Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Generale Synode (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Generale Synode (2)

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Opening
Op dinsdag 9 september werden de vergaderingen van de Synode voortgezet. De praeses opende de vergadering, de derde zitting van de synode. -Hij liet zingen ps. 119: 3 en 7, las uit de Heilige Schrift Romeinen 10: 1-15 en ging daarna voor in gebed.
Na het appél bleek er enkele broeders door hun secundus of tertius vervangen waren. Zij betuigden evenals prof. dr. B.J. Oosterhoff instemming met de belijdenis.
De praeses memoreerde het overlijden van twee oud-ambtsdragers in de kerken sinds de laatste zitting van de synode, nl. br. J.H. Duiker, te Amsterdam en br. T.L. Meijer te Apeldoorn.
De mededeling werd gedaan van het ontvangen van een telegram van het kabinet van H.M. de Koningin waarin dank wordt betuigd voor het aan H.M. door de synode gezonden telegram.
De Evangelische Omroep heeft toestemming gevraagd om reportages van de synode te mogen maken. Besloten wordt toestemming te verlenen onder dezelfde voorwaarden als gelden voor de pers.
De praeses stelde aan de orde:

Theologische Hogeschool
Uit het rapport en aanvullende rapport van het curatorium vermelden we de volgende feiten.
Met ingang van 1 september 1978 zijn 4 wetenschappelijke medewerkers benoemd en met ingang van 1 september 1980 nog één. Bij de start van de cursus 1979/80 is de doctoraal opleiding begonnen. Ingeschreven staan 74 studenten waarvan er 43 studeren volgens art. 16 van het reglement. Bij koninklijk besluit van 2 februari 1979 is de theologische hogeschool gelijkgerechtigd met de rijksuniversiteiten. Praktisch betekent dat, dat alle examens van Apeldoorn erkend worden en dat een getuigschrift van Apeldoorn dezelfde waarde heeft als dat van een rijksuniversiteit.
Uitvoerig staat het rapport stil bij de opdracht van de synode van Hoogeveen om te onderzoeken of afgestudeerden vóór zij de gemeente gaan dienen eerst een stageperiode moeten doorlopen. In het curatorium was in dezen verschil van mening al was een meerderheid van dit college voor zulk een periode. De financiële consequenties zijn echter van dien aard dat een stageperiode praktisch niet uitvoerbaar is.
Ten aanzien van het admissie-examen heeft het curatorium in 1979 concrete aanwijzingen gegeven aan die kerkeraden die een attest moeten afgeven aan degenen die in hun gemeenten aan het admissie-examen willen deelnemen. De aanwijzingen betreffen levensgang, -wandel, kerkelijke betrokkenheid, geloofsopenbaring, getuigenis van de gemeente, karaktertrekken; de beweegredenen om dienaar des Woords te worden.
In het aanvullende rapport staat een paragraaf onder het hoofd „lerarenopleiding". Het gaat er in dezen om dat degenen die aan onze school studeren om later het onderwijs te dienen een meer toegespitst theologisch onderwijs op hun toekomstige werk ontvangen. Het curatorium heeft bepaalde mogelijkheden onderzocht en koos tenslotte één van de drie mogelijkheden n.l. de z.g. leraren variant. Belanghebbenden zouden dan een doctoraalstudie moeten doen met een eigen hoofdvak terwijl als bijvak godsdienstpedagogiek en -Didactiek met practica binnen de diaconologische theologie wordt gedaan. Heel kort gezegd is de bedoeling van dit voorstel om de theologische studie mede dienstbaar te maken voor het onderwijs. De vraag komt hierbij op of men op deze wijze van Apeldoorn niet iets anders maakt dan in de oorspronkelijke bedoeling lag. Het curatorium meent van niet maar wil wel rekening houden met het feit dat ook anderen aan de theologische hogeschool studeren dan alleen aanstaande predikanten. Indien dit voorstel aanvaard wordt zal men iemand moeten zoeken uit eigen kring die didactische pedagogische bekwaamheden bezit en tegelijk een sterke theologische belangstelling heeft

Het rapport van de commissie m.b.t. de theologische hogeschool
Het commissie-rapport spreekt dankbaarheid uit voor het gereed komen van de nieuwbouw van het schoolgebouw en de uitbouw van het onderwijs. In dit alles ziet zij de zegen des Heren.
De commissie is het wat de stage-periode van aanstaande predikanten betreft eens met de meerderheid van het curatorium dat zo'n periode van grote betekenis achtte voor de vorming van de dienaar des Woords. Zij betreurt het dan ook dat om financiële redenen deze periode niet kan worden ingebouwd in de opleiding.
Zij stelt daarom een andere oplossing voor, nl. om het curatorium of het college van hoogleraren op te dragen zich, nadat een beroepbaar gestelde kandidaat een beroep heeft aangenomen, tot de desbetreffende classis te wenden met het verzoek, een ervaren dienaar des Woords aan te wijzen met de opdracht zich beschikbaar te stellen zijn jonge collega gedurende een korte periode te begeleiden, zodat deze zijn praktisch handelen kan spiegelen aan de kennis en ervaring van zijn oudere broeder. Inzake de leraren-opleiding is de commissie van oordeel dat de door het curatorium voorgestelde z.g. lerarenvariant de voorkeur heeft.
De commissie gaat verder accoord met (zij het op sommige punten een wat andere formulering) voorgestelde wijzigingen van het reglement van de theologische hogeschool en de voorgelegde regeling voor de doctoraalstudie en de regeling voor het toekennen van het doctoraat in de theologie De commissie stelt tenslotte voor goedkeuring te hechten aan de benoeming van dr. T. Brienen, drs. W. van Heest, drs. Joh. Kruis, drs. J.W. Maris en drs. R.J.W. Soeters tot wetenschappelijke medewerkers aan de theologische hogeschool.
Zeer erkentelijk is de commissie voor het feit dat het curatorium meer concreet de medewerking van de betrokken kerkeraad heeft gevraagd wanneer een kandidaat zich meldt voor het admissie-examen.

De bespreking ter synode
Vele broeders vroegen het woord over het rapport van het curatorium en dat van de commissie. De vragen en opmerkingen betroffen voor het overgrote deel de stageperiode voor aanstaande predikanten en de regeling voor de promotie van toekomstige doctores in de theologie. Sommige broeders betreurden het zeer dat een stageperiode om financiële redenen niet kon worden ingebouwd in het studieprogram van de theologische hogeschool. Verschillende voorstellen die alsnog een inbouw van een stageperiode beoogden werden door de synode niet aanvaard. Ook werden enkele voorstellen na toelichting van de zijde van het curatorium weer ingetrokken.
Zo stelde br. Drieënhuizen voor om de financiële consequenties van een stage-periode nog tijdens de zittingen van de synode nader te onderzoeken. De synode aanvaardde het voorstel echter niet. Hetzelfde was het geval met soortgelijke voorstellen van de broeders van Dieren en Koopman. Een voorstel van ds. J. van Amstel om het curatorium op te dragen meer mogelijkheden te zoeken voor de praktische, geestelijke toerusting van de aanstaande dienaren des Woords werd na toelichting door de president-curator, ds. J.H. Velema, door hem terug genomen.
Ds. J. Brons achtte dat het curatorium meer toezicht zou moeten hebben op het toelaten tot een promotie. Dit opdat de waarborg er zal zijn dat de gereformeerde theologie op positieve wijze door een proefschrift gediend zal worden. Met nadruk stelde ds. Brons dat het hier niet ging om wantrouwen maar wel om de verantwoordelijkheid zoveel mogelijk te betrachten. De rector, prof. dr. B.J. Oosterhoff, stelde dat het college van hoogleraren, afgedacht van het wetenschappelijk gedeelte van een proefschrift, verantwoording schuldig is aan het curatorium. Ook dit voorstel werd niet aanvaard.
Bedenkingen werden in zoverre door enkele broeders geuit t.a.v. de „lerarenopleiding" dat het eigenlijke doel van de theologische hogeschool uit het oog verloren zou worden. De secretaris van het curatorium ds. B. Bijleveld wees op hetgeen besloten is door de synode van 1968/69 „dat voortaan ook diegenen, die niet uitdrukkelijk de wens te kennen geven om predikant te worden in de christelijke gereformeerde kerken, toch volledig aan onze theologische hogeschool kunnen studeren".
De toelichting zegt dan: „Gedacht wordt aan ex-priesters, jongeren uit de gereformeerde gemeenten, de gereformeerde bond van de hervormde kerk en meisjes uit eigen en andere kerken, die o.a. willen studeren voor de bevoegdheid tot het geven van Godsdienstonderwijs op middelbare scholen".
Enkele synodeleden vroegen zich af of de toelatingseisen voor het admissie-examen veranderd waren omdat er zoveel studenten werden aangenomen; ook werd de mening geuit dat er in de toekomst wel eens teveel predikanten zouden kunnen komen.
Zowel door ds. Bijleveld als door ds. J.H. Velema werd geantwoord, dat de eisen niet veranderd zijn maar dat als de Here ons jonge broeders geeft die geroepen zijn ze te aanvaarden. Om een eventueel teveel aan kandidaten mag er geen rem gezet worden op de toelating van studenten.
Aan het begin van de middag beantwoordde ds. J.H. Velema, als president-curator tal van vragen, gesteld door br. van Westrienen over de positie van de wetenschappelijke medewerkers.

Deputaten-financieel theologische hogeschool
Deze deputaten hebben de verantwoordelijkheid voor de materiële zaken van de theologische hogeschool. Het spreekt daarom vanzelf dat een rapport van deze deputaten allerlei zakelijke informatie geeft en veel cijfers. We kunnen die hier niet alle vermelden.
Eén zaak is er echter die deputaten breed behandelen.
Op de vorige synode deelden deputaten mede dat de uitbreiding van het gebouwencomplex van de theologische hogeschool ƒ 750.000,— zou kosten. Het blijkt nu echter dat de werkelijke kosten ƒ 1.900.000,- bedroegen. De raming is dus zeer ver overschreden. Het is moeilijk aan te nemen dat deputaten zich vergist hebben in de begrote kosten. Daarvoor zijn zij te deskundig. In hun rapport maken deputaten duidelijk waarom de kosten zoveel hoger zijn geworden. De eerste reden is dat het oude gebouw wel gerenoveerd moest worden om een harmonieus geheel te krijgen met de nieuwbouw. De tweede reden is dat alle middelen en mogelijkheden aanwezig waren om tegelijkertijd de verbouwing te realiseren. In de derde plaats zou een eventuele aanpassing in de toekomst weer duurder zijn uitgekomen. Tenslotte was er nogal wat achterstallig onderhoud aan.de oude gebouwen. Ondanks de veel hogere kosten moest slechts voor een bedrag van ongeveer ƒ 200.000,— gebruik gemaakt worden van bankkrediet.
Ten einde de financiering mogelijk te maken werd de effecten-portefeuille bijna geheel verkocht. Voorts gewagen deputaten met dankbaarheid van de trouw van de kerken in het opbrengen van de nodige gelden; van de aanzienlijke bedragen die ontvangen worden van het vrouwencomité en van de subsidie van de regering.
Hoewel er in de toekomst natuurlijk tegenvallers mogelijk zijn i.v.m. de subsidie is de financiële situatie van de school allerminst verontrustend.

Het commissie-rapport inzake deputaten-financieel
In haar rapport releveert de commissie de redenen waarom de kosten van de gebouwen zoveel hoger werden. Zakelijk geven zij dezelfde redenen als bovengenoemd. Hun mening is „dat vorenbedoeld excedent geen aanleiding geeft tot door deputaten onverdedigbare bedenkingen". Na wat financieel-technische opmerkingen wijst de commissie er op dat de grootte van het subsidiebedrag nadelig beïnvloed kan worden indien de overheid moet bezuinigen. Wanneer dat metterdaad het geval is, is er desgewenst de mogelijkheid om het tot nu toe aangevraagde percentage van 48% van de subsidiale kosten te verhogen. Maar indien dat wordt overwogen moet onomstotelijk vast staan dat een verhoging van het aangevraagde percentage op geen enkele wijze de volledige zelfstandigheid van „richting en inrichting" van de theologische hogeschool zou kunnen aantasten.
De commissie stelt niet voor om een hoger percentage te vragen maar signaleert alleen de mogelijkheid.
Na de ietwat reeds aangehaalde cryptische zin dat de mening van de commissie is dat „vorenbedoeld excedent geen aanleiding geeft tot door deputaten onverdedigbare bedenkingen" zou men verwachten dat iets dergelijks in de voorstellen zou terugkeren.
Maar dat is niet het geval. Integendeel. Deputaten worden zeer geprezen. Het voorstel luidt: „goedkeuring te hechten aan het beleid van deputaten in de jaren 1977 tot en met 1979 en grote waardering uit te spreken voor de wijze waarop zij hun werkzaamheden hebben verricht, alsmede voor de visie die zij vooral bij de moeilijke beslissingen met betrekking tot de realisatie van de uitbreiding van het gebouwencomplex van de theologische hogeschool hebben getoond".

De bespreking ter synode
Tal van financieel-technische vragen werden gesteld. Br. J. Bijleveld vroeg zich af of er niet meer subsidie gevraagd zou moeten worden van het Rijk gelet op het feit dat de lerarenopleiding ook geld gaat kosten. Anderen waren enigszins beducht dat het vragen van meer subsidie dan 48% van de jaarlijkse exploitatierekening de zelfstandigheid van de school wel eens in gevaar kon brengen
De voorzitter van deputaten-financieel, br. J.D. Wisman ging uitvoerig op de gestelde vragen in en gaf daarbij veel informatie. Inderdaad kan het nodig zijn meer subsidie te vragen maar dan moet eerst duidelijk zijn dat de school haar eigen identiteit volkomen kan behouden en dan moet verder bekend zijn hoeveel de subsidie in de toekomst werkelijk zal bedragen.
De praeses, ds. J.H. Velema diende met het oog op het door de vorige synode vastgesteld percentages van de subsidie van het rijk een voorstel in dat echter bij nader inzien eerst door deskundigen nader moet worden bezien. Op deze zaak zal dus nog worden teruggekomen.
De synode hechtte goedkeuring aan het beleid van deputaten in de jaren 1977 tot en met 1979 en sprak haar grote waardering uit voor de wijze waarop deputaten hun werkzaamheden hebben verricht, alsmede voor de visie die zij vooral bij de moeilijke beslissingen met betrekking tot de realisatie van de uitbreiding van het gebouwencomplex van de theologische hogeschool hebben getoond.

Studiefonds theologische hogeschool
Het deputatenrapport Hoezeer omstandigheden kunnen wijzigen werd duidelijk uit het rapport van deputaten voor het studiefonds van de theologische hogeschool.
Vroeger was dit fonds van grote betekenis voor vele studenten aan onze school om hun studie te kunnen beginnen, volbrengen en voltooien. Nu zijn er de rijksstudie beurzen waardoor steeds minder een beroep gedaan wordt op dit fonds.
Deputaten rapporteerden dan ook reeds aan de synode van Hoogeveen, 1977 dat hun deputaatschap duidelijk in een afbouwfase was gekomen en daarom werd toen geen bijdrage voor de komende drie jaren gevraagd.
In 1977 ontvingen nog twee studenten een toelage, nú niet één meer. Wel werden boekentoelagen aan studenten gegeven maar dat rechtvaardigt het voortbestaan van dit fonds niet, aldus deputaten.
Toch menen zij dat het studiefonds moet blijven bestaan omdat er zich situaties kunnen voordoen die hulp van dit fonds nodig maken. Deputaten wijzen b.v. op de mogelijkheid dat iemand om leeftijdsredenen niet in aanmerking komt voor een rijksstudiebeurs; of ook het verstrekken van een beurs aan een student uit het buitenland; of het geven van een renteloos voorschot aan een afgestudeerde waardoor het terugbetalen aan het rijk van een genoten beurs wat vergemakkelijkt wordt.
Deputaten menen echter dat het fonds om deze redenen niet zelfstandig moet blijven voortbestaan. Zij stellen voor om het onder te brengen bij deputaten-financieel van de theologische hogeschool zij het met een duidelijke taakomschrijving voor het beheer van dit fonds. Het voorstel is dus het fonds als zelfstandig fonds op te heffen met dien verstande dat mogelijke taken voortvloeiend uit art. 19 k.o. behartigd worden door deputaten-financieel met een toegevoegd deputaat alleen voor deze zaak uit het huidige deputaatschap studiefonds.
Deputaten wijzen er op dat het kapitaal van het fonds niet zo groot is. Zij vermelden ook dat een tweetal predikanten die met het verband van onze kerken braken, de vroeger aan hen verstrekte toelage uit het fonds hebben terugbetaald.
De rapporterende commissie is het in haar rapport in grote lijnen eens met deputaten dat het overbodig is dit deputaatschap in stand te houden al moet er ruimte blijven om in bepaalde gevallen hulp te bieden.
Derhalve stelt de commissie voor uit te spreken, dat de gelden gegeven voor het studiefonds voor dit doel bestemd dienen te blijven en deputaten-financieel op te dragen deze gelden te beheren.
De praeses van de synode gaf het rapport van deputaten en het commissierapport in bespreking maar geen van de afgevaardigden vroeg het woord. Zonder verdere bespreking werden de voorstellen zoals boven aangegeven aanvaard. Eén van de deputaten studiefonds zal toegevoegd worden aan deputaten-financieel alleen wat betreft de zaken van het studiefonds.
De praeses memoreerde kort het zegenrijke werk dat dit fonds had verricht maar gewaagde anderzijds van een wijs besluit nu de situatie ten aanzien van de financiële zijde van het studeren geheel veranderd is.

Evangelieverkondiging onder Israël
Deputaten geven in hun rapport een uitvoerig overzicht van het werk dat zij hebben verricht en van dat wat gedaan is en wordt door drs. J.L.C. Boertjens in Israël. Naast het andere werk dat door hem verricht wordt is hij bezig met zijn studie en daarvan zeggen deputaten dat zij deze „van zo eminente betekenis achten om met gezag te kunnen spreken dat zij daaraan hoge prioriteit toekennen". De commissie die dit rapport heeft te behandelen merkt daarover op: „Met dankbaarheid is kennis genomen van het verslag van een heel stuk werk dat ds. Boertjens verricht. Wanneer deputaten de studie van ds. Boertjens van zó eminente betekenis achten, dat zij daaraan hoge prioriteit toekennen mogen wij met des te meer belangstelling uitzien naar de resultaten daarvan". Uit het rapport blijkt dat deputaten vele contacten hebben met deputaten van andere kerken met name met die van de hervormde kerken en de gereformeerde kerken, die eenzelfde doel hebben als onze kerken m.b.t. het werk in Israël.
Deputaten rapporteren dat zij bijzondere aandacht hebben besteed aan de problematiek van de Arabische boycot in Nederland. De hervormde raad voor Kerk en Israël en de gereformeerde deputaten wenden zich terzake tot de raad van kerken in Nederland om deze zaak te willen behartigen. Deze raad zond een brief aan Bijzondere Tweede Kamer Commissie i.v.m. een te houden hoorzitting in september 1979. Twee van onze deputaten (dr. Brienen en ds. J. de Jong) werden belast met het opstellen van een schrijven aan genoemde commissie van de Tweede Kamer. In dit schrijven is vooral ingegaan op de onjuistheid doopbewijzen af te geven als niet-jood verklaringen, waarin deputaten een miskenning zien van de eigen aard van de christelijke doop. Deputaten vragen daarover een duidelijke uitspraak van de synode. Zonder commentaar neemt de commissie dit voorstel over en vraagt de synode „uit te spreken dat het afgeven van een doopbewijs uitsluitend een kerkelijk doel dient en derhalve alleen mag geschieden op verzoek van een kerkgemeenschap en niet om te fungeren als eén soort „Niet-joodverklaring". Deputaten vragen in hun rapport de synode toestemming om een vrijgestelde aan te trekken in dienst van de deputaatschap. Drie redenen voeren zij daartoe aan: 1. het feit dat ds. M. Drayer niet langer secretaris van het deputaatschap voor de Evangelieverkondiging onder Israël kan zijn omdat de nodige tijd hem daarvoor ontbreekt; 2 er zal veel meer gedaan moeten worden aan voorlichting en activering van eigen kerken; 3 er moet nog meer gedaan worden aan theologische bezinning en oordeelsvorming; slechts dan kan desgevraagd een duidelijk en krachtvol geluid gegeven worden. De commissie dit voorstel overwegend, zegt in haar rapport dat zij onder de indruk is van de argumenten maar vraagt zich af of het niet mogelijk is naar analogie van de „Stichting voor verbreiding van het Evangelie onder Moslims in Nederland" om te zien naar mogelijkheden voor het aantrekken van een part-time kracht samen met het Bezinningscomité Israël van de gereformeerde bond in de hervormde kerk. De commissie acht dat het aanstellen van een vrijgestelde zonder meer een te zware financiële last legt op de kerken. Daarom stelt zij voor om na te gaan of er een vrijgestelde kan komen in samenwerking met andere instanties en het aantal deputaten uit te breiden zodat er meerderen zijn die de schouders onder het noodzakelijke werk kunnen zetten.

De bespreking ter synode
Vele brs. gaven zich op om vragen te stellen en opmerkingen te maken t.a.v. het rapport van deputaten voor de Evangelieverkondiging onder Israël en het commissierapport. Wie vorige synodes heeft meegemaakt moest wel tot de conclusie komen dat dezelfde vragen steeds terugkeren.
De structuur van dit werk is allerminst eenvoudig. Het was dan ook geen wonder dat er tal van vragen gesteld werden die betrekking hadden op het werk van drs. Boertjens in Israël. Men vroeg zich af of hij wel tot het wezenlijke werk van de Evangelieverkondiging toekwam. Er wordt steeds gesproken - aldus enkele afgevaardigden - over puinruimen. Maar wanneer is dat geëindigd? En wat is de vrucht van het werk?
Ook werden vele vragen gesteld in verband met het verzoek van deputaten om een parttime kracht in dienst te stellen met het oog op de vele vraagstukken m.b.t. kerk en Israël. Tot een stemming over het aanstellen van zulk een kracht kwam het niet. Wel werd een peiling gehouden onder de synodeleden hoe zij over het aanstellen van een part-time kracht dachten. De uitslag van deze peiling was negatief.
De secretaris van deputaten, ds. M. Drayer, de tweede secretaris ds. J. de Jong en de voorzitter van deputaten dr. T. Brienen beantwoordden de vele vragen. Zij wezen, elk op eigen wijze, op de bijzondere moeilijkheden die dit werk met zich mee brengt. Er moet ontzettend veel voorwerk verricht worden voordat men aan de eigenlijke vragen toekomt. In dit verband werd gewezen op het nut van de studie van drs. Boertjens. De genoemde broeders, die de vragen beantwoordden zeiden ook zelf, dat het werk bijzonder moeilijk is maar dat zij zich vastklemmen aan de belofte des Heren.
Veel waardering was er voor het blad dat deputaten uitgeven „Vrede over Israël". Tal van voorstellen moesten door de praeses op formele gronden worden afgewezen. Er waren ook verschillende broeders, die er voor pleitten om deputaten toe te staan wel een parttime kracht in dienst te nemen. Van invloed was daarbij het feit dat de kerkeraad van Amersfoort des middags een excursie had georganiseerd naar de synagoge in Amersfoort. Dit hoogst interessante uitstapje bracht de problemen van Kerk en Israël sterk naar voren. Velen waren - en ons dunkt terecht - onder de indruk van de problematiek die er ligt tussen Kerk en Israël terwijl er tegelijk een nauwe verbondenheid is met Israël.
Dat laatste kwam ook naar voren in de aanvaarding van het deputaten- en commissievoorstel om uit te spreken dat het afgeven van een doopbewijs uitsluitend een kerkelijk doel dient en derhalve alleen mag geschieden op verzoek van een kerkgemeenschap en niet om te fungeren als een soort „niet-jood-verklaring". Deze uitspraak werd met algemene stemmen aangenomen evenals de toevoeging dat deze verklaring zal worden gezonden naar het opper-rabbinaat in Nederland als een solidariteitsverklaring met het volk van Israël.
Het voorstel om het deputaatschap uit te breiden met meer deputaten werd niet aanvaard. Aan ds. M. Drayer werd bijzondere dank betuigd voor het vele werk dat hij als secretaris van dit deputaatschap in de loop der jaren heeft verricht. Israël had zijn bijzondere liefde.
Het was al ruim 21.00 uur geweest toen de praeses prof. dr. B.J. Oosterhoff verzocht te danken.
Na het dankgebed sloot de praeses de 3e zitting.

K.J.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 september 1980

De Wekker | 8 Pagina's

Generale Synode (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 september 1980

De Wekker | 8 Pagina's