Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In broederliefde elkander genegen (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In broederliefde elkander genegen (II)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Welke conclusies deze artikelenserie verderop ook zal opleveren, één ding mag met dankbaarheid worden geconstateerd: de drie in Amersfoort gehouden ambtsdragersconferenties hebben aangetoond dat de verschillende ligging in onze kerken een bespreekbaar onderwerp is. Wie van deze constatering verwonderd opkijkt moet bedenken dat gesprekken over deze zaak in kleinere verbanden in het verleden vaak niet veel meer opleverden dan hete hoofden en koude harten. Besprekingen in classicaal verband, waartoe de voorlaatste generale synode opwekte, zijn óf niet gehouden òf maar moeilijk op gang gekomen. Niet dat het op de Amersfoortse bijeenkomsten gemakkelijk ging en niet dat daar zulke opzienbarende dingen zijn gezegd die een uitweg uit de bestaande situatie wezen, maar er was wel een zekere mate van bereidheid om naar elkaar te luisteren. En dat is in de kerk van Christus al een voornaam ding.
De conferentie van april 1978, waarop de predikanten A. Baars en H. Biesma refereerden over het onderwerp „eenheid in verscheidenheid" droeg een verkennend karakter. Er werden die dag wat omtrekkende bewegingen gemaakt. Alle deelnemers gingen naar huis met de indruk dat het gesprek in een goede sfeer was gevoerd en dat het een goede aanzet vormde voor méér van zulke ontmoetingen maar er was wel het gevoel dat men met elkaar nog niet „in het diepe" was geweest. Om daartoe te komen werd besloten tot een tweede conferentie en wel over het onderwerp „gemeentebeschouwing", in te leiden tot het gesprek door de predikanten P. Beekhuis en B. van Smeden. Was door sommigen voorspeld en in elk geval rekening gehouden met een sfeer van de al eerder aangehaalde hete hoofden en koude harten, het tegendeel was het geval. Er is open en op broederlijke toon met elkaar gesproken en hoewel niet alle woorden met zout waren besprengd, viel er die dag toch niemand aan te wijzen van wie moest worden gezegd dat hij iets onbedachtzaams had laten ontglippen. Als broeders van verschillende geestelijke ligging hebben we elkaar op de voorjaarsconferentie van dit jaar vrij diep in de ogen gekeken en het was dan ook niet verwonderlijk dat we vanwege tijdgebrek in de behandeling van de vragen halverwege bleven steken. In oktober kwam er dan ook een derde conferentie die vele deelnemers nog vers in het geheugen ligt. Gekozen was voor de formule van een breed samengesteld forum dat oude en nieuwe vragen zou beantwoorden. De bedoeling daarvan was uit de mening van meerderen duidelijker naar voren te zien komen wat op het punt van de gemeentebeschouwing binnen onze kerken nu eigenlijk leeft.

Waardoor worden inzichten en opvattingen bepaald?
De derde conferentie zette in met een korte terugblik op de vorige en met een korte inventarisatie van de werkelijke situatie in onze kerken. Vastgesteld werd dat wie naar de beide inleidingen van de voorjaarsconferentie goed geluisterd had de conclusie zou kunnen trekken dat er fundamenteel tussen beide inleidingen over de gemeentebeschouwing geen in het oog lopende verschillen vielen aan te wijzen. Dat geldt trouwens ten aanzien van veel méér essentiële geloofspunten, waarover binnen onze kerken tegenstellingen bestaan. Die tegenstellingen treden aan de dag wanneer het aankomt op de uitwerking van deze geloofspunten in prediking, in de pastorale bearbeiding en niet in het minst ook in de geloofspraktijk van de individuele gelovige. De inzichten omtrent deze geloofspunten verschillen en die bepalen op welke wijze zaken van geloof en leven in een gemeente functioneren. Inzichten, op welk gebied dan ook, worden door allerlei factoren bepaald, als daar zijn karakter, opvoeding, ontwikkeling, intelligentie, milieu waarin men zich beweegt, neiging tot conformistisch denken, onvermogen tot zelfstandige oordeelsvorming en wat al niet meer. Ook de inzichten op het terrein van het geloof worden mede door deze factoren bepaald en als er niet méér is lopen we gevaar in axiomatische denkschema's, die historisch zijn gegroeid, te verstarren en alleen maar na te zeggen wat iedereen zegt of te persisteren bij wat ik meen dat juist is. Dan wordt een gesprek tussen mensen van verschillende inzichten moeilijk; dan staan we niet meer open voor elkaar. De kerk mag zich verheugen in de gave van de Heilige Geest. Wenden wij die gave wel voldoende aan om elkaar aan te vuren, bij te sturen, om elkaar op de moeilijke weg van het geloof in deze tijd vol geestelijke verwarring tot een hand en een voet te zijn, om elkaar waar dat nodig is vanuit het Woord van God bij te lichten? Dat gebeurt veel te weinig. Wat we elkaar in de kerk te zeggen hebben, in correctieve zin wel te verstaan, wordt veelal overgebracht door het puntje van de gauwe pen, het felste wapen dat ik ken, zoals vader Cats het uitdrukte, en te weinig door het echte gesprek. Er is nog wel bereidheid om elkaar vast te houden, maar echte geestelijke communicatie is er niet of nauwelijks. Als zo op geestelijke afstand van elkaar wordt geleefd ontstaan er misverstanden, tegenstellingen en zelfs miskenningen.

Wat is er ten diepste aan de hand
In de rubriek „voor de lens" van 2 november j.l. heeft de lezer een opsomming kunnen vinden van verschijnselen die de situatie in de kerken bedoelden aan te duiden. Genoemd werden de tegenzin waarmee kerkleden zich moeten aansluiten bij gemeenten aan de signatuur waarvan zij zich niet verwant voelen. Voorts klachten over een te optimistische gemeentebeschouwing tot uiting komend in te volle avondmaalstafels en naar de andere kant misnoegdheid over het tegendeel van deze situatie. Genoemd werd ook de hier en daar te beluisteren ontevredenheid over de geringe geestelijke leiding die van de prediking van sommige jongere predikanten uitgaat en naar de andere kant misprijzende oordelen over de weinig eigentijdse verkondiging van de dominees van meer behoudende signatuur.
De vraag die een duidelijk antwoord behoeft is: wat is hier nu ten diepste aan de hand? Zijn dingen aanwijsbaar waarvan moet worden gezegd dat zij onder ons ontbreken? En bij wie ontbreken zij dan? Is van bepaalde dingen bij de een een tekort aanwijsbaar en bij de ander een teveel? Hoe laat zich dat dan aanduiden? Is het alleen een kwestie van richting en stroming, waartegen prof. W. Kremer reeds waarschuwde in zijn in 1953 verschenen brochure „Spanningen en gevaren in het leven van onze Christelijke Gereformeerde Kerken"? Of zijn er ernstiger zaken aan de orde? Kan er grond zitten in het bezwaar vanuit de behoudende vleugel van onze kerken dat in de prediking van sommige dienaren des Woords de betekenis van het Verbond Gods met Zijn gemeente een gevaarlijke over-accentuering heeft gekregen? Met het gevolg dat het gemeentelid zich zelf misschien te snel houdt voor wat hij of zij in werkelijkheid niet is of nog niet is. Zou het werkelijk kunnen zijn dat kerkmensen op deze wijze met betrekking tot hun eeuwige toekomst worden misleid? Heersen naar de andere kant met betrekking tot het Verbond van God met Zijn gemeente te benauwde opvattingen? Wordt de troost ervan in de prediking van de meer behoudende predikers getemperd doordat altijd maar weer wordt gehamerd op het aambeeld dat de mens, wil hij of zij kunnen delen in de voorrechten van dat Verbond, aan een aantal voorwaarden zal moeten beantwoorden? Zou het kunnen zijn dat op deze wijze de drempel van het rijk Gods voor zondige mensen te hoog wordt gesteld? Zo wordt er over en weer gedacht en gesproken.

Ieder maar gelukkig in het zijne
Nu zijn er mensen die de stelling huldigen dat ieder maar gelukkig moet zijn in het zijne en dat we elkaar maar een beetje in onze waarde moeten laten. De verhoudingen zijn nu eenmaal zoals ze zijn, zoals ze historisch zijn gegroeid, en elke poging tot overbrugging van de verschillen is toch bij voorbaat tot mislukking gedoemd. Het is trouwens een algemeen probleem. De problemen die ons kerkelijk leven kenmerken zijn mutatis mutandis ook inherent aan andere kerkformaties. Ze zijn kenmerkend voor heel kerkelijk Nederland, tot de Rooms-katholieke kerk toe.
Op de laatste conferentie werd gesteld dat ieder maar niet gelukkig kan zijn in het zijne. Er mag nuancering zijn; er kan en mag enig verschil bestaan in de wijze waarop wij aan ons gemeente van Christus zijn in deze wereld gestalte willen geven, maar als het aankomt op de wezenlijke vragen van geloof en leven zullen we elkaar hebben te verstaan. Als het aankomt op de vraag hoe het God belieft Zijn heil in Christus in het leven van mensen werkelijkheid te laten worden zullen de antwoorden onder ons eensluidend behoren te zijn, herkenbaar voor iedereen die er door genade het voorwerp van is geworden. Als het gaat om de vraag wat dat heil in ons persoonlijk leven en naar buiten in onze opstelling in deze wereld uitwerkt, zullen we elkaar moeten kunnen begrijpen en respecteren. Wie van tijd tot tijd getuige is van godsdienstige discussies in ontmoetingssamenkomsten en op kerkelijke vergaderingen voelt wel eens de vraag opkomen of God het ons nu zo moeilijk heeft gemaakt of dat wij het voor ons zelf en voor elkaar ingewikkelder maken dan nodig is. God gaf ons Zijn Geest, Die ons in alle waarheid wil leiden. Zou het ook kunnen zijn dat we hebben verleerd ons in ons geestelijk denken, spreken en handelen te laten leiden door de Heilige Geest en dat we ook in onze kerken te veel op de toer van ons klein menselijk denken zijn gegaan? Dat we verstard en verstrikt zijn geraakt in onze menselijke denksystemen, waarvan we soms ook nog de overtuiging bij ons omdragen dat zij Schriftuurlijk zijn onderbouwd?

Een vraag naar twee kanten
De inleiding tot het gesprek van de derde conferentie werd in dit verband afgesloten met een vraag naar twee kanten.
Bewaar het Pand - zo werd gesteld - is een bijbelse opdracht en de intentie van velen in onze kerken die zich voor de realisering van dit bijbelwoord in georganiseerd verband beijveren is een zuivere, maar kan er bij al het goede dat wordt nagestreefd ook niet een zekere krampachtigheid ontstaan die creatief geestelijk denken belemmert; die het goede zicht op de ander wegneemt en die de ogen gesloten doet blijven voor het feit dat God ons als mensen van deze tijd voor de voortgang van Zijn Koninkrijk wil inschakelen? Bestaat ook niet het gevaar dat de tekorten die het kerkelijk leven te zien geeft extra worden aangescherpt om daarmee een stuk zelfbevestiging te verkrijgen?
De vraag naar de andere kant. Als we op eigentijdse wijze kerk van Christus willen zijn, als we op het punt van de inrichting van onze erediensten naar eigentijdse vormgeving zoeken, als we het Evangelie niet alleen verticaal maar ook horizontaal tot gelding willen laten komen, als we eerlijk willen zijn in de benadering van de vele theologische, politieke, sociale en ethische vragen die op ons afkomen, als het voortgaande Schriftonderzoek misschien nieuwe gezichtspunten opent, die we in prediking en catechese naar de gemeente toe willen vertalen, kan er dan misschien het gevaar zijn dat we, met dat alles druk bezig zijnde, inboeten aan waardering voor de erfenis die onze gelovige voorouders ons vanuit het Woord en de belijdenis nalieten? Worden de signalen die ons vanuit de kring van onze behoudende broeders worden gegeven niet al te veel als niet relevant afgedaan?
Over deze en andere vragen kon op de derde conferentie worden gesproken. Gevraagd werd om dat op waarlijk Christelijke wijze te doen. Met werkelijke aandacht voor de ander, met aanvaarding van de ander zoals deze is, met een open en ontspannen geest, met een zo groot mogelijk inlevingsvermogen ten aanzien van het standpunt van de ander en in het besef van de schuld die wij allen hebben aan de breuken die het lichaam van Christus ook onder ons vertoont.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1979

De Wekker | 12 Pagina's

In broederliefde elkander genegen (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1979

De Wekker | 12 Pagina's