Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Generale synode (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Generale synode (4)

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Opening
De 5e zitting van de synode werd op donderdag 11 september door de praeses geopend. Gezongen werd Ps. 147: 1 en 6. We luisterden naar 1 Corinthe 3. De voorzitter bad om de zegen des Heren.
Na het appel-nominaal werd het rapport van het deputaatschap voor onderzoek naar het kerkelied met het bijbehorende commissierapport aan de orde gesteld. De praeses zei eerst iets te willen opmerken. Dat was - naar zijn zeggen - wel ongewoon maar hij wilde het toch doen. Hij zei, dat de lezing en bestudering van het deputatenrapport hem goed gedaan had. Het rapport ademt een geestelijke toon. Hij hoopte dat de synode op hetzelfde geestelijke niveau over deze zaken zou spreken.

Het deputatenrapport over het kerklied
Deputaten voor het kerkelijk lied hadden een rapport van 57 bladzijden op de tafel van de synode gelegd. Het breedste rapport dat deze synode te behandelen kreeg.
Het is onmogelijk om alles uit dit rapport te vermelden. We beperken ons daarom tot de conclusies en geven die soms verkort weer.
Eén van de opdrachten van de synode van 1977 aan dit deputaatschap was „wegen te zoeken om verdere uitvoering te geven aan art. 69 k.o. voor zover dat artikel spreekt over de vaststelling van berijmde Schriftgedeelten". Wat dit punt betreft kwamen deputaten tot de conclusie dat de verzameling bijbelliederen in het Liedboek voor de kerken globaal niet opgevat kan worden als een reeks berijmde Schriftgedeelten in de strikte zin des woords. Voorts is het aantal liederen dat beantwoordt aan de omschrijving „berijmd Schriftgedeelte" zo gering dat het niet mogelijk is een noemenswaardige uitbreiding te geven aan de voor de eredienst bestemde liederen in de zin van art. 69 k.o.
Een andere opdracht aan deputaten was zich nader te beraden over de vraag of het in het licht van de gegevens van de Heilige Schrift en tegenover de uitspraken, die door de kerk in het verleden over deze zaak zijn gedaan, principieel en praktisch verantwoord is om bij het zingen in de eredienst naast de liederen, die berijmingen van Oud- en Nieuwtestamentische Schriftgedeelten zijn, ook van andere liederen, die niet tot de berijmde Schriftgedeelten behoren, maar waarvan de inhoud wel met Schrift en belijdenis in overeenstemming is, gebruikte maken.
Na een breed en diepgaand onderzoek komen deputaten tot de conclusie dat er in het Nieuwe Testament geen concrete geboden of verboden te vinden zijn inzake het lied in de eredienst.
Verder concluderen zij dat de gemeente in het zingen van de psalmen het heil van God in Christus bezingt omdat in Christus het O.T. zijn vervulling heeft gevonden; dat wanneer de gemeente bij het bezingen van Gods heil in Christus de psalmen ten achter of terzijde stelt zij in strijd handelt met de duidelijke aanwijzingen die de Schrift geeft inzake de plaats en betekenis van de psalmen; dat het op zichzelf niet in strijd is met de Heilige Schrift wanneer de gemeente gebruik maakt van liederen die geen Schriftberijmingen zijn maar dat dan wel uiterste waakzaamheid geboden is; dat zij dan zorgvuldig getoetst moeten worden of zij met het geheel van Gods heilsopenbaring in overeenstemming zijn; dat het gebruik maken van de liederen, die geen Schriftberijming zijn in het licht van het Nieuwe Testament dán verantwoord is wanneer de opbouw der gemeente er niet door geschaad maar gediend wordt.
Met betrekking tot wat deputaten noemen de les der geschiedenis komen zij tot de volgende conclusies:
dat het standpunt dat tot nu toe de praktijk in onze kerken is geweest krachtige steun vindt in de geschiedenis; dat er nimmer is uitgesproken dat er in de Schrift gronden zijn voor een volstrekt verbod van liederen voor de eredienst, die niet direct aan de Schrift zijn ontleend; dat in de uitspraken van de kerken, in wier traditie wij staan, de vraag of in de eredienst, naast de psalmen en Schriftberijmingen, ook zulke liederen gezongen mogen worden, in hoofdzaak afwijzend is beantwoord; dat wanneer de kerken nu tot het besluit zouden komen dat het zingen van zulke liederen in de eredienst toegestaan is, dit een ingrijpende zaak zou zijn, daar de kerken dan een andere lijn gaan volgen dan die waarin ze tot nu toe gegaan zijn en waarmee zij de gehoorzaamheid aan Gods Woord hebben willen betrachten; dat al zijn er in de Schrift geen gronden voor het afwijzen van het zingen van gezangen, de roeping van de kerk om het Woord Gods te bewaren, haar ernstig maant tot grote voorzichtigheid en waakzaamheid; dat op het punt van doxologieën een Schriftuurlijke verrijking mogelijk is. Ten aanzien van wat deputaten zeggen onder het hoofdstuk „Verantwoordelijkheid van de Kerken" komen zij tot de volgende twee conclusies:
1. De kerken zullen bij het verwerken van de gegevens van de Schrift en de historie, zoals deze in de voorgaande hoofdstukken zijn samengevat, bij het nemen van hun beslissingen zich laten leiden door het Woord van God, opdat de eenheid van de kerk bewaard wordt en aan de verscheidenheid in de gemeente(n) recht wordt gedaan.
2. Dit Woord gebiedt ons, ons te houden aan de waarheid en de onderlinge liefde te betrachten, die de vrede, de orde en de opbouw van de gemeente(n) bevordert. Daarom zullen bij onze beslissingen de trouw aan de waarheid en de onderlinge liefde onze maatstaven dienen te zijn.
Deputaten komen dan tenslotte tot de volgende voorstellen aan de synode, die we gedeeltelijk vrij weergaven:
I. Ten aanzien van art. 69 k.o. voorzover dit artikel spreekt over de vaststelling van berijmde Schriftgedeelten uit te spreken:
a. dat onder „berijmd Schriftgedeelte" moet worden verstaan: een bewerking in liedvorm van een aaneengesloten passage uit de Heilige Schrift, waarin de oorspronkelijke tekst zo trouw mogelijk wordt gevolgd;
b. dat het aantal van liederen onder a genoemd vooralsnog zo gering is dat het op dit moment niet mogelijk is een noemenswaardige uitbreiding van voorde eredienst bestemde liederen te geven;
c. dat er behoefte is aan talentvolle dichters die in trouw aan de Schrift en aan de confessie gedeelten uit de Bijbel, die daarvoor in aanmerking komen op eigentijdse wijze in liederen verwoorden.
II. Ten aanzien van andere liederen, die geen psalmen of berijmde Schriftgedeelten zijn maar waarvan de inhoud met Schrift en belijdenis in overeenstemming is, uit te spreken dat met inachtneming van wat in het rapport te vinden is onder „Verantwoordelijkheid van de kerken" wanneer deze liederen worden aanvaard, deze aanvaarding slechts dan zal kunnen geschieden wanneer aan de volgende bepalingen wordt voldaan:
1. deze liederen door de generale synode worden vastgesteld;
2. in art. 69 wordt vastgelegd dat de plaats van deze liederen ondergeschikt is aan die van de psalmen en andere berijmde Schriftgedeelten;
3. het aantal van deze liederen dat van de psalmen en andere berijmde Schriftgedeelten in ieder geval niet zal overtreffen;
4. deze liederen niet door middel van verwijzende opsomming, maar in de vorm van een eigen bundel van Schriftgetrouwe liederen, aan de kerken worden aangeboden.
Voorts stellen deputaten voor: de kerken op te wekken door middel van het indienen van reacties bij deputaten hierover mee te denken en hieraan mee te werken en de kerken voor te houden dat zij zich intussen hebben te houden aan de nu geldende redactie van art. 69 k.o.
Een nieuw te vormen deputaatschap zal een definitieve beslissing moeten voorbereiden

Eén der deputaten, ds. D. Slagboom komt op grond van de Schriftgegevens tot een andere conclusie t.a.v. van het zingen van andere liederen dan psalmen en berijmde Schriftgedeelten in de eredienst. Hij heeft daarvoor de volgende redenen: In het Nieuwe Testament wordt niet nauwkeurig voorgeschreven wat de gemeente in de eredienst mag en moet zingen. Er is geen duidelijkheid t.a.v. de wijze waarop de gemeente in de Nieuw-Testamentische periode haar roeping heeft vervuld. Wel is er een duidelijke heenwijzing naar de psalmen. De vrijheid om andere liederen te zingen dan berijmde Schriftgedeelten zou moeten blijken uit andere gezichtspunten in het Nieuwe Testament. De in het rapport genoemde gezichtspunten zijn niet overtuigend voor de beantwoording van de vraag: alleen psalmen en berijmde Schriftgedeelten of ook andere liederen. Duidelijk is in het Nieuwe Testament de vermaning om zich als gemeente houden aan het Woord van God. 1 Timotheüs 3: 15.
Daarom komt ds. Slagboom tot de conclusie: „Er is vanuit de Schriftgegevens geen reden om in de eredienst liederen, die geen Schriftberijmingen zijn, te zingen. Wel maant de bijzondere plaats van de Psalmen af te zien van het zingen van deze liederen. Zo wordt de roeping tot het bewaren van het Woord van God op de meest strikte wijze vervuld". Voor hem is de enige mogelijkheid om te blijven bij het standpunt dat in de eredienst alleen die liederen gezongen worden, die berijmingen van Oud- en Nieuw-Testamentische Schriftgedeelten zijn.
Bezwaar heeft hij ook gelet op de verantwoordelijkheid der kerken tegen de praktische toepassing zoals door deputaten omschreven. De roeping om zo dicht mogelijk bij Gods Woord te blijven, sluit voor hem een beslissing om naast de Psalmen liederen te zingen, die niet direct aan de Schrift ontleend zijn, uit.

Het commissierapport
Het commissierapport gaat in grote lijnen mee met de gedachten van het deputatenrapport. De commissie heeft grote waardering voor het werk van deputaten. Wij lezen: „Niet alleen blijkt uit het rapport, dat deputaten veel werk hebben verzet, ook de toon van het rapport maakt indruk. Deputaten hebben naar de Schrift geluisterd, zij hebben ook naar elkaar geluisterd. Zij hebben zich laten leiden door de waarheid en door de liefde. Zij roepen ook de kerken hiertoe op".
De commissie vraagt zich wel af of deputaten toch de weinige berijmde Schriftgedeelten die zij konden vinden niet hadden kunnen noemen. Het exegetische materiaal dat deputaten hebben aangedragen acht de commissie overtuigend. De Schrift verplicht ons niet, naast psalmen en verdere Schriftberijmingen, ook andere liederen te zingen. Zij, die uitsluitend psalmen begeren in de eredienst, mogen niet getroffen worden door het verwijt, dat ze het licht van het Nieuwe Testament verduisteren.
De Schrift verbiedt ons niet schriftuurlijke liederen te zingen. Zij, die gebruik willen maken van de gaven, die de Heilige Geest verleent tot het zingen van het door God in Christus geopenbaarde heil, in liederen, die niet rechtstreeks Schriftberijmingen zijn, mogen niet vallen onder het verwijt, dat ze de psalmen verachten en lichtvaardig handelen.
Wederzijdse erkenning dat er twee lijnen in de historische gegevens aan te wijzen zijn, die beide verdedigbaar zijn in het licht van de Schrift, kan inderdaad leiden tot aanvaarding van een aantal Schriftuurlijke liederen.
De commissie wijst er voorts op dat deputaten geen punt maar een komma zetten achter de woorden: „Indien dan blijkt, dat bij aanvaarding van een aantal schriftuurlijke liederen voor het gebruik in de eredienst verder samenleven in één kerkverband niet meer mogelijk is, achten deputaten het niet verantwoord dat een dergelijk besluit genomen wordt. . . " Wat achter de komma staat moet ook ernstig genomen worden - aldus de commissie. Achter de komma staat: „ . . . tenzij de gronden die daartegen worden aangevoerd zelve de toets niet kunnen doorstaan van wat de Heilige Schrift ons leert over de liefde, de eenheid en de waarheid".

Met betrekking tot de verklaring van ds. D. Slagboom zegt de commissie: „Uit het rapport zal u duidelijk geworden zijn, dat de commissie hem daarin niet volgt. Wel willen enkele leden van de commissie hier uitspreken, dat zij met ó€. Slagboom kiezen voor het zingen van enkel psalmen en Schriftberijmingen. Dit betekent echter niet, dat ieder van deze commissieleden achter elk argument van ds. Slagboom staat". Het commissierapport eindigt met een groot aantal voorstellen in de lijn van het deputatenrapport waarop we mogelijk na de verdere bespreking terugkomen

De discussie ter synode
Wie de discussie op de synode van Hoogeveen 1977, over deze zaak heeft meegemaakt moet wel tot de conclusie komen dat deze discussie ter synode van Amersfoort 1980 zakelijk gelijk was aan die van 1977. Niet minder dan 19 afgevaardigden voerden het woord. Het is ondoenlijk om elke mening en elk argument weer te geven. We doen daarom enkele grepen.
Sommige broeders sloten zich zonder meer bij elkaars woorden aan. Zo b.v. de broeders Kooiman, Baars, Vlietstra, Tanis, v.d. Ent, de Romph, van Ledden en Poort.
Zij vonden allen, al waren er natuurlijk nuanceringen dat de voorstellen van de commissie niet aanvaard moesten worden.
Anderen, zij het ook met nuanceringen pleitten voor aanvaarding van de voorstellen zoals b.v. de brs. D. Biesma, van Westrienen, van Dijken, Drieënhuizen, Hilbers, Brienen, van Smeden, Plantinga, Braaksma en Gerrits. Ds. D. Biesma vond het deputatenrapport wat krampachtig. Enerzijds wordt gesteld dat de H. Schrift het zingen van het geestelijke lied niet verbiedt maar dan gaan deputaten kijken naar eigen kerkelijk leven en proberen dan beide partijen tevreden te stellen. Behoren deze dingen niet tot de vrijheid waarin Christus ons gesteld heeft?
Ds. M. Vlietstra stelde dat het deputatenrapport hem gesterkt had in de mening dat wij geen andere liederen dan psalmen moeten zingen in de eredienst. Ds. J. van Dijken pleitte voor vrijheid. Hij was van oordeel dat de overgang van de gemeente naar het kerkverband niet erg duidelijk was. In het Nieuwe Testament was een grotere verscheidenheid dan bij ons. Zo worden in Handelingen 1 5 maar enkele dingen geregeld.
Ds. M. Tanis had wel veel waardering voor het deputatenrapport en vond ook dat het geen slepende zaak moest worden, maar vond persoonlijk dat wat niet geboden was in de Heilige Schrift verboden was. Er zijn in de historie inderdaad twee lijnen maar onze vaderen hebben welbewust niet de lijn van Luther gekozen. Het vrije lied heeft het Schriftgezag niet achter zich en is geen Godsopenbaring. Naar de kerken toe vroeg hij zich af wat voor moeilijkheden er uit voort zouden komen. Hij drong er op aan zich te houden aan art. 69.
Ds. H. v.d. Ent sprak in gelijke geest. Hij vroeg zich af waar de behoefte vandaan kwam aan het vrije lied. Behoefte - zo zei hij - krijg je door reclame. Wij verliezen onze identiteit als we het vrije lied gaan zingen.
Dr. T. Brienen benaderde het probleem weer heel anders. Hij was van oordeel dat het in de aard van de Openbaring des Heren ligt dat de gemeente antwoordt. We moeten rekening houden met de voortschrijding van de heilsopenbaring. Formeel kunnen we stellen: de Heilige Schrift gebiedt het niet dat we andere liederen zingen dan psalmen maar in het licht van de Nieuw-Testamentische heilsopenbaring gaat dat niet op. Voorts moeten we denken aan wildgroei die er al is en verder zal gaan.
Ds. B. van Smeden stelde o.m. de vraag: wat is het moeilijke punt? Dit, dat we elkaar niet vertrouwen en dat we de verdraagzaamheid niet kunnen opbrengen. Waar de behoefte vandaan komt? Uit de reclame die uitgaat van een goede Nieuw-Testamentische preek".
Oud. T. Braaksma stelde: het probleem is eenvoudig: Enerzijds is het nee; anderzijds ja. Wij kunnen niet heen om de wensen van velen in de gemeente. De kerken zijn al te lang met deze dingen bezig.

Ds. J. Brons ging in op verschillende zaken uit het deputatenrapport. Hij stelde een eigen voorstel in het vooruitzicht.
Des middags kreeg eerst de rapporteur ds. A.W. Drechsler het woord. Hij onderstreepte verschillende zaken uit het deputatenrapport. Deputaten hebben zich laten leiden door wijsheid en eenheid. Deze zaak behoeft niet als een twistappel te werken. Wij moeten elkaar verstaan en aanvaarden. Hij meende dat we niet klaar zijn met te zeggen: het wordt niet geboden dus is het verboden want men kan niet om de bijbelse fundering heen. Ook: dat de behoefte wel kan ontstaan uit modezucht maar het kan ook anders en dan geheel legitiem, n.l. vanuit de Nieuw-Testamentische heilsfeiten.
Vervolgens kreeg de voorzitter van deputaten drs. W. Steenbergen het woord. Hij lichtte het deputatenrapport toe en zei dat deputaten geprobeerd hebben om de indeling in partijen te voorkomen. Mogelijk dat het krampachtig overkomt omdat we moeite hadden om elkaar vast te houden en een weg te vinden maar wij wilden het hele kerkelijke leven dienen. Hij kon wel begrijpen dat sommige broeders het als een gevaar zagen het deputatenrapport de kerken in te zenden maar het moet besproken worden en wij geloven niet voor niets in de Heilige Geest. T.a.v. het gestelde dat we door het zingen van andere liederen dan de psalmen onze eigen identiteit zouden verliezen was zijn antwoord: onze identiteit staat of valt toch niet met het zingen van Schriftuurlijke liederen? De Schrift wil antwoord op de Openbaring des Heren. Wanneer Lukas 24 wordt aangehaald en men zegt dan: „En Jezus begon bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit, wat in al de Schriften op Hem betrekking had" en men acht dat dit een bewijs is dat we alleen het Oud-Testamentische lied mogen zingen, moet daarop gezegd worden dat dit onderwijs vrucht heeft gedragen zodat we nu het Niéuwe- Testament hebben. Men vergete voorts niet dat de inrichting van een eredienst in het Nieuwe Testament geheel anders was dan de onze.
Als indiener van een minderheidsrapport kreeg ook ds. D. Slagboom het woord. Ook hij gewaagde van de goede besprekingen in het deputaatschap en was blij mee gedaan te hebben. De conclusies kon hij op de essentiële punten niet aanvaarden. Hij meende dat art. 69 een bijbelse achtergrond heeft. In de geschiedenis is er een verwevenheid tussen het enkel zingen van de psalmen en het Woord van God.
Prof. dr. B.J. Oosterhoff kreeg het woord omdat hij de verdere zittingen van de synode niet bij kon wonen maar toch graag zijn mening zou willen zeggen. Hij herinnerde er aan dat reeds in 1968 in art. 69 de intentie is ingebracht om ook het Nieuw-Testamentische lied te zingen. Toen zag men geen andere weg dan de weg van de berijmde Schriftgedeelten die goedgekeurd dienden te worden door de generale synode. Deputaten zochten naar berijmde Schriftgedeelten maar konden ze niet vinden. Wij staan nu voor de vraag of aan de intentie van de toevoeging aan art. 69 k.o. misschien een andere uitwerking moet worden gegeven. En nu staan de meningen tegenover elkaar. We zullen elkaar serieus moeten nemen, dan alleen kunnen we verder komen. De kerken wachten al zo lang. De beslissing is inderdaad moeilijk maar als we één zijn in Christus kunnen we elkaar alleen aanvaarden en dan legt de een de ander geen juk op. Als we naar elkaar kijken komen we niet verder. Het de kerken inzenden van het deputatenrapport heeft alleen zin als er een positieve beslissing wordt genomen.

De tweede ronde van de bespreking was bestemd om voorstellen in te dienen. Er kwamen er tien met nog enkele amendementen. Deze voorstellen gaven een weerspiegeling van de bespreking. Met andere woorden er waren voorstellen vóór en voorstellen tegen. Een voorstel van orde werd nog gedaan door ds. J. Brons die wilde dat nadat eerst een peilende stemming gehouden was daarna door de synode een uitspraak gedaan zou moeten worden met een meerderheid van tenminste 57% van het aantal stemmen.
Het was duidelijk dat het onmogelijk was deze voorstellen zo ineens staande de vergadering te behandelen. Daarom werden de voorstellen verwezen naar de commissie. Deze zal zich eerst nader bezinnen.

De Wekker
De commissie van redactie van de Wekker spreekt in haar rapport met dankbaarheid over het feit dat het blad geregeld kon verschijnen. Het kerkelijke leven is niet afhankelijk van een weekblad maar wel kan gezegd worden dat een landelijk orgaan een samenbindende werking heeft. Wat de redactie betreft: Prof. dr. B.J. Oosterhoff heeft de wens uitgesproken niet voor herbenoeming als hoofdredacteur in aanmerking te komen. Ook ds. I. de Bruyne wil het redactielidmaatschap beëindigen. De redactiesecretaris ds. J.H. Velema wilde hetzelfde doen maar de redactie was van oordeel dat het niet gewenst dat er ineens drie redactie-leden zouden aftreden. Daarom werd de redactiesecretaris gevraagd nog een periode te blijven. Het abonnementenaantal blijft vrijwel gelijk. De inhoud van het blad is een voortdurende zorg voorde redactie. Zij is diligent met betrekking tot de inhoud en de tendens van de artikelen terwijl getracht wordt ergernis te voorkomen en eventueel weg te nemen. Ieder scribent is verantwoordelijk voor zijn eigen artikelen. Dat geeft wel eens spanningen maar deze zijn moeilijk weg te nemen.
De rapporterende commissie spreekt met waardering over het werk van de redactie. Zij vindt wel dat de redactie meer moet vergaderen dan zij in het verleden deed teneinde meer aan beleidsvorming te kunnen doen. Wat de meditaties betreft is zij van oordeel dat wanneer een meditatie beneden de maat is de redactie moet ingrijpen. Recensies zouden alleen in zoverre breed moeten zijn als het gaat om belangrijke werken. In de bespreking van beide rapporten kwamen verschillende wensen naar voren en tal van vragen werden gesteld. De rapporteur ds. J. Plantinga en de hoofdredacteur prof. dr. B.J. Oosterhoff beantwoordden de vragen.
De praeses van de synode betuigde de hartelijke dank van de synode aan de scheidende hoofdredacteur prof. dr. B.J. Oosterhoff

Geestelijke verzorging van gehandicapten
Het deputaatschap voor geestelijke verzorging van gehandicapten legde een breed rapport over zijn werkzaamheden op de tafel van de generale synode. Uitvoerig wordt het werk onder doven, verstandelijk- en lichamelijk gehandicapten behandeld. Daarnaast is er nog een paragraaf die gaat over verzorging in tehuizen. Het rapport geeft heel veel informatie. Deze informatie leent zich echter beter voor een artikel in ons kerkelijk blad dan voor een verslag over de generale synode. Het kan ons slechts gaan om de beleidslijnen en de voortgang van het werk.
Naast dit rapport lag ook ter tafel een instructie van de P.S. van het Oosten die aldus luidt:
„De P.S. van het Oosten lettend op het bepaalde in art. 6 k.o., sub 1b, dat de bijzondere arbeid van predikanten „uitsluitend kan worden verricht in opdracht en onder verantwoordelijkheid van één of meer kerken, zulks te regelen in overleg met het deputaatschap waaronder deze arbeid ressorteert en na goedkeuring van de classis" constaterend dat er geen deputaatschap beslaat waaronder de bijzondere arbeid, te verrichten door een ziekenhuispredikant, kan ressorteren, overtuigd van de wenselijkheid dat ook deze arbeid onder een deputaatschap ressorteert, terwille van de arbeid zelf en terwille van de betrokken predikant, verzoekt de generale synode art. 6 k.o. sub 1b als volgt aan te vullen: „ingeval van beroeping tot de bijzondere arbeid van het pastoraat in ziekenhuizen, verpleeghuizen, bejaardenhuizen e.d. zal deze beroeping plaats vinden na overleg met en met instemming van deputaten voor de geestelijke verzorging van gehandicapten".
Deputaten memoreren in hun rapport het grote verlies dat het werk leed door het overlijden van ds. P.J. Madern. Dankbaar zijn zij dat ds. J.J. de Jonge binnenkort de opengevallen plaats hoopt in te nemen. Daardoor kan het werk dat in nauwe samenwerking met deputaten van de gereformeerde en hervormde kerk verricht wordt weer normaal voortgang vinden. Deputaten zouden graag een meer intensief contact willen onderhouden met predikanten in verpleegtehuizen en ziekenhuizen om meer informatie te ontvangen vanuit het werkveld zelf en om het werk van deze predikanten in bijzondere dienst meer ten goede te laten komen van de kerken.
Vandaaruit stellen zij de synode voor: „te overwegen predikanten, die beroepen worden tot speciale arbeid in ziekenhuizen naar art. 6 k.o., vooraf in overleg te doen treden met deputaten voor de geestelijke verzorging van gehandicapten" en „kerkeraden op te dragen bij beroeping of beschikbaarstelling van een predikant tot bijzondere arbeid naar art 6 k.o., het betreffende deputaatschap bij het overleg inzake een aan te gane verbintenis te betrekken alvorens regelingen worden getroffen of afspraken worden gemaakt".
Vanuit de praktijk blijken deputaten grote behoefte te hebben aan meer bezinning op de theologische- ethische - medische vragen op het terrein van de gehandicapten en ziekenzorg, waarin ook de predikanten in verpleegtehuizen en ziekenhuizen hun inbreng zouden kunnen hebben. Daarom vragen zij om machtiging tot vorming van een studiegroep waarin ook medici betrokken dienen te worden, met de opdracht zich te bezinnen op de theologische- ethische - medische vragen die zich op het terrein van de gehandicaptenzorg en ziekenzorg voordoen, ten einde de kerken breder te kunnen informeren.

Het commissierapport
De commissie is van oordeel dat de deputaten wat te ver gaan wanneer zij voorstellen dat predikanten vooraf, in overleg moeten treden met het betreffende deputaatschap inzake een aan te gane verbintenis en dat, alvorens regelingen getroffen en afspraken gemaakt worden. De commissie wil vast houden aan de gedachte dat het in art. 6 er om gaat dat de betrokken predikant verbonden blijft aan een gemeente en dat de verhouding waarin deze dienaar tot deze gemeente staat geregeld dient te worden onder goedkeuring van de classis en dat hierbij overleg met een deputaatschap plaats vindt. Een aan te gane verbintenis is n.l. iets anders dan de verhouding waarin deze dienaar tot de betrokken gemeente staat.
Voorts acht de commissie het voorstel om alle predikanten tot bijzondere arbeid naar art. 6 overleg te doen plegen met het betrokken deputaatschap inzake een aan te gane verbintenis te algemeen terwijl dan een aanvulling van art. 6 nodig zou zijn. De commissie kan zich daarom beter vinden in de instructie van de P.S. van het Oosten met weglating van de woorden „met instemming van" deputaten voor de geestelijke verzorging van gehandicapten.
Wat de bezinning op de genoemde zaken betreft is de commissie van oordeel dat deze bezinning zeker dient plaats te hebben maar dat het niet juist zou zijn hiervoor een aparte studiegroep in het leven te roepen. Een oplossing kan gevonden worden wanneer het deputaatschap uitgebreid wordt met enige leden die deskundig zijn op het gebied van gehandicapten- en met name ziekenzorg. Voorts hebben deputaten altijd het recht adviseurs aan te trekken of informaties in te winnen bij deskundigen.
De commissie stemt in met de instructie van de P.S. van Oosten om de beroeping tot bijzondere arbeid van het pastoraat in ziekenhuizen en dergelijke te doen plaats vinden na overleg met deputaten voorde gehandicapten. In verband daarmede wordt voorgesteld de naam van het deputaatschap te veranderen in „deputaten voor geestelijke verzorging van gehandicapten en behartiging van het ziekenhuispastoraat" en het deputaatschap met twee leden uit te breiden.
De bespreking ging voor een groot gedeelte over de positie van een predikant die dit werk gaat verrichten. Na advies van prof. dr. J. van Genderen werd besloten dat een predikant die dit werk aanvaardt dit slechts zal doen in overleg met en na advies van het deputaatschap.
Overigens was er zeer veel waardering voor het werk van deputaten. Veel mensen die op de een of andere wijze gehandicapt zijn worden door dit werk bereikt.
Het was goed 9 uur in de avond toen de praeses deze vijfde zitting sloot nadat ds. J. Brons was voorgegaan in dankgebed.

K.J.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 oktober 1980

De Wekker | 8 Pagina's

Generale synode (4)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 oktober 1980

De Wekker | 8 Pagina's