende is noodzakelijk, maar die mag niet aan het begin van de „weg" vastgezet worden; de „stukken" worden door elkaar geleerd en ook ellendekennis is gevat in het kader van de christelijke troost. Onderscheidend preken is niet weggetheologiseerd; er is niet alleen verbondszegen maar ook verbondswraak.

Als de weg der Nadere Reformatie gevolgd wordt zal het wat moeilijker worden. Doordat de beleving van „de weg" in de prediking gezegd moet worden, krijgt ze een onderwerpelijke inslag. In onze kerken zijn niet veel predikanten en kerkeraden, die de verbondsleer van onze kerken afwijzen en op (ruwweg gezegd) oudgereformeerd standpunt staan. Sommigen, die dat wèl deden, verlieten het kerkverband.

Maar als men wèl zegt, de verbondsleer van onze kerken te aanvaarden, blijft dat vaak theoretisch of dogmatisch. Want in de praktijk wordt er toch op aangestuurd, eerst de ellende recht en grondig te leren kennen, voordat Christus in al zijn dierbaarheid gepredikt wordt en benaderd mag worden. De kenmerken worden, zo al niet in het woord van de prediker, dan toch door de harten van de hoorders, zo opgevat, dat ze voorwaarden vormen om te mogen weten, dat we toegang hebben tot de troon der genade.

Toen prof. W. Kremer in 1953 zijn „Spanningen en gevaren" schreef, haalde hij een van de bezwaren van ds. J.G. van Minnen aan: „Christus wordt wel gepredikt in zijn noodzakelijkheid, algenoegzaamheid en dierbaarheid, maar gemist wordt, hoe Christus door het Woord en de Heilige Geest in het hart van de zondaar werkt. Wordt dit gemist, dan worden historisch gelovigen gekweekt, die met een ingebeelde Jezus verloren zullen gaan."

Toen in de brochures van Heerma, Velema en Kremer deze dingen aan de orde werden gesteld, hebben ze onze kerken met de neus op Schrift en confessie gedrukt. Juist in de weg die zij zagen hebben ze de mogelijkheid geopend om boven het dilemma voorwerpelijk-onderwerpelijk uit te komen. Het is de vraag, of de mogelijkheden voldoende aangegrepen zijn.

Hoogeveen, K. Boersma

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1979

De Wekker | 8 Pagina's

Gemeenteopbouw en perspectieven daarvan (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1979

De Wekker | 8 Pagina's