Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gemeenteopbouw en perspectieven daarvan (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gemeenteopbouw en perspectieven daarvan (V)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Herkenbaarheid
Een erbij gelegen zaak is de herkenbaarheid van de kerken.
Voor de oorlog was de herkenbaarheid groter. Overal gebruikten we één vertaling en één psalmberijming. Overal zongen we op hele noten. De liturgie vertoonde al wèl verschillen. Ook zong de ene gemeente sneller dan de andere.
En in Avondmaalspraktijk verschilde het Noorden sterk van het Zuiden (dit is erg ruw aangeduid en er waren vele variaties). Maar er was weinig migratie.
Men woonde waar men woonde. Behalve de dominees. Die wisselden nog al eens en lieten zich over de verschillen, naar mijn waarneming, maar weinig uit.
Overigens hadden we met Gereformeerden en Hervormden dezelfde Statenvertaling en Psalmberijming en hetzelfde zingen op hele noten. In het zingen van Gezangen waren er per kerk verschillen en dat was een duidelijk punt van herkenbaarheid.
Andere gewoonten betroffen kleding, haardracht en zondagsviering. Men moge dat vandaag minder belangrijk vinden, het is onverstandig om er achteloos aan voorbij te gaan. We zijn met vele banden aan het verleden verbonden.
In de kerk is altijd geprobeerd om het grote groot en het kleine klein te zien. Maar in een combinatie van verschijnselen kan een bepaald beeld ontstaan, dat in een polariserend benaderen van elkaar niet of moeilijk weg te denken is. Na de oorlog bleek er veel te verschuiven, zoals getekend. De ernstige en alom vertrouwde prof. L.H. v.d. Meiden bleek mee te werken aan de Nieuwe Vertaling. De ene gemeente werd een „open" gemeente en die openheid stelde voorwaarden: wat laten we toe en wat niet? Een kritisch toetsen werd nodig: van het ene werd gebruik gemaakt en van het andere niet. Een andere gemeente bleef of werd „gesloten". Het opene werd als een groot gevaar gezien: waar was het einde?
Enige jaren geleden zei de Hervormde Prof. Dr. H. Berkhof: de Chr. Geref. hebben een grote „fout" gemaakt, toen ze de televisie niet verboden. Zoals in de Geref. Gemeenten wèl gebeurde. Nu kunnen ze de ontwikkelingen niet meer tegenhouden. Maar had dat gemoeten? De ogen sluiten voor de werkelijkheid?
Theologische aandacht en taxatie van de gewoonten in de kerk hebben elkaar beïnvloed. Wie zei: „Waren we maar bij het oude gebleven" kon bedoelen:
hadden we theologisch maar niet verder gedacht, maar kon ook bedoelen:
waren we maar niet ritmisch gaan zingen enzovoorts.
Sommigen meenden, verbetering te mogen verwachten, als de zaken in de kerk „teruggedraaid" worden: geen dingen meer vrijgeven en terug naar het oude.
Maar als er gewoonten teruggedraaid worden, zal er dan anders gepreekt en geleefd worden? Verandering van gewoonten is slechts een flauwe aanduiding van wat er in feite aan de hand is. Gebrek aan vertrouwen gaat verder. Wel is het helaas zo, dat uiterlijke verschijningen vaak als een symptoom van een dieper liggend verschil worden gezien.
Er is ook een neiging om de verschillen te bagatelliseren. Maar het gaat om niet minder dan om een gebrek aan vertrouwen. Als er geen scheuring komt, worden er grenslijnen getrokken en de demarcatielijn wordt nauwlijks overgeschreden. De buitenwereld gaat ons als een soort Hervormde Kerk zien in het klein en de E.O. zegt, dat er ook in onze kerken richtingen of modaliteiten zijn.

Uitzichten
Als al deze dingen en nog meerdere ons mismoedig zouden maken, keren we terug naar wat ons over de gemeente gezegd wordt. Christus was het fundament, de gemeente is ook zijn lichaam.
Wat het kerkverband betreft, is de eenheid gelegen is dezelfde geloofsverbondenheid aan de Here Christus. Dat die dienaars des Woords in alle kerken aanvaard worden (ik zeg het met opzet zo) komt, doordat het Woord in alle kerken aanvaard wordt. Hun autoriteit buiten eigen gemeente is de autoriteit van het Woord. Dus zal het Woord regeren in het kerkverband. Wat we in het begin vonden uit de Schrift, zal het enige medicijn kunnen vormen voor het behoud of het herstel van de onderlinge broederlijke verhoudingen.
Alleen Christus bouwt. Verder is er geen basis mogelijk noch nodig.
Daar alleen kan ook ons onderlinge vertrouwen liggen. Christus is de inhoud van de beloften. Hij is ook de inhoud van ons geloof. En dan kunnen partijgeest of rivaliteit volgens 1 Cor. 3 slechts hout, hooi en stoppelen zijn, waarbij geen opbouw plaats vindt.
De onderlinge blijdschap (Hand. 13:52; Hand. 15:3) mag, denk ik, ook in onze tijd en in onze situatie, veel meer maatgevend zijn. Zelf ken ik geen andere manier om staande te blijven dan de onbekommerdheid, die iets geheel anders is dan lichtvaardigheid. Zouden we ook niet samen tillen aan de noden en moeiten op onze weg? En als Christus werkelijk Overste Leidsman en Voleinder des geloofs is, zou Hij dat dan niet zijn voor een kerkelijke leven anno 1979? En zolang we nog niet alles geprobeerd hebben om kerkordelijk en kerkverbandelijk uit de perspectieven van het Nieuwe Testament te leven, is er voor mij nog geen pessimisme aan de orde. Eigenlijk denk ik ook, dat we het samenleven in het kerkverband in menig opzicht nog moeten leren. Er is vroeger wel onwillekeurig gedacht, dat dat vanzelf ging. In elk geval nu blijkt, dat dat niet zo is. En we moeten de moed om het te leren niet opgeven voordat we het nog maar juist zijn gaan proberen.
Op de predikantenconferentie heb ik ook nog enige aandacht gegeven aan mogelijke perspectieven voor het zoeken van elkaar in de kerklijke gedeeldheid, dus ten opzichte van andere kerkverbanden. Het lijkt me goed, er in deze artikelen aan voorbij te gaan. Het zou een uitgewerkte opzet vragen. Wel lijkt het me nog van belang, kort in te gaan op de betekenis van wat we zagen voor onze plaats in deze tijd, in de samenleving.
Heeft gemeenteopbouw ook betekenis voor de plaats van de gemeente in de wereld?
Vooropgesteld moet m.i. blijven, dat de kerk uit de wereld is geroepen en nimmer mag verwereldlijken. Ze heeft ook de toekomst in de komende verheerlijking.
intussen staan de gemeenteleden in de wereld. De moeilijkheid is maar, wat er onder „wereld" verstaan moet worden. Zonder teveel wetenschappelijkheid denk ik aan de wereld als leefwereld, de wereld in vijandschap en de wereld als wereld in nood. Mij aansluitend bij wat enige jaren geleden betoogd is in het geschrift van ADMA-deputaten „Dienst vanuit Christus" vinden we de dubbele opdracht van verkondiging en van liefdebetoon, een en ander vanuit de liefde en met de gezindheid van Christus.
Toen ik het eerder had over de veranderde situatie waarin ook wij ons bevinden, is het u zeker duidelijk geworden, dat de leefwereld ook bij ons eenvoudig een enorme plaats inneemt. Naar Gods instelling is dat ook terecht. Maar op welke wijze? De verhouding raakt de kleinste maar ook de grootste zaken waarmee we op aarde leven, van de kwaliteit van het bruinbrood tot de kerncentrale van Harrisburg en van de collecte aan de deur tot besteding van ontwikkelingsgelden. We weten dat een leefwereld plotseling een vijandige wereld kan worden in bijbelse zin, maar op welke wijze ze dat worden kan weten we nauwelijks. Zo weten we ook, dat een leefwereld plotseling een wereld in nood kan worden, denk maar weer aan Harrisburg.
Tegelijk weten we uit de Schrift dat aardse en eeuwige nood, lichamelijke, psychische en geestelijke nood samenhangen. Ik kan er nu niet op ingaan.
Maar ik weet nog steeds geen betere manier om ons er als christenen mee bezig te houden dan op profetische, priesterlijke en koninklijke wijze, zoals we die in het Nieuwe Testament in veelheid en volheid vonden.
Dat betekent tegelijk, dat we geen voedingsdeskundige, kernphysicus, collectant of ontwikkelingsdeskundige in één persoon behoeven te zijn om in de gemeenteopbouw de gemeente attent te maken op roepingen, gevaren, mogelijkheden en verleidingen. De ambten zijn er om de gelovigen toe te rusten tot dienstbetoon. Paulus zegt echt niet dat de gemeente zichzelf overbodig maakt door alomvattende dienstverlening aan de samenleving. Wel staat de gemeente in haar opbouw, haar opgebouwd worden, in haar concrete samenleving op een manier, die nergens mee te vergelijken is. Zo hebben ook de oudste christenen dat gedaan: elkaar gewaarschuwd voor de demonie om hen heen en tegelijk zeer zegenrijk geleefd in de erbarmelijke sociale verhoudingen van die tijd. In beide gevallen sprak het haast vanzelf.
Petrus had het hun zo duidelijk geleerd in zijn eerste brief: dat gij een goede wandel leidt onder de heidenen, opdat zij, nader toeziende op datgene, waarin zij u als boosdoeners belasteren, op grond van uw goede werken God mogen verheerlijken ten dage der bezoeking.
We zijn slecht in staat geweest om ontwikkelingen bij te houden en elkaar te helpen in moeilijkheden en strijd. Dat is geen schande en het is ook in veel opzichten niet mogelijk. Het is ook niet mijn bedoeling om gemeenteleden tijdens wijkavonden op te leiden tot deskundigen in vele vakgebieden (stel je voor!), maar wel om te stellen, dat een profetische, priesterlijke en koninklijke benadering een heilzame en krachtige en barmhartige vereenvoudiging geeft.
Het zal ons bevrijden van veel duisterheid en krampachtigheid. De gemeente zal er veel meer gemeente door kunnen worden. Ze zal profetisch zowel luisteren als spreken, bereid zijn tot verantwoording en belijdenis doen. Ze zal priesterlijk leren bewogenheid met een wereld in nood, barmhartigheid te bewijzen, voorbidder te zijn en te zegenen. Koninklijk zal ze bereid zijn tot strijd tegen alle kwaad, tot de aanvaarding van het lijden, tot het staande blijven in de moeite en tot bevordering van gerechtigheid.
De gemeente zal beseffen, dat de theocratie van het Oude Testament niet op de rijken van de wereld is overgegaan, maar heersen mag en moet juist in de gemeente, en dat we daarom noch op ouderwetse wijze noch op moderne wijze van macht van de gemeente over de wereld kunnen spreken. Wèl zou ik (met anderen) willen spreken van een theocratisch heimwee, dat de gemeente blijft vervullen totdat de heerschappij over alle dingen geheel aan haar Koning is.
Een wereld in nood heeft tenslotte te maken met het uitzicht naar de voleinding en de komst van de Koning in heerlijkheid. De wereld zucht en is in barensnood. Maar wijzelf, die de Geest als eerste gave ontvangen hebben, zuchten ook, in de verwachting van het zoonschap. Het „totdat" uit Ef. 4 in de gemeenteopbouw ziet tenslotte uit naar de voltooiing van de groei van het lichaam van Christus. Mogen we naar de openbaring van wat nu nog verborgen is, vertrouwend, gehoorzaam, eendrachtig en gespannen heenleven.

Hoogeveen, K. Boersma

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1979

De Wekker | 8 Pagina's

Gemeenteopbouw en perspectieven daarvan (V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1979

De Wekker | 8 Pagina's