Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragen over Opstanding en Verwerping

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragen over Opstanding en Verwerping

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op diverse artikelen, die de laatste maanden in deze rubriek werden gepubliceerd, ontving ik reacties in de vorm van vragen en bedenkingen. Omdat deze reacties van algemeen belang zijn lijkt het me juist enkele van die reacties in de komende weken te behandelen. De briefschrijvers weten dan dat van hun opmerkingen terdege kennis is genomen en de zaken, die aan de orde zijn gesteld, kunnen daardoor verduidelijkt worden.

Maar Eén teruggekomen?
In het Paasartikel in het nr. van 4 april j.l. schreef ik: „Het ongelooflijke, al ons denken, hopen, bidden te boven gaande feit heeft plaats gehad - er is Eén teruggekomen uit de doden. Eén maar? Maar die ene is genoeg. In Hem, de eersteling, is de volle oogst gewaarborgd".
Een familie uit het Noorden meent dat ik met deze opmerking mis ben; men zit nogal met dat zinnetje. „Ik heb moeite met die opvatting" - pleegt men dan te zeggen.
De argumentatie voor deze moeite is: er wordt toch duidelijk in Oud en Nieuw Testament gesproken over mensen, die opgewekt zijn uit de doden: Elia en Eliza hebben doden opgewekt; de Here Jezus zelf drie mensen en bij Jezus' sterven stonden velen op uit hun graven. Het zijn er dus meer dan Eén.
Strikt formeel genomen is deze reactie juist. Uiteraard zijn die doden opwekkingen me niet ontgaan (zie b.v. de overdenkingen in Goede Moed, april 1978).
Maar zoals de Here Jezus op de Paasmorgen terugkwam, zo is niemand teruggekomen. Het grote verschil is: die anderen, die uit de doden zijn opgewekt, zijn opgewekt als een teken van Gods overwinnende macht, maar de Here Jezus is opgewekt op grond van het werk, dat Hij op aarde heeft gedaan door Zijn lijden en sterven. Hij heeft de dood gedood en nu moest Hij tot het leven terugkeren.
Dat kan van niemand anders uit het Oude en Nieuwe Testament worden gezegd.
Bovendien: allen, die uit de doden zijn opgewekt en tot het leven mochten terugkeren, zijn allen weer gestorven. Het was maar een zeer tijdelijke terugkeer.
De Here Jezus is opgestaan om nooit, nooit meer te sterven. Hij leeft tot in alle eeuwigheid.
Dat is een zo in het oog lopend verschil dat die andere doden opwekkingen, hoe belangrijk op dat ogenblik zelf ook, daarbij in betekenis verbleken. Ze hadden plaats op grond van Christus' komend volbracht werk.
Bij Zijn terugkeer tot het leven is inderdaad sprake van een doorbraak van boven.
Trouwens het hele verband, waarin het gewraakte zinnetje staat, maakt duidelijk dat hier sprake is niet van een tijdelijke onderbreking van de dood - zoals bij die anderen - maar van een overwinning op de dood.
Hopelijk is dit voldoende om de moeite, die men met deze opmerking had, weg te nemen.

Nog achter de Dordse Leerregels?
In februari reeds kreeg ik een brief uit een dorp uit het hart van de Randstad die begon - met de deur in huis vallend - „Kunnen wij als chr. geref. kerken voor honderd procent achter de Dordtse Leerregels staan?". De betrokken correspondent in ieder geval niet, want boven hoofdstuk I staat: van de goddelijke verkiezing en verwerping. Hij gelooft niet in de verwerping en daarom staat hij niet achter dit belijdenisgeschrift.
Dat is kras gezegd. Hier is dus een lid van een van onze kerken, die geacht wordt krachtens zijn belijdenis achter de belijdenisgeschriften te staan en die rustig schrijft: ik ben het hier niet mee eens.
Het zou juist zijn als de betrokken broeder zijn bezwaren op de juiste wijze aan de orde stelt en dus kennis geeft van zijn afwijkend gevoelen.
Vermoedelijk krijgt hij nul op het bezwaarschrift, want als we nog werkelijk gereformeerd willen heten en zijn kunnen we ons van dit belijdenisgeschrift niet zo maar ontdoen en zelfs geen veranderingen daar in aanbrengen.
De leer der verwerping is geen uitvinding van de Dordtse Synode geweest, maar had toen reeds diepe wortels.
Wie een streep wil halen door de verwerping als niet schriftuurlijk zal vroeg of laat ook een streep moeten halen door de verkiezing. En waar dat gebeurt raken we de diepte van het schriftuurlijk denken over de zaligheid kwijt.
Niet God, maar de mens komt dan in het middelpunt te staan.
Het is te vrezen dat juist deze trend, die alom op te merken is, de verkiezing en de verwerping tot onverteerbare leerstukken maakt, die in deze tijd toch eigenlijk niet meer te verkopen zijn - zoals laatst iemand het formuleerde.

De geest des onderscheids
Als we over de verwerping spreken - het besluit Gods dat betrekking heeft op de rampzaligheid van door Hem geschapen mensen - dienen we ons wel bewust te zijn wat in de D.L. staat met betrekking tot de verkiezing dat deze leer in de Kerk Gods moet voorgesteld worden „met de geest des onderscheids en met godvruchtige eerbiedigheid".
Gebeurt dat niet dan kan deze leer zo heel gemakkelijk overkomen als een harde leer en krijgen we van de Here God een zeer hardvochtige, tyrannieke voorstelling.
Het is voor velen reeds zo dat de gedachte aan de verwerping als een reële mogelijkheid krachtig wordt afgewezen. Men vindt het onverdragelijk dat een God van liefde Zijn schepselen zou kunnen verwerpen en voor eeuwig om zou kunnen laten komen.
Niettemin is het, ook als we met de Dordtse Leerregels, met de Kerk der reformatie, geloven in de verwerping, zeer belangrijk ons af te vragen hoe we dit moeten zien.
Als m'n correspondent verwijst naar het opschrift boven hoofdstuk I: Verkiezing en verwerping, dan is het belangrijk - zoals prof. dr. G.C. Berkouwer reeds vroeg in zijn boek „De Verkiezing Gods" (1955, pag. 201) - om de vraag te stellen: Wat betekent dit „en" tussen deze woorden?
Kunnen we zeggen dat beide woorden op gelijke hoogte staan. Is er symmetrie tussen verkiezing en verwerping?
Het voegwoord „en" zou deze gedachte kunnen wekken en voeden.
Maar als we de Dordtse Leerregels verder lezen dan blijkt dit niet het geval te zijn.
Dat blijkt al uit de formuleringen uit I, 15 en 16.
In de mij gezonden brief staat dat onze broeder liever zou willen spreken over „voorbij gaan, laten liggen" evenals artikel 16 NGB dit doet. Maar in I, 15 wordt ook gesproken over „In Gods eeuwige verkiezing voorbijgegaan", „in de gemene ellende te laten" en „in hun eigen wegen en onder zijn rechtvaardig oordeel gelaten zijnde".
En in het bekende Besluit na de hoofdstukken van de Dordtse Leerregels wordt van ganser harte met verfoeiing verworpen de leer „dat de verwerping op gelijke wijze de oorzaak is der ongelovigheid en goddeloosheid, gelijk de verkiezing is de fontein en oorzaak des geloofs en der goede werken"

Terecht merkte prof. dr. J. van Genderen in zijn rectorale rede over „Roeping en Verkiezing" (opgenomen in „Woord en Kerk", pag. 107) op: „De verkiezing is de bron van het geloof, maar daarnaast is er geen tweede bron bij God, waaruit het ongeloof zou voortkomen. Er is geen boek des doods naast het boek des levens".

Niet in de Bijbel?
M'n correspondent schrijft: „Gods Woord leert geen verwerping; moet ik dit (nog) bewijzen?" Hij vindt de doorslaggevende tekst Hebr. 10: 29: Hoeveel te zwaarder straf meent gij zal hij waardig geacht worden die de zoon van God vertreden heeft enz.
Als deze tekst tegen de verwerping strijdt dan begrijp ik het niet. Dan zouden er ook heel wat teksten kunnen aangevoerd worden tegen de verkiezing!
Wat is de zaak? In de genoemde tekst wordt de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid van de mens - ook in andere genoemde teksten: Jes. 55: 7; Ezechiël 18: 23; Hebreeën 2: 3 en Openb. 6: 16 - en op Gods rijke nodiging.
Maar over dat ongeloof (en alle andere zonden) spreken de Dordtse Leerregels ook reeds - zie het reeds genoemde I, 15.
Het woord verwerping komt eenmaal in de Bijbel voor, lees ik in deze brief nl. in Romeinen 11:15. Dat is juist. We lezen in de Bijbel niet met ronde woorden over het besluit van de verwerping - daarom is er geen symmetrie tussen verkiezing en verwerping.
Maar er is wel sprake van de zaak als zodanig. Er zijn tal van teksten die ons zeggen dat in zonde en dood niet alleen is de daad en verantwoordelijkheid van de mens maar ook het bestel en de wil Gods. We wijzen op teksten waarin gesproken wordt over het feit dat God verhardt en verstokt (Ex. 7: 3, Rom. 9: 17); verwekt om te vloeken (2 Sam. 16: 10), een kracht der dwaling zendt (2 Thess. 2: 11) en dat Christus niet alleen stelt tot een reuk des levens, maar ook tot een reuk des doods ten dode, tot een oordeel en een steen des aanstoots (Luc. 2: 34; Joh. 3: 19; 2 Cor. 2: 16 en 1 Petrus 2: 8).

En als we Rom. 9: 11 en 12 lezen dan wordt hier de zaak van de verwerping toch wel degelijk aan God toegeschreven - het gaat immers om de diepste grond van de tegenstelling tussen Izak en Ismaël, tussen Jakob en Ezau. Al blijft de verantwoordelijkheid gehandhaafd, de laatste grond ligt in de Here Zelf: als de kinderen nog niet geboren waren noch iets goeds of kwaads gedaan hadden. En niet te vergeten Rom. 9: 22, waar gesproken wordt over de vaten des toorns, tot het verderf toebereid!

Nuttig?
Er zou uiteraard nog veel meer over dit onderwerp kunnen worden gezegd en geschreven. Ik doe dit niet, omdat dit teveel ruimte zou vragen en er nog allerlei andere onderwerpen om behandeling vragen.
Deze brief meen ik voldoende beantwoord te hebben - anders hoor ik het wel.
Maar ik zou dwars tegen allerlei nieuw-modische opvattingen in willen vasthouden aan de leer van de dubbele predestinatie: verkiezing en verwerping, waarbij deze twee niet gecoördineerd zijn.
Het gaat ten diepste om het souvereine van Gods handelen, om de glorie Gods.
En overigens zij ook hier gewezen op de pastorale opmerkingen, die in de Dordtse Leerregels I, 16 worden gemaakt: kleingelovigen behoeven niet mismoedig te worden wanneer zij van de verwerping horen gewagen. Deze leer behoeft veel minder hen te verschrikken die zich ernstig tot God bekeren en nochthans in de weg van het geloof zo ver nog niet kunnen komen als zij wel wilden.
„Maar deze leer is met recht schrikkelijk voor degenen, die God en Christus, de Zaligmaker, niet achtende, zichzelf aan de zorgvuldigheden der wereld en aan de wellusten des vleses geheel hebben overgegeven zolang zij zich niet met ernst tot God bekeren".
We blijven de Dordtse Leerregels van harte hooghouden!

J.H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 mei 1980

De Wekker | 8 Pagina's

Vragen over Opstanding en Verwerping

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 mei 1980

De Wekker | 8 Pagina's