Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Komt voor Zijn aangezicht met vrolijk gezang (IV)

Bekijk het origineel

Komt voor Zijn aangezicht met vrolijk gezang (IV)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De psalmberijming van 1773 - de onder ons zo bekende en nu als enig juiste geroemde - is met veel strijd tegen alle bezwaren die de kerken op verschillende plaatsen hadden in, door de Overheid soms dwingend ingevoerd.
Van lieverlee kende men Datheen niet meer, de taal van zijn psalmberijming was niet meer gangbaar. Ze kwam zover van de spreektaal af te staan dat meerdere woorden onverstaanbaar werden. En over het algemeen werd ze niet meer zingbaar geacht.
De berijming van 1773 burgerde in. Al bleven er kringen die aan de oude berijming vasthielden of later er weer naar teruggrepen - het verzet luwde. Men raakte zo bekend met de bewoordingen dat ze gemeen goed werden in de omgangstaal van de vromen en men er zijn eigen gemoedsbewegingen en zieldoorleven in kon uitdrukken.
Toch is het geen wonder dat tussen 1773 en onze eeuw ook weer een afstand is gegroeid en een taalontwikkeling heeft plaatsgevonden die de wens opriep om ook de gangbare berijming van 1773 te restaureren - d.w.z. alleen de onduidelijke en moeilijk te verstane woorden en regels te vervangen, als ook daar waar de oorspronkelijke tekst niet geheel juist wordt weergegeven verbetering aan te brengen - of een geheel nieuwe berijming te doen samenstellen.
Dat dit maar niet een besluit is of kan zijn van een synode van enige kerk is wel duidelijk. Dat het op velerlei bezwaar zou stuiten eveneens!
Allereerst mogen we het loven dat de kerk naar goede schriftuurlijke beginselen van kerkregering niet meer aan de Staat gebonden is en „op last van de Hoogmogende Heren der Staten Generaal van de Verenigde Nederlanden" er niets meer dwingend aan de kerken kan worden opgelegd, noch in haar eredienst ingevoerd.
Maar dat heeft dan wel het nadeel, dat er geen instantie is die boven alle kerkelijke verdeeldheid uit - die in de 19e eeuw in ons land zo sterk is toegenomen - een voor alle kerken geldende bepaling kan maken.
Daarbij is het geestelijk lied, zij het in mindere mate dan de belijdenisgeschriften, een dusdanig rijke erfenis uit het reformatorisch verleden, dat iedere kerk stammend uit dat reformatorisch verleden - er prijs op stelt toch in deze de eenheid zoveel mogelijk te bewaren.
Maar een goede samenwerking tussen de diverse kerken op dit gebied was niet gemakkelijk te organiseren.
De uit de Hervormde Kerk uitgegane kerken waren er niet zo gerust op dat het zuiver schriftuurlijk geluid in alles gehandhaafd zou worden als er samengewerkt moest worden met het grote en gemakkelijk overvleugelende lichaam van die kerk, gezien de leervrijheid, de steeds uitbreidende gezangenbundel enz.
De Gereformeerde Kerken, lang een hecht en zelfbewust bolwerk van de „gereformeerde beginselen" deden pogingen toonaangevend in deze te handelen.
Er kwamen namelijk almeer proeven van onverdacht gereformeerde zijde om de psalmen zoal niet te restaureren dan geheel te herdichten.
Zo verscheen in 1936 de psalmberijming van ds. H. Hasper. In de Geref. Kerken werd ze zeer goed ontvangen. Om deze bundel ingang te doen verkrijgen werd in 1938 opgericht de „Stichting tot verbetering van het psalmgezang in de gereformeerde kerken". Een van de resultaten was dat de Gen. Synode van de Geref. Kerken, Utrecht 1943 met algemene stemmen het Psalter-Hasper aanvaardde.
Toen men echter reeds zover was in de Gereformeerde Kerken en de Stichting trachtte ruimere ingang voor deze psalter te vinden, bleek dat er verzet rees in de Ned. Hervormde Kerk. Men vond het doorbreken van de eenheid in het psalmgezang onjuist, men wilde stem in het kapittel, er waren ook andere dichters bezig met psalmberijming . . . Het kwam zover dat de desbetreffende Gereformeerde Deputaten benoemd door de Synode van Rotterdam 1952 - om zoveel mogelijk eenheid in het psalmgezang te bewaren en voor de toekomst geen verdere obstakels tussen de kerken op te werpen - besloten medewerking te verlenen aan het pogen van de Herv. Kerk om tot een meer geselecteerde en verantwoorde bundel te komen. De eigen aangenomen bundel werd daardoor stilzwijgend opzij gelegd.
Om dit werk uit de kerkelijke belangensfeer te halen en een goede interkerkelijke samenwerking te verkrijgen werd - mede om een rechtsgrond te hebben voor latere uitgaven - de interkerkelijke berijmingscommissie omgezet in een officieel lichaam: de Interkerkelijke Stichting Psalmberijming.
Ook onze kerken werden van synode tot synode op de hoogte gehouden van het werk van de Stichting. Het is toch onloochenbaar juist dat het invoeren van diverse psalmberijmingen in de verschillende kerken van gereformeerd belijden alleen tot grotere verwarring en verdere onderlinge verwijdering zou kunnen voeren. Om dus terdege op de hoogte te blijven van hetgeen er gaande was benoemde de Generale Synode in 1953 waarnemers in het werk van de Stichting. De eerste en degene die het langst zijn krachten daaraan gaf was wijlen ds. A. Bikker, later o.a. ook J. Lelsz. Toch aarzelde de Synode lang voor dat we officieel gingen participeren in deze I.S.P. In 1965 viel dat besluit en werden ook onze „waarnemers" officieel leden van de werkcommissie.
Toen was echter een eerste „Proeve" al verschenen (1961). Deze proeve was aangeboden aan de kerken om te beproeven en alle bezwaren die er zouden kunnen zijn in te dienen. Men gaf hiermee voluit de kerken stem om mede invloed uit te oefenen op de uiteindelijke berijming.
Onze kerken hadden daartoe haar deputaten. Hun instructie werd nu ook: alle uit onze kerken komende bezwaren in ontvangst te nemen, te toetsen en door te zenden. Alle binnengekomen op- en aanmerkingen leidden in de werkcommissie van de I.S.P. waarin hebraici zaten, letterkundigen, muziekdeskundigen en dichters tot een grondige revisie van de eerste Proeve, die opnieuw de kerken werd aangeboden.
De vraag kwam nu: wat ermee te doen?
De Geref. Kerken zowel als de Ned. Herv. Kerk aanvaardden deze bundel. Konden wij die óók aanvaarden, afgezien van het feit dat er mensen van ons aan de totstandkoming meewerkten? Wie moest daarover beslissen?
De aarzelingen om officieel tot de I.S.P. toe te treden vonden oorzaak in:
a. De vrees voor innerlijke verdeeldheid in de kerken bij invoering.
b. Onjuiste invloeden die in de berijming zouden kunnen binnenkomen.
c. Het verplicht zijn als je meewerkt dan ook de berijming in te voeren.
Om zo serieus en verantwoord mogelijk deze zaak te behandelen droeg de Generale Synode aan desbetreffende deputaten Psalmberijming onzer kerken op om de schriftuurlijke betrouwbaarheid en bruikbaarheid van deze berijming te onderzoeken en tevens na te gaan of het nodig is dat een synode uitspraak doet over wat al dan niet aan berijming van de psalmen in de kerken mag worden gezongen.
De uiteindelijke conclusie van het zeer serieus onderzoek van de deputaten die er veel tijd en werkkracht aan spandeerden was dat - hoewel ook deze berijming niet in allen dele volmaakt werd bevonden - ze schriftuurlijk betrouwbaar en in de eredienst bruikbaar was.
Deputaten waren echter van mening dat de synode geen (bindende) uitspraak over het gebruik behoefde te doen, maar dat de kerken vrij zijn zowel in het gebruik van de oude als de nieuwe berijming.
Uit een nauwgezet historisch onderzoek bleek nl. dat de kerk der reformatie nimmer een onderzoek naar, laat staan een uitspraak over het gebruik van een bepaalde psalmberijming deed na 1581.
Daarvoor - Wezel 1568, Dordrecht 1574 en 1578 - noemden met name „de psalmen van Dathenus overgezet". Toen er echter een betere berijming verscheen, die niet een vertaling was zoals Datheen, maar een berijming naar de Herbreeuwse tekst, nl. die van Marnix van St Aldegonde schrapte de Synode 1581 van Middelburg de naam van Datheen, maar noemde uit voorzichtigheids-oogpunt de naam van Marnix niet. De kerken zijn vrij om verantwoorde berijmingen te zingen: Men besluit: „De psalmen Davids zullen in de kerk gezongen worden"
's-Gravenhage 1586 laat de uitspraak van '81 staan, Marnix had om een uitspraak over zijn berijming gevraagd. De synode wil die wel invoeren maar dan moet dat met beleid geschieden in verantwoordelijkheid van de kerkeraden. De verbeteringen ten opzichte van de berijming van Datheen moeten van de preekstoel worden aangewezen, zonder echter „Datheen" te verwerpen. Het kerkvolk bleef echter Datheen trouw - temeer omdat er een commerciële kant aanzat, de boekdrukkers hadden van de berijming van Datheen nog grote voorraden!
Uiteindelijk besloot de bekende Synode van Dordrecht grondleggend voor het gereformeerd kerkelijk leven in onze landen 1618/19; „In de kerken zullen alleen de 150 psalmen Davids gezongen worden". Zo kwam het dan ook in onze kerkorde. Die reformatorische lijn werd in de Afscheiding gevolgd.
De synode van de Afgescheiden kerken Amsterdam 1836 continueerde het gebruik van de gewone berijming van 1773. Waren er bezwaren dan kon men die indienen bij de Synodale Commissie. Maar toen in 1840 bleek dat men in Zeeland gemeenten had die Datheen wilden blijven zingen besloot men: „De opzieners in Zeeland worden aangemaand om de gemeenten vrij te laten..."
Ook onze synode bleef in deze zelfde lijn met haar besluit, zoals we nader zullen zien.

de B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 augustus 1979

De Wekker | 8 Pagina's

Komt voor Zijn aangezicht met vrolijk gezang (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 augustus 1979

De Wekker | 8 Pagina's