Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In den beginne schiep God de hemel en de aarde (Genesis 1 II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In den beginne schiep God de hemel en de aarde (Genesis 1 II)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Schiep
In een vorig artikeltje dacht ik met u na over Gods machtige naam, zoals deze in het begin van de Schrift voorkomt.
Deze keer wil ik het gebruik van het woord „scheppen" in Genesis 1 met u nagaan. Het staat er in het eerste vers van de Bijbel a.h.w. met het grootste gemak. Misschien zoudt u van mij verwachten, dat allerlei vragen rondom ons scheppingsgeloof in deze moderne tijd aan de orde komen, in een confrontatie met het evolutiegeloof.
Dat zou misschien belangrijk kunnen zijn. In de ene kring van kerkleden of van jongelui zou gezegd worden: houd daar nu maar eens over op, want het vraagstuk is al zo vaak besproken. Anderen kunnen denken: kwam het in onze kringen maar eens eerlijker voor de dag. De Evangelische Omroep is juist in deze weken weer bezig met een serie over „het ontstaan van de wereld" en daar komen de vragen over schepping en evolutie, of, zoals daar steeds beklemtoond wordt: schepping óf evolutie, van verschillende kanten aan de orde.
Als mijn gedachten een bijdrage kunnen zijn, dan niet veelzijdig, maar alleen door met u de Bijbel te lezen en die zichzelf te laten uitleggen. En al heb ik wel eens een boek over geologie en biologie en sterrenkunde gelezen, in al zulke dingen ben ik niet meer dan een belangstellend lezer.
God schiep. God is de Schepper. Een woord, dat u vooral in Genesis 1 aantreft, en dan nog hier en daar in de Schrift als over de schepping wordt gesproken, en dan vooral in de Psalmen en in Jesaja.
Op de catechisatie leerden we vroeger al: wat is scheppen? Scheppen is iets maken uit niets. Dat is natuurlijk niet fout. Maar het is een poging om een omschrijving te geven van iets, dat we toch niet verklaren kunnen. Het geeft de indruk, alsof we iets uitgelegd hadden. Maar het is hoogstens een eerbiedige aanduiding, dat er een oneindige afstand is tussen de grote Schepper en ons, kleine schepselen. We kunnen er geen verstandig woord over zeggen. We hebben altijd iets nodig om er wat van te kunnen maken. God niet.
En zo gauw we proberen een benadering te geven, al is het maar met woorden, dan zijn we eigenlijk bezig met wijsbegeerte.. De mens streeft ernaar, van zichzelf uit omhoog te komen naar God. We zouden dan niet beter zijn dan die heel oude wijsgeren, die met de uitspraak: „God schiep alles uit niets" kwamen tot de theorie, dat het „niets" dan toch een zeker „iets" moest bevatten, een soort vóór-materie, dat in Gods hand tot iets geworden was. Je wordt er duizelig van en ik stop er over. Neen, zo spreekt de Schrift gelukkig niet.
Er zijn er ook wel geweest, die het woord „scheppen" in Genesis 1 duidelijk hebben onderscheiden van het woord „maken" of „formeren" dat we ook tegenkomen. Maar dat is toch niet zo goed; de woorden worden hier, en ook wel verderop in de Bijbel (bv. in Jes. 43: 7) door elkaar gebruikt.
Neen, als we het bijbelwoord „scheppen" willen verstaan, moeten we bedenken, dat het met het spreken van God wordt verbonden. God zeide: er zij licht; en er was licht. En God zeide: daar zij een uitspansel. En God zeide: dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien. En God zeide: dat de aarde jong groen voortbrenge. En God zeide: dat er lichten zijn. En God zeide: dat de wateren wemelen van levende wezens. En God zeide: dat de aarde voortbrenge levende wezens. En God zeide: laat Ons mensen maken. Geen wonder, dat later Ps. 33 in vers 6 zal zeggen: door het woord des HEREN zijn de hemelen gemaakt, door de adem van zijn mond al hun heir. En verderop in vers 9: Want Hij sprak en het was er. Hij gebood en het stond er.
Uit dit herhaalde „zeggen" en „spreken" van God wordt duidelijk, dat het scheppen van zijn scheppingswerk de HERE geen moeite heeft gekost, dat zijn wil wet is en dat het alles gehoorzaamt op zijn wenken. Het is van belang, hierop te letten, omdat Israël leefde temidden van volken, die angstaanjagende verhalen kenden van strijd bij de schepping. Er zouden zeer vijandige, tegengestelde krachten aan het werk geweest zijn; boze en goede machten streden met elkaar om de heerschappij; het kostte de Babylonische hoofdgod Mardoek een ongelofelijke krachtsinspanning om de gemene Tiamat te overwinnen. Uiteindelijk splijt hij haar schedel en vormt van de ene helft het hemelgewelf en uit de andere helft de aarde. Omwonende volken hadden ook vaak de gedachte, dat er altijd al twee tegengestelde goddelijke krachten aan het werk waren geweest, een goede en een boze godheid. Wat een angstig leven voor die heidense volken, nu ze zich eenmaal afgoden naar hun eigen gedachten gemaakt hadden.
Van dit alles is er niets in Genesis 1.
Er is één God en die is onze God. Zijn woord is met macht.
Reeds van de schepping af is van onze God bekend, dat Hij nooit aangerand of ook maar enigszins in gevaar gebracht kan worden. De dingen overvallen hem niet en kunnen Hem in de verste verte niet te machtig worden.
Het is daarom ook niet voor niets, dat Paulus op de schepping teruggrijpt, wanneer hij in Rom. 4 duidelijk maakt, hoe God zijn belofte aan Abraham heeft vervuld. Want Abraham stond voor het aangezicht van die God, in wie hij geloofde, die de doden levend maakt en het niet-zijnde tot aanzijn roept. God spreekt en het is er. Zo is het ook met alles wat God spreekt. Bij Jesaja had God al gezegd: mijn woord, dat uit mijn mond uitgaat, zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt, en dat volbrengen, waartoe ik het zend.
Reeds in het begin van Genesis worden we gewaar, dat Gods woorden daden zijn. U wist misschien wel, dat in de Hebreeuwse taal er maar één woord is voor „woord" en „daad". Op het spreken van God, waardoor de schepping tot stand komt, wijst ook Johannes in het begin van zijn evangelie, bij de bekende woorden: In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen.
U begrijpt wel, dat Johannes ons geen scheppingstheorie gegeven heeft. Anderen zeiden later, dat Johannes zich bezig hield met de zgn. Logos-theorie uit de wijsbegeerte van zijn dagen, maar daar is niets van waar, al heeft hij er misschien van geweten. Johannes knoopt voor zijn evangelie van Jezus Christus, die hét Woord van God is, aan bij wat hij geleerd had in Genesis 1. Pas in Christus heeft God Zich tegenover ons echt uitgesproken. God heeft, met eerbied gezegd, zijn geheimen niet voor Zich gehouden, maar is ermee in Christus naar ons toegekomen, opdat we Hem ook echt kennen zullen. In datzelfde evangelie staat verderop: dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt.
Als we lezen: God schiep door zijn spreken, dan hebben we daarmee niet een diepzinnig en wijsgerig of ander wetenschappelijk woord uitgesproken, en dan hebben we er ook geen enkele verklaring van gegeven, die ons verstand bevredigt.
We hebben dan daar reeds gelezen, wat we in het evangelie van onze Here Jezus Christus lezen: zijn woord was met macht, met gezag (Luc. 4: 32). Hij had de bevoegdheid en de mogelijkheid, uit te voeren waartoe Hij er was. Als we het lezen, dan beamen we het door het geloof. Alleen zo kunnen we Genesis 1 goed lezen. Want door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods tot stand gebracht is, zodat het zichtbare niet ontstaan is uit het waarneembare (Hebr. 11: 3).
De eerste hoorders van Genesis 1 hebben zich in het geloof intens mogen verheugen over dit scheppingsbericht. Wat geheel anders dan het beangstigende en tegelijk machteloze gedoe dat ze bij de heidenen hoorden. Hoor naar Mij, Jacob, zegt deze God, Israël, mijn geroepene. Ik ben dezelfde. Ik ben de eerste, ook ben Ik de laatste; ook heeft mijn hand de aarde gegrondvest en mijn rechterhand heeft de hemelen uitgebreid. Roep ik hen, zij staan daar tezamen (Jes. 48: 12, 13). En Ps. 146: 5 en 6 zegt, dat die mens gelukkig is, die de God van Jacob tot zijn hulp heeft, wiens verwachting is op de HERE, zijn God, die hemel en aarde gemaakt heeft.
Daartoe wordt de schepping ons verteld, dat we diepe eerbied hebben voor Gods grootheid, en een wonderlijke blijdschap over Gods goedheid.

K. Boersma

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1980

De Wekker | 8 Pagina's

In den beginne schiep God de hemel en de aarde (Genesis 1 II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1980

De Wekker | 8 Pagina's