Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het toezicht op de prediking (I)*

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het toezicht op de prediking (I)*

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het midden van de gemeente, waartoe ik mag behoren, werden enige tijd geleden nieuw gekozen ambtsdragers bevestigd. Toen het daartoe dienende bevestigingsformulier werd voorgelezen ben ik opnieuw onder de indruk gekomen van de zware verantwoordelijkheid die in méér dan één opzicht op de ambtsdragers van Christus' Kerk rust. En wat in dat formulier, zowel in de oude als in de nieuwe versie, te lezen staat is dan nog maar een korte samenvatting van wat op menige plaats in de Heilige Schrift over die verantwoordelijkheid is opgetekend.
Alle eeuwen, sinds de tijd waarin God zijn Koninkrijk in onze aardse werkelijkheid manifest deed worden, heeft God grote zorg getoond voor Zijn volk op weg naar dat Koninkrijk. Telkens weer riep en roept God mensen uit het gelid om aan hen in de zorg voor dat volk onderweg bijzondere verantwoordelijkheden toe te vertrouwen.
Reeds in het Oude Testament komen we die zorg van God tegen. Het volk Israël beschikte over oudsten, mannen die bij het volk in aanzien stonden en die in zaken van volksbelang met gezag uitspraken deden en adviezen uitbrachten. Van een officiële instelling van het ambt van oudste is in het Oude Testament weliswaar niet direct sprake, maar uit alles wat over het optreden van het college van oudsten te lezen staat is duidelijk dat God op grond van hun ouderdom, gerijpte ervaring en levenswijsheid aan hun ambt een autoratief karakter toekende. In het Mozaïsche tijdperk deden de oudsten als officiële representanten van het volk al zéér sterk van zich spreken. God stelde er prijs op dat zij bij moeilijke ondernemingen en vóór het nemen van belangrijke beslissingen werden geraadpleegd. Toen Mozes opdracht kreeg het volk Israël uit Egypte te leiden diende hij zich blijkens Exodus 3: 16 en 18 eerst met de oudsten te verstaan. Zijn opdracht moest hij tot onderwerp van bespreking met hen maken en op zijn audiëntie bij de koning van Egypte moesten de oudsten hem vergezellen. Ook nà de exodus bleef het instituut van de oudsten een rol van betekenis spelen. Onder hun toezicht sloeg Mozes water uit de rots (Exodus 17: 5 en 6); Mozes introduceerde hen bij de broodmaaltijd van Jethro (Exodus 18: 12). Bij het oproer in de woestijn vond Mozes de oudsten aan zijn zijde (Numeri 16: 25); toen Aaron en zijn zonen het priesterambt aanvaardden vond die plechtigheid plaats in aanwezigheid van de oudsten (Leviticus 9: 1 ). Behalve in juridische en sociale zaken droegen de oudsten ook verantwoordelijkheid voor de instandhouding van de ware religie. Zij hadden zich in te zetten voor de geestelijke kennis van het volk. Zo hadden zij er blijkens Deuteronomium 31: 9-13 samen met de priesters op toe te zien, dat de wet des Heren op het Loofhuttenfeest periodiek ten aanhore van heel Israël werd voorgelezen. Toen Jozua na de nederlaag voor Ai God om bijstand vroeg werd hij daarin bijgestaan door de oudsten.
Verderop in het Oude Testament, ik denk aan de profeten Joel, Ezechiël en Zacharia, namen de oudsten in godsdienstige aangelegenheden een centrale plaats in. In situaties die om boetedoening en vasten vroegen diende het initiatief van hen uit te gaan. Een scherp oordeel trof hen wanneer godsdienstig verval over het volk was gekomen, mede als gevolg van vervlakking en afglijding in het leven van de oudsten.
Samenvattend kan worden gezegd dat de geschiedenis van het volk Israël, zoals we die in het Oude Testament beschreven vinden, een grote plaats toekent aan het ambt van de oudsten, aan wie met betrekking tot de godsdienstige en zedelijke belangen van het volk door God grote verantwoordelijkheden waren toevertrouwd.

Ook in het Nieuwe Testament
De lijn van de oudsten zet zich in het Nieuwe Testament voort. In het Sanhedrin en in de synagogen komen we ze opnieuw tegen. Het Sanhedrin als bestuurscollege en als opperst gerechtshof hield zich bezig met méér dan gewone godsdienstige zaken. Het bestond uit drie groeperingen: ouderlingen, overpriesters en schriftgeleerden. In het Nieuwe Testament is verband aanwijsbaar tussen het Sanhedrin en het college van oudsten uit de voortijd. In Handelingen 5: 21 wordt het Sanhedrin aangeduid als „al de oudsten der kinderen Israëls". Met deze benaming sluit het Nieuwe Testament aan bij de Oud-Testamentische traditie. In Lucas 22: 66 en in Handelingen 22: 5 wordt het Sanhedrin ook wel aangeduid met de naam „presbyterium", dat is raad of college van presbyters of ouderlingen. Blijkens Lucas 7: 3 werden niet alleen ouderlingen als leden van het centrale bestuur in Jeruzalem gevonden, maar zij kwamen ook voor in de plaatselijke joodse gemeenten. Aan de synagoge van Kapernaum bijvoorbeeld waren ouderlingen verbonden. Zij waren het die enkele representanten naar Jezus zonden met het verzoek de knecht van de Romeinse hoofdman te genezen.
De verantwoordelijkheid voor de gang van zaken bij de godsdienstoefeningen in de synagogen lag bij de oudsten.
Dr. Ph.J. Huijser noemt in zijn boek „de ouderling en de prediking" het ouderlingschap een stuk van de erfenis die de christelijke kerk onder de Heilige Geest van het jodendom heeft overgenomen. Gaan we in het Nieuwe Testament het leven van de jodenchristelijke gemeenten na dan wordt voor het eerst van ouderlingen in de gemeenten van Jeruzalem melding gemaakt. Uit Handelingen 15 blijkt dat de ouderlingen in Jeruzalem met groot gezag waren bekleed. Hun stem was belangrijk wanneer diep ingrijpende leergeschillen moesten worden beslecht. In hun aanwezigheid brachten Paulus en Barnabas verslag uit van hun zendingsactiviteiten in de heidenwereld, gevolgd door een comité-generaal van apostelen en ouderlingen samen, waarin het gerapporteerde werd geëvalueerd. Handelingen 21: 18 maakt melding van een speciale kerkeraadsvergadering waarin Paulus en enkele van zijn medewerkers te gast waren. Onderwerp van bespreking waren de leer en de prediking van Paulus in verband met de onderhouding van de Mozaïsche wet.

Het ouderlingschap in de heidenchristelijke gemeenten
De ruimte ontbreekt om uitvoerig in te gaan op de vraag hoe het ouderlingenambt in de heidenchristelijke gemeenten heeft gefunctioneerd. Na beëindiging van de eerste zendingsreis werden door Paulus en Barnabas volgens Handelingen 14: 23 in alle gemeenten die zich hadden gevormd ouderlingen aangesteld
In alle heidenchristelijke gemeenten is het ouderlingschap een gewoon verschijnsel geweest. Binnen de christelijke kerk zijn nog al eens heftige discussies gevoerd rond de vraag of de ouderlingen uit die tijd identiek waren met de ambtsdragers die in de Handelingen der apostelen en in apostolische brieven opzieners worden genoemd. In de grondtekst worden opzieners met episcopen aangeduid, terwijl de ouderlingen ook wel presbyters worden genoemd. Men heeft hierin wel dit verschil willen zien, dat aan. de ouderlingen speciaal het geestelijk opzicht en de handhaving van de tucht was toevertrouwd, terwijl de opzieners allereerst en vooral de behartiging van de stoffelijke belangen, de inrichting van de eredienst en de verzorging van de armen tot taak hadden. Dr. Huijser komt in zijn eerder aangehaalde boek op grond van allerlei Schriftplaatsen tot de conclusie dat ouderlingen en opzieners in die tijd als identiek moeten worden gezien. Door de apostel Paulus werden de begrippen trouwens ook door elkaar gebruikt. Wij lezen van ouderlingen die in het ambt moesten worden gesteld en als het dan om de voorwaarden daartoe gaat heet het „want een opziener moet onberispelijk zijn".
En als de apostel Petrus in zijn eerste brief hoofdstuk 5: 1 een vermaning aan het adres van de ouderlingen geeft lezen wij: „hoedt de kudde Gods en weest opzieners daarover". Het woord ouderling duidt met betrekking tot de ambtelijke taak eigenlijk niets wezenlijks aan. Het houdt de gedachte aan leeftijd in. Het woord opziener heeft een veel wezenlijker vulling. Naar analogie van de profane betekenis die het woord als ambtstitel had stelt de Heilige Schrift dat aan de opzieners van de gemeente de supervisie moet worden toevertrouwd bij alles wat in en door de gemeente geschiedt.
Deze verantwoordelijkheid bedoelt in geen enkel opzicht de zelfwerkzaamheid van de gemeente terug te dringen. Integendeel, op meer dan één plaats zet de Heilige Schrift de gehele gemeente van Christus aan tot geloofsactiviteiten. Alle gelovigen zijn geroepen, naar de mate van de hun geschonken gaven en krachten, zich zelf en elkaar op te bouwen in het geloof en in de liefde. Maar het behoort tot de verantwoordelijkheid van de ouderlingen er op toe te zien dat dit ook inderdaad gebeurt. „Hoedt de kudde Gods", staat in 1 Petrus 5:2 en blijkens Hebr. 13: 17 hebben zij te waken over de zielen, waarvan zij eens rekenschap zullen moeten afleggen. Denken we ook aan wat Paulus in hoofdstuk 1: 9 e.v. aan Titus schrijft. „Een opziener dient zich te houden aan het betrouwbare Woord naar de leer, zodat hij ook in staat is te vermanen op grond van de gezonde leer en de tegensprekers te weerleggen."
Ouderlingen hadden en hebben een drieledige taak: toezicht houden, het bestuurlijke werk en de herderlijke zorg. Over hun bestuurlijke verantwoordelijkheid kunnen we iets lezen in Titus 1: 7, waar gezegd wordt dat zij beheerders zijn van het huis Gods. Hun herderlijke zorg voor het individu in de gemeente vinden we omschreven in 1 Thess. 5: 14: „wijst de ongeregelden terecht, beurt de kleinmoedigen op, komt op voor de zwakken, heb geduld met allen". Voor het verdere van ons onderwerp van vandaag zijn met name de aspecten van toezicht en pastorale zorg belangrijk.

*) Over dit onderwerp refereerde onze redacteur op de Ambtsdragersconferentie van april j.l. Het werd geplaatst in Ambtelijk Contact van juni j.l. Vanwege het belang van het onderwerp geven we het ook in ons blad een plaats, dat niet alleen ambtsdragers maar ook kerkleden bereikt.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 november 1980

De Wekker | 8 Pagina's

Het toezicht op de prediking (I)*

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 november 1980

De Wekker | 8 Pagina's