Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Volk tussen eeuwigheid en eenzaamheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Volk tussen eeuwigheid en eenzaamheid

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder deze titel schreef ds. P. den Butter, predikant van de Free Reformed Church te Hamilton in Canada, een boek, waarin hij zijn gedachten neerlegt over het joodse volk en zijn toekomst in het licht van de Heilige Schrift¹).
Hij wijst daarbij twee opvattingen af. In de eerste plaats, dat Israëls plaats zou zijn overgenomen door de kerk en er daarom voor het joodse volk in het heilsplan van God geen toekomst en aparte functie meer zou zijn. In de tweede plaats, dat de kerk niet in de plaats van Israël is gekomen, maar slechts een tijdelijke functie heeft en straks weer wordt weggenomen, waarna Israël het centrum van de wereld wordt als Christus weer zal komen en in Jeruzalem zal regeren. De kerk zou slechts een tussen-, een interimfunctie vervullen.
Ds. Den Butter werkt dan breedvoerig zijn standpunt uit, daarbij, naar hij zelf zegt, door zijn verblijf in Canada in steeds groeiende mate geboeid door geschriften van de Engelse en Schotse Puriteinen (de „oude schrijvers"), dat het joodse volk nog altijd het volk van Gods verkiezing is, dat het naar eigen land zal terugkeren, waarvan we in onze tijd reeds het begin hebben meegemaakt en dat we na de terugkeer van het joodse volk in eigen land een geestelijk herstel mogen verwachten, welke zijn uitwerking zal hebben op heel de wereld.
Er is veel in het boek van Den Butter waarmee we van harte kunnen instemmen. De apostel Paulus zegt ook dat God zijn volk niet verstoten heeft. Zij zijn naar het evangelie vijanden, maar naar de verkiezing geliefden om der vaderen wil. Gods genadegaven en roeping zijn onberouwelijk (Rom. 9-11). Israël is nog steeds het volk van de verkiezing. God heeft Zijn volk niet verstoten, aldus ds. Den Butter. „Hij heeft het verkoren; Hij heeft het geroepen; Hij heeft het tot Zijn volk gemaakt en aangenomen; Hij heeft het Zijn eerstgeboren zoon genoemd. Zal Hij het dan nu verloochenen en verzaken? Kan dat? Kan God zoiets doen?". Vragen, die door Den Butter sterk worden ontkend. „Als Israël niet meer het uitverkoren volk zou zijn, zou de Heere Zijn eeuwig onveranderlijk voornemen herroepen en veranderd hebben. Dan is wat uit Zijn lippen is gegaan, niet meer vast en onverbroken gebleven". Zelfs de zonde van Israël kan die verkiezing niet teniet doen. Gods verkiezing is nooit afhankelijk van wat de mens is of doet.
Men mag daarom niet zeggen dat de kerk in de plaats van Israël getreden is. De kerk vervangt niet Israël noch heeft zij de functies van Israël overgenomen. De beloften door de Heere aan Israël gegeven hebben geen ander adres gekregen. Zij zijn nog steeds geadresseerd aan Israël. „Maar zij, die eertijds vreemdelingen van de verbonden der belofte waren en geen deel hadden aan het burgerschap Israëls, zijn nu nabij gekomen". „Het Woord Gods blijft komen tot de Jood, ondanks het feit, dat Christus verworpen is. Het Woord gaat nu ook komen tot de heiden, die tot nog toe ver af was". De Jood wordt niet verdrongen, de heiden komt er bij.
Het feit dat God zijn volk niet verstoten heeft en dat er nog beloften voor Israël zijn houdt in dat er nog toekomst is voor het joodse volk. Maar hoort het land daar wezenlijk bij? Den Butter verbindt bezitting van het land door Israël aan zijn verkiezing. Dit gaat voor oud-Israël op, maar ook nog voor het huidig Israël? Terecht wijst Den Butter er op dat met de nieuwe bedeling veel veranderd is. Maar juist daarom verbindt hij naar mijn gevoelen verkiezing en land te gemakkelijk, wanneer het de nieuwe bedeling betreft. Hij maakt niet duidelijk, dat er op dit punt in de nieuwe bedeling niets veranderd is. Den Butter rekent onder de „genadegiften" waarover Paulus spreekt (Rom. 11: 29) ook het land Kanaän. Maar bedoelt Paulus dit? En mag men op grond van Gen. 17:7, waar gezegd wordt dat aan het nageslacht van Abraham het land Kanaän tot een „eeuwige bezitting" wordt gegeven, concluderen dat daarom Israël het land nooit zal kwijt raken? Ds. Den Butter weet dat men dat uit het hebreeuwse olam niet zonder meer kan afleiden. Persoonlijk vind ik de kwestie van het land in het licht van de Schrift erg moeilijk. En ik ben er door het boek van ds. Den Butter niet verder mee gekomen. Bovendien gaat hij mij met de Schriftgegevens, vooral wat het O.T. betreft, te gemakkelijk en te rechtlijnig om.
Ik ben het met Den Butter eens dat er in het O.T. nog beloften liggen voor het joodse volk. Ik kan dan ook wel met hem instemmen als hij schrijft: „Het is waar, dat het Nieuwe Testament bepaalde woorden uit het Oude Testament op de kerk van het nieuwe verbond toepast. Maar, als de Bijbel dat doet, dan worden die beloften niet eerst van Israël afgenomen, zodat ze nu niet meer waar zouden zijn voor Israël! Ze worden aan de kerk gegeven, inderdaad, maar ze blijven ook nog tot Israël gesproken" (bl. 117). Maar zijn er dan tweeërlei beloften?
Beloften voor Israël en de kerk samen, maar dan ook nog specifieke beloften voor het joodse volk? Dat kan men b.v. bij Paulus niet vinden. Paulus wijst er ook op dat de scheidsmuur tussen Joden en heidenen is afgebroken (Ef. 2). Hij kent één gemeente van Jezus Christus, uit Joden en heidenen samen onder de ene Heiland Jezus Christus. Het N.T. kent dacht ik wel een toekomst voor Israël in deze zin, dat ook Joden zullen behoren tot de gemeente van Christus en dat God wat dat betreft nog eens grote dingen zal doen, geloof ik met Den Butter. Maar kent het N.T. een bijzondere positie van Israël in of naast de ene kerk van Jezus Christus? De wijze waarop Den Butter dat afleest uit de oudtestamentische profetieën is mij te biblicistisch en te ongegrond. De zaak ligt naar mijn gedachte moeilijker dan dat Den Butter doet veronderstellen. Terecht wijst hij de methode van Hall Lindsay af, maar is het gevaar door de wijze waarop Den Butter met oudtestamentische teksten omgaat niet dicht bij, dat deze teksten van hun eigen historische context worden losgemaakt en geplaatst in een andere, doch niet bedoelde historische context? Zo is de redenering van Den Butter b.v. omtrent Zach. 8: 7, 8 (bl. 165v.) aanvechtbaar. De profeet spreekt daar van een verlossing van Gods volk uit het land van de opgang en van de ondergang van de zon en van een brengen naar Jeruzalem. Dat kan, zegt Den Butter, geen betrekking hebben op de Babylonische ballingschap, want die lag al achter de rug. Het moet dus slaan op een andere terugkeer. Dit moet wel zien op wat in de toekomst gaat gebeuren. Het kan niet anders, dit woord van de na-exilische profeet spreekt van een andere terugkeer en van een volgende restauratie. God zal zijn volk niet alleen verlossen uit de Babylonische ballingschap. Hij zal hen ook thuisbrengen uit een andere ballingschap. Die thuiskomst zou dan zijn aan het eind der tijden.
Vanuit deze verklaring van Zach. 8:7, 8 trekt Den Butter dan conclusies voor het verstaan van andere profetische uitspraken. Hij doet dat wel vragender wijze.
„Als dit de enige conclusie kan zijn uit Zacharia's woord, dan komt de vraag, of de voorzeggingen van de andere profeten vervuld zijn bij de terugkeer uit Babel, in een nieuw licht te staan. Er is kennelijk nog een andere terugkeer. Een gebeurtenis in een nog verder gelegen toekomst. Hebben de profeten daarop gedoeld? Hebben ze die terugkeer aangekondigd? Of hebben ze misschien gesproken over de terugkeer uit Babel terwijl hun woorden tegelijk betrekking hadden op gebeurtenissen, die nog verder in de toekomst lagen?"
De vragen schijnen de conclusie van Den Butter weer in de lucht te doen hangen. Durft hij toch niet zo sterk zijn conclusies te trekken? Toch wordt dacht ik op zijn vragen een bevestigend antwoord verwacht. Zijn gedachten gaan zeker in die richting. Maar is dat de enige conclusie uit de woorden van Zacharia en mag men daaruit zulke conclusies trekken voor andere profetische uitspraken? Als Zacharia in zijn dagen nu eens de Joden op het oog heeft gehad, die nog bij de terugkeer uit de Babylonische ballingschap in de verstrooiing zijn achtergebleven? Dan vervalt heel de redenering van Den Butter. Wel ligt er in opgesloten de grote liefde van God voor zijn volk, die wil dat ze allen zullen delen in zijn heil, zoals God ook nu nog al zijn volk vergadert uit alle hoeken van de wereld.
De wijze waarop ds. Den Butter met de oudtestamentische teksten omgaat doet sterk denken aan de wijze waarop ds. Berkhof dat indertijd deed. En daar is toen ook heel wat over gezegd en geschreven. Die wijze is met alle goede bedoelingen exegetisch zwak, onzorgvuldig en aanvechtbaar. Het gaat bij de uitleg van teksten altijd om de bedoeling van het Woord Gods en dat is teer en voorzichtig werk.
En wat de Engelse en Schotse „oude schrijvers" betreft heb ik met Den Butter veel respect voor de ernst waarmee zij Gods Woord hebben onderzocht en voor de liefde die zij voor het joodse volk aan de dag leggen en de verwachtingen die zij op grond van de Schrift daarvoor hebben gekoesterd. Met hen geloof ik dat ook vele oudtestamentische profetieën nog niet zijn uitgewerkt en nog beloften bevatten voor het joodse volk, evenzeer als voor de gemeente van het Nieuwe Testament. Ik geloof ook dat Paulus wil zeggen, dat er nog eens vele Joden zullen komen tot het geloof in Christus en dat dat gepaard zal gaan met grote zegeningen voor de hele wereld. Maar met de wijze waarop de „oude schrijvers" dikwijls een en ander uit oudtestamentische teksten aflezen heb ik moeite.
Ook over de wijze waarop Den Butter Rom. 9-11 verstaat valt te discussiëren. Terecht heeft hij op bl. 9 gezegd, dat we voordat we iets zinnigs kunnen zeggen over Israël moeten luisteren naar de Schriften. En onze gedachten altijd weer laten bepalen door die Schriften. „Vergeten we dit dan komen we nooit meer uit de vragen." Accoord. Maar of de Schriften altijd moeten worden uitgelegd zoals Den Butter het doet, blijft de vraag. Den Butter heeft een persoonlijke bijdrage tot de vragen geleverd. Dat is goed. Maar zijn boek is niet het einde van alle tegenspraak. Dat zal hij ook zelf niet denken. En anderen moeten het boek van Den Butter zo ook niet lezen.
Wat ik ook jammer vind, naast de soms vermoeiende betoogtrant van Den Butter door de vaak vele en onnodige herhalingen, is dat nergens de Joden zelf aan het woord komen. Ook niet in hoofdstuk 3, waarin zoveel over de Joden wordt gezegd. Wat zeggen zij zelf? Ik denk dat de Joden zelf daarom ook niet zo veel aan het boek van Den Butter zullen hebben. Wil men met de joden zelf spreken dan moet er nog wel wat anders en wat meer aan de orde komen.
Fijn dat Den Butter zijn aandacht en zelfs liefde tot het joodse volk, hoewel geen liefde die alles wil goed praten (bl. 72), heeft getoond en dat hij zich met de vraagstukken omtrent dit volk en zijn toekomst bezig houdt. Maar misschien dat hij er later toch nog eens evenwichtiger en meer gegrond over schrijft en dan ook meer de ontmoeting met de jood zelf wil in gedachte nemen. Want wil men de jood zelf met de boodschap van het evangelie benaderen, dan moet men beslagener ten ijs komen.

B.J. Oosterhoff

¹) Volk tussen eeuwigheid en eenzaamheid, door ds. P. den Butter, uitgave „De Orchidee" te Lisse, 257 blz., prijs geb. ƒ 34,50

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1979

De Wekker | 8 Pagina's

Volk tussen eeuwigheid en eenzaamheid

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1979

De Wekker | 8 Pagina's