Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De praktijk van de doop (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De praktijk van de doop (II)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vorige keer vestigde ik de aandacht op twee geschriften over de doop. Vooral het boekje „Samen door één doop" had de belangstelling. Het geeft ons meer dan één reden om over de praktijk van de doop door te praten.

Geen volstrekte voorwaarde
Aan het slot van het vorige artikel zagen we dat in dit geschrift, samengesteld door een werkgroep uit de Hervormde en Gereformeerde Kerken, het feit van het belijdend-lid-zijn van doopouders niet als een volstrekte voorwaarde gehanteerd wordt voor de doop van hun kind. Men wil het wel als een goede kerkelijke regel beschouwen; men vindt het ook de meest gewone en gewenste situatie, maar men wil ook ruimte hebben voor een andere benadering. Er zijn maar al te veel mensen vandaag die moeite hebben zich te voegen in de vorm van openbare geloofsbelijdenis, die wij in de kerken kennen, toch willen diezelfde mensen wel mee belijden en zien zij ook wel welke verantwoordelijkheid zij op zich nemen.
Dat komt er dus praktisch op neer dat kinderen van doopleden kunnen gedoopt worden. Gezien de verhouding hervormd-gereformeerd gaat men bij samenwerking dus op het punt van de doop - ook op andere punten? - over op de hervormde lijn en laat men de strakke band tussen geloofsbelijdenis en toelaten tot de doopsbediening (en avondmaalsviering) los.

Dat is de korte zin van de brede redenering die in dit 38 paragrafen tellende boekje wordt opgezet.

We hebben met belangstelling van de redenering kennis genomen; ook van de opmerking m.b.t. openbare geloofsbelijdenis, waar we direct op terugkomen.

Onze praktijk
Eerst iets over onze eigen kerkelijke praktijk.
Hoe gaat het in onze kerken m.b.t. de doopsbediening? Misschien dat iemand denkt: het doen van belijdenis, althans van een van de ouders, is voorwaarde voor het dopen van het kind.
Dat is ook wel de algemene lijn - en terecht - maar er is geen reden om dit absoluut te stellen.
In de eerste plaats blijft er de mogelijkheid dat kinderen van doopleden worden gedoopt terwijl het ja-woord dan wordt uitgesproken door doop-getuigen - een mogelijkheid, waar 30 jaar geleden nog gebruik van werd gemaakt in enkele van onze kerken, al meen ik dat deze mogelijkheid aan het verdwijnen is.
Slaan we onze Kerkorde op dan lezen we bij art. 60 sub 2 c „De synode laat het dopen van kinderen van doopleden toe, waar dit tot nu toe gebruikelijk is; intussen wijst de synode met ernst de kerkeraden op hun roeping zulke ouders op te wekken tot het afleggen van geloofsbelijdenis".
Dus: absolute voorwaarde is het afleggen van geloofsbelijdenis niet overal in ons kerkelijke leven om de kinderen te laten dopen.
Deze bepaling staat in alle edities van onze Kerkorde sinds 1947.
Slaan we de laatste vooroorlogse editie van de Kerkorde op, daterend uit 1937.
In die editie lezen we bij hetzelfde artikel paragraaf 2, 2e alinea (pag. 89): „Ook de kinderen van ouders die wel door den Doop bij de gemeente erkend zijn, maar geen belijdenis hebben afgelegd, zullen gedoopt worden".
Vergelijken we deze twee bepalingen dan blijkt dat de bepaling van 1947 in twee opzichten strakker is dan voorheen als praktijk gold.
Immers in 1947 werd bepaald op de synode, waar de herziene Kerkorde aanvaard werd na een brede bespreking, niet het minst op dit punt, dat het dopen van kinderen van doopleden alleen werd toegelaten in gemeenten „waar dit tot nu toe gebruikelijk is" - dus niet overal, niet in elke gemeente, zoals de bepaling, geldend vóór 1947, zou doen vermoeden. Bovendien blijkt uit de toevoeging dat de synode de roeping onderstreept dat deze ouders toch belijdenis dienen af te leggen.
Anders gezegd: terwille van een gegroeide praktijk, terwille „van de hardigheid der harten" wordt het zeer beperkt toegelaten, maar het is niet de normale regel en het dient geleidelijk aan te verdwijnen opdat overal regel wordt: doopouders behoren belijdenis te hebben afgelegd - althans één van hen, aan wie de doopvragen dan ook gesteld kunnen worden.

Achtergrond
Wie de geschiedenis en de praktijk van het kerkelijke leven niet kent kijkt misschien vreemd op bij deze bepaling, die toch heus in onze Kerkorde staat en nog veel vreemder zal hij het vinden dat in het verleden kinderen van doopleden konden worden gedoopt, al meen ik dat het toen ook maar zeer plaatselijk voor kwam.
De achtergrond van deze bepaling is dat het sinds de vorige eeuw in verschillende gemeenten in het Noorden van ons land, voornamelijk in de Friese Wouden en Oost-Groningerland gewoonte is geweest om kinderen van doopleden te dopen. De Vader der Afscheiding, die in het Noorden een diep spoor heeft getrokken - Hendrik de Cock - had dit reeds gedaan en men heeft zijn praktijk gevolgd.
Zien we deze gewoonte in wat breder verband dan is duidelijk dat hier ten diepste achter zit: belijdenis doen is geen kwestie van leeftijd; geen zaak waar je voor kunt leren; je mag alleen maar belijdenis doen van een levend geloof - terecht! - maar dat wordt bij alle jongeren niet gevonden en als ze dan toch trouwen dopen we hun eventuele kinderen wel.
Dat vindt men zuiverder dan dat men de belijdenis gaat devalueren tot de belijdenis van een historisch geloof, „belijdenis der waarheid" - overigens een zeer onjuiste benaming alsof ik ooit belijdenis zou kunnen afleggen van de waarheid zonder te kunnen geloven; een ieder toch die uit de Waarheid is hoort Mijn stem, betuigde de Heiland voor Pilatus.
Gaat men over de lijn van het wettig verklaren van het historisch geloof om belijdenis te doen, dan worden belijdenis en Avondmaal uit elkaar gerukt en komt men toestanden tegen dat maar een zeer klein percentage van de belijdende leden Avondmaal viert terwijl diezelfde leden rustig hun kinderen ten doop houden. Men zou dus kunnen zeggen: in beide gevallen hapert er iets. Het is niet juist om kinderen van doopleden te dopen zonder meer; het is ook niet juist om te volstaan met een historisch geloof om belijdenis te doen en belijdenis en Avondmaal van elkaar los te maken.
Zo is er geworsteld en wordt er geworsteld met dezelfde zaak: bij belijdenis doen, het beantwoorden van de doopvragen en het gaan naar het Avondmaal gaat het om het levende geloof en dat geloof komt niet met de leeftijd; is geen vrucht van opvoeding; is niet het resultaat van een lange en trouwe catechisatietijd. Er blijft altijd een element over dat geen catechisant en geen catecheet in de hand heeft - het werk van de Heilige Geest.

Belijdenis-bezwaren
Noemden we zo juist de geestelijke bezwaren die er kunnen leven rond het belijdenis-doen en die de geschetste praktijk in ons kerkelijk leven kunnen verklaren, de laatste jaren duiken er andere bezwaren op. Bezwaren, die ook op onze catechisaties worden genoemd en waar onze ambtsdragers ook mee te maken krijgen.
Ze worden ook besproken in het genoemde boekje „Samen door één doop". Daar worden ze genoemd om de stelling voor te bereiden dat doopleden in bepaalde gevallen ook wel hun kinderen kunnen laten dopen en openbare geloofsbelijdenis niet strikt noodzakelijk is.
De instelling van de openbare belijdenis in beide kerkgemeenschappen heeft het moeilijk, lezen we op pag. 56.
„Jongeren zijn niet onder de indruk van wat voor degenen, die zij wel belijdenis zagen doen, de consequenties daarvan waren. Er is een goede vorm van eerlijkheid gekomen waardoor zij niet meer belijdenis doen terwille van het burgerlijk aanzien en ook niet omdat zij er de leeftijd voor zouden hebben".
Een ander bezwaar is er bij jongeren die het gevoel hebben dat zij zich met hun belijdenis teveel aan één kerk binden. In de Hervormde en Gereformeerde kerk zijn er jongeren die bij hun belijdenis een oecumenisch paspoort vragen voor alle kerken. Nog een ander, ook bij ons steeds luider opklinkend bezwaar is de weerstand tegen het institutaire: alles wat met het instituut en met autoriteit te maken heeft wekt weerstand, ook de openbare geloofsbelijdenis.
Wat is dat voor „gedoe" dat je zo al niet voor de hele kerkeraad dan in ieder geval toch voor een commissie uit de kerkeraad moet verschijnen? Wat hebben de ouderlingen met m'n geloof en daarom met mijn belijdenis doen te maken?
Deze vragen worden alom gesteld; ze zijn karakteristiek voor het levensgevoel van de moderne kerkmens. We willen er een volgende keer in een afsluitend artikel nader op ingaan.

J.H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1979

De Wekker | 8 Pagina's

De praktijk van de doop (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1979

De Wekker | 8 Pagina's